Het systeem
‘Fuck the system’ staat op de betaalautomaat.
‘Waarom maakt u een foto?’, vraagt ze, ‘vindt u dit leuk?’
‘Je weet nooit of je het nog een keer kunt gebruiken’, antwoord ik.
‘Bent u fotograaf?’
‘Nee’, zeg ik, ‘maar ik maak wel vaker foto’s van dingen die me opvallen op straat.’
‘Wat doet u daar dan mee?’, vraagt ze. Op strenge toon. Ze komt net boven haar rollator uit.
‘Ja, bewaren’, zeg ik onhandig.
‘Voor later zeker’, klinkt het schamper.
Ik haal mijn schouders op.
‘Alsof die automaat er wat aan kan doen’, zegt ze, ‘die geeft alleen maar geld. Het zijn mensen die het je afpakken.’
Ze zet haar rollator weer in beweging.
‘Maak daar maar es een foto van’, snerpt ze.
1930 ~ Mooi Amsterdam
Meer historische filmbeelden van Amsterdam: https://www.youtube.com/user/filmbeeldenamsterdam
Utrecht
De man wijst me vriendelijk de weg.
‘Het is nog wel een eindje’, vertelt hij, ‘als u bij de Stadsschouwburg bent, moet u maar verder vragen.’
Daarna zegt hij: ‘Maar het is ook een mooie dag om te verdwalen.’
En zo is het. De zon schijnt vandaag in Utrecht. De stad ziet er vriendelijk uit.
Aan het begin van de Biltstraat sta ik even rond te kijken. Ik pak mijn telefoon om Google maps te bekijken.
‘Zal ik uw reddende engel zijn?’
Ik kijk op.
Lachend kijkt ze naar me. Donkere ogen, vrolijke krullen.
Ik noem de straatnaam.
‘Dat is hier om de hoek’, zegt ze.
Als ik het straatje inloop, ligt er ook nog een vrolijk plaatje op de stoep.
Wat een stad.
Vertrouwen
‘Wat mij gister overkwam’, grijnst Peter, ‘kom ik uit het café, denk ik, toch nog maar een broodje.’
De vaste tafel kan het zich voorstellen.
‘En dus moest ik pinnen.’
Hij pakt zijn shag.
‘Pak ik die zeventig euro, hoor ik, geef maar hier. Staan er twee jongens naast me. Zag direct dat het geen praters waren.’
Het shagje is klaar.
‘Terwijl ik het geld geef, zeg ik, shit man, wilde net nog een pilsje halen. Kijkt een van die jongens me aan en zegt, hier. En geeft het briefje van 20 euro terug.’
‘Meen je niet’, zegt Harm.
Peter lacht.
‘Was wel een goeie jongen volgens mij. Hij zei nog sorry toen ie wegliep.’
De toekomst
Oom was oud en heeft een goed leven gehad voor zover haalbaar in dit aardse dal. Hij is maar een paar maanden ziek geweest, niet te erg, en is vorige week rustig ingeslapen.
Het zonlicht viel mooi in het kleine kerkje. Het hoofd van de dominee leek los te zitten van de romp. De iPad waarvan hij zijn overdenking voorlas, oogde wat misplaatst in de jaren vijftig. Dat de organiste haar dag niet had, maakte de gemeente niet uit. Met vaste stem zongen de gelovigen ‘Wat de toekomst brenge moge’. De gemiddelde leeftijd maakte het eenvoudig om het antwoord op die vraag te voorspellen.
Tante zat in haar rolstoel. Afwezig is niet het juiste woord, ze was er, maar lichtjes. Haar goedgemutste vriend dementie heeft de scherpe kantjes van het leven weggepoetst.
Ze was verbaasd over al die mensen die haar een hand kwamen geven.
‘Mijn man is weg’, zei ze zo nu en dan.
Om daarna te melden dat het toch wel mooi was dat al die mensen haar verjaardag niet vergeten waren. Want dat was ze vorige week, jarig.
Vrijdagnacht
De taxichauffeur kijkt naar me nu de stoplichten bij het Rijksmuseum op rood staan.
‘Mag ik vragen hoe oud u bent?’
Ik vertel mijn leeftijd.
‘Dat meent u niet. Ik dacht eind veertig.’
Het avondlicht kan mild zijn.
‘Mag ik u nog wat vragen? Heeft u kinderen?’
‘Ja’, antwoord ik, ‘maar die zijn al groot. Ik denk dat mijn oudste dochter ongeveer jouw leeftijd is.’
‘Wij hebben vier kinderen. Drie meisjes en een jongen. De eerste drie zijn de meisjes en ik wilde graag een jongen, dus werden het er vier.’
‘Dan hoop ik dat ie wel van voetballen houdt.’
‘Nee, daar heb ik pech mee. Hij is al zes, maar het interesseert hem niet.’
Hij zucht. Het is stil op de Nassaukade.
‘Weet je wat echt pech is?’
Zonder mijn antwoord af te wachten, gaat hij verder.
‘Ik hou niet van mijn vrouw en zij ook niet van mij.’
Ik kijk opzij.
‘Zo.’ Meer tekst heb ik niet voor handen.
‘Dat is soms lastig. We zijn heel jong getrouwd, maar houden van is het nooit geworden. Gelukkig hebben we het goed, ik hou erg van mijn
kinderen en mijn vrouw ook. We hebben het wel goed samen. Ik ben een gezellige man.’
‘Dat is tenminste iets’, weet ik troostrijk uit te brengen.
‘Ja, maar sommige dagen heb ik er last van. Je wilt toch ook weten hoe het is om van iemand te houden.’
Hij zucht nog es. ‘Ik geloof dat de gracht hiervandaan afgesloten is voor auto’s.’
‘Dat is waar ook. Ik stap hier op het hoekje wel uit. Die laatste meters kan ik lopen.’
‘Ik kan me ook niet voorstellen dat mijn kinderen tegen een andere man papa zeggen’, vervolgt hij, terwijl hij zijn Mercedes onhandig op de hoek parkeert.
‘Hoe oud zijn ze?’
‘De oudste achttien, mijn zoon is net zes geworden.’
Ik pak mijn portemonnaie.
‘Zes’, zeg ik, ‘dan kan ie nog van voetballen gaan houden.’
‘Ik weet het niet’, zegt hij terwijl ik het wisselgeld krijg. ‘Maar onze jongste dochter kijkt steeds vaker. Ze is Ajaxfan.’
Tenminste iets.