Vrijheid van meningsuiting onder druk. Toneel in Amsterdam 1930-1941
No comments yetIn de 20er en 30er jaren van de vorige eeuw schreeuwden intoleranten van allerlei pluimage zonder enige gêne om hun speciale orde en tucht. Voor de kunsten was het een moeilijke tijd. Voor toneel- en cabaretgezelschappen in het bijzonder, die immers met hun kunstvorm een onmiddellijke dialoog aangingen met het publiek. Naast censuur via de overheid en de media en de publieke opinie, voerden ook vele gezelschappen in Nederland zelfcensuur in uit angst een bevriend staatshoofd te beledigen.
De Amsterdamsche Toneelvereening en De Jonge Spelers
Twee belangrijke Amsterdamse gezelschappen, die zich hiertegen verzetten, waren de Amsterdamsche Toneelvereeniging (ATV) en De Jonge Spelers, beide in 1932 opgericht. ATV wilde “het levend toneel van onze tijd spelen” en bracht stukken, zowel klassiek als modern, met een actuele problematiek en was met De Jonge Spelers, die zich in dienst hadden gesteld van de arbeidersbeweging (een publiek dat deels niet geactiveerd hoefde te worden in de strijd tegen het fascisme), het enige gezelschap dat niet voorbijging aan het maatschappelijke en politieke klimaat. De beide groepen vroegen van het publiek betrokkenheid, vooral ten opzichte van de dreiging van het opkomend nazisme sinds Hitlers machtsovername in 1933.
In 1936 voerden De Jonge Spelers Professor Mamlock van de Duitser Friedrich Wolf op. Het stuk was eerder in Zürich (1935) voor het eerst opgevoerd. Wolf, die geweigerd had te bukken onder het juk van het nationaal-socialisme, had zich genoodzaakt gezien in ballingschap te gaan in Zwitserland en zette daar zijn strijd tegen het nazisme voort.
De joodse Professor Mamlock gelooft in eerste instantie de berichten in de kranten na de Rijksdagbrand in 1933 dat de socialisten schuldig zijn. Maar door de daaropvolgende joden boycot worden zijn ogen geopend en dringt de gruwelijke realiteit tot hem door. Als hij beseft hoe alles anders is geworden, dat hij zijn waarden niet meer kan handhaven onder de dictatuur van het nationaalsocialisme, pleegt hij zelfmoord. De voorstelling van Professop Mamlock in Amsterdam vond plaats in besloten kring, in de toneelzaal van Krasnaplosky. NSB-ers die de voorstellingen trachtten te verstoren werden door de
ordedienst van de SDAP de zaal uitgewerkt.
Ook de ATV wees op de gevaren van het nationaal-socialisme en voerde eind 1935 De Beul op, een bewerking van de novelle van de Zweed van Pär Lagerkvist. Het eerste gedeelte speelde zich af in een middeleeuwse kroeg, het tweede in een moderne dancing. Dit laatste gedeelte, vooral na toevoeging van enkele passages over concentratiekampen, bevatte duidelijke toespelingen op Nazi-Duitsland. De oorspronkelijke negatieve strekking van het stuk paste niet bij de levensvisie van de regisseurs Van Dalsum en Defresne en werd veranderd in een positieve: verlossing van het geweld door de mens. Het stuk werd
toegejuicht in de linkse pers, die zich achter de antifascistische strekking konden scharen.
Maar in andere bladen werd De Beul scherp veroordeeld; sommige recensenten eiste zelf ingrijpen van de overheid. Op 1 december kwam de NSB in actie en met veel tumult en gevechten maakten zij hun bezwaren tegen het stuk kenbaar. Het liep uit op totale chaos. De Amsterdamse burgemeester De Vlugt zag echter geen aanleiding het stuk te verbieden: “Voor terreur ga ik niet opzij, met terreur reken ik af.”
Maar de regisseurs zelf namen De Beul van het repertoire en vonden dat “de schouwburgen weer bewoonbaar moeten worden gemaakt.” Ook burgemeester De Vlugt bleef niet lang standvastig. In het seizoen 1937-38 verbood hij de opvoering van De Dag des Oordeels van E. Rice, dat het ATV op het repertoire wilde zetten, “omdat de verwijzingen naar de Rijksdagbrand te ver gingen”.
Als gevolg van preventieve zelfcensuur van het gezelschap kwam het niet tot een uitvoering. Een ongebruikelijke procedure om eerst toestemming aan de burgemeester te vragen (wel was eerder het stuk door de burgemeester van Den Haag al verboden; in New York en Londen werd het echter met vele succes opgevoerd).
Vooral het toneel, een geschikt medium voor het maken van propaganda of het verkondigen van ideeën, had last van beperkende en censurerende maatregelen.
Over censuur stond in de wet niets concreets: de beslissingsbevoegdheid lag bij de burgemeester. In de praktijk verhinderde de overheid dat in woord en geschrift de waarheid over de huidige politieke en maatschappelijke situatie werd gezegd. De censuur was een gevolg van de oorlogsdreiging en in verband daarmee de neutraliteitspolitiek tegenover Nazi-Duitsland. Pogingen om actuele, kritische en zinnige stukken te produceren werden hierdoor belemmerd. Het ATV hief zich in 1938 op, na eerst nog een aantal geëngageerde stukken te hebben gespeeld: Don Carlos van Schiller, Lieve mensen van Shaw, Het spel van liefde en dood van de Franse socialistische schrijver Rolland en De moeder van de Tsjechische schrijver Capek. De Jonge Spelers hebben nog tot 1941 gespeeld.
Maar ook gezelschappen dat het publiek datgene gaf waarom het vroeg, n.l. goed verzorgde, ontspannende voorstellingen zonder een bepaalde politieke opvatting, kwamen in moeilijkheden met de censuur, maar dan op het gebied van zede en moraal. Zo leidde de titel van het stuk De wrekende God al tot protest: de titel alleen al zou kwetsend zijn voor de orthodoxe kring.
Vrije spel der maatschappelijke krachten
Ook was het toneel overgeleverd aan het vrije spel der maatschappelijke krachten en alleen die gezelschappen die de zakelijke kant boven de artistieke stelden en commercieel verantwoorde stukken brachten, konden blijven voortbestaan. De publieke smaak werd als maatstaf genomen voor de keuze van het repertoire, wat een laag artistiek peil tot gevolg had, vooral in de crisisjaren waarin het publiek behoefte had aan vermaak om de dagelijkse zorgen te vergeten.
Door al deze factoren was het heel lastig een verantwoord repertoire te brengen, stukken van sociale en culturele betekenis, die reageerde op de grote brandende kwesties van geweld en onderdrukking, van machtsmisbruik en rechteloosheid. De censuur vormde op den duur voor de Nederlandse toneelspelers zo’n bedreiging dat zij in januari 1939 hiertegen in een manifest protesteerden “Door deze gang van zaken kan het toneel slechts zeer ten dele zijn functie als spiegel van de tijd en drager van cultuurwaarden, d.w.z. zijn opvoedende taak vervullen”. Zij protesteerden tegen de toenemende censuur, dat werd ervaren “als een ernstige aantasting van de vrijheid van het woord, die gevaren in zich draagt voor de toekomst van de geestelijke vrijheid in het algemeen. Een volk, dat slechts het toegelaten woord te horen of te lezen mag krijgen staat onder voogdij der onmondigen (…).”
Kultuurkamer
Het toneel bleef in 1940 en in het grootste deel van 1941 bijna geheel vrij van Duitse beïnvloeding. Er waren nog geen officiële censuur en andere beperkende maatregelen ingesteld. Het publiek zocht ontspanning en vooral in dat eerste jaar anti-Duitse bezieling. Men zag dikwijls in bepaalde passages toespelingen op bepaalde gebeurtenissen.
Bijvoorbeeld Shakespeares Hamlet gaf aanleiding tot dit soort interpretaties, vooral het derde en vierde bedrijf, waarin van Hamlets vertrek naar Engeland sprake is: ze werden toegejuicht.
Het publiek greep iedere gelegenheid aan om te demonstreren tegen de bezetter. In de eerste jaren ontstond er een soort spanningsveld tussen de spelers en het publiek. De stimulans kwam over het algemeen van het publiek en de spelers haakten daarop in.
Het is mogelijk dat de toneelspelers dit soort effecten stimuleerden, maar aangezien dat een kwestie van intonatie en gebaren was, ligt dat nergens vast en is niet achterhaalbaar. Dergelijke toespelingen kwamen na de instelling van de Kultuurkamer niet meer voor.Alle teksten moesten voor de opvoering door de Kultuurkamer worden gekeurd.*
Na de instelling van Duitse censuur in september 1941 was het verboden om Engelse (behalve Shakespeare), Amerikaanse en Russische stukken te spelen; het werk van joodse auteurs was uiteraard verboden en ook sommige Franse stukken mochten niet op het repertoire voorkomen. De Jonge spelers hieven zichzelf op uit protest tegen de strenge Duitse controle.
*Bijna alle toneelspelers werden lid van de door de Duitse bezetter ingestelde Kultuurkamer naar Duits voorbeeld. Na de openbare boekverbranding was in 1933 de “Reichskulturkammer” opgericht; het gehele culturele leven in Duitsland was aan dit apparaat ondergeschikt. De gegronde vrees van de kunstenaarswereld dat de bezetter de kunsten in nationaalsocialistische richting wilde dwingen, net als eerder in Duitsland, werd bevestigd.
You May Also Like
Comments
Leave a Reply