De zee als landschap – The Shipping News en andere Newfoundlandse excursies
No comments yetZeeboek of eilandboek? Mag Annie Proulx’s The Shipping News, dat op Newfoundland speelt, mee naar het eilandboekenfestival op het Franse eiland Ouessant? Natuurlijk wel, maar het is niet een eilandboek in de zin van een ‘closed community’ boek.
Daarvoor is Newfoundland trouwens veel te groot. Het is een eiland, maar dat betekent in dit geval vooral dat het omringd is door zee. De zee speelt in het boek een hoofdrol. Het landschap is er de zee, en de personages worden beschreven in termen van hun relatie tot de zee. In veel van de gebeurtenissen staat de zee centraal, en vaak heeft ze een ondersteunende vertellersrol. Zoals waar Quoyle, de hoofdpersoon, opgesloten in zijn eigen ellende langs de kust van Newfoundland rijdt: ‘Aan de horizon ijsbergen als witte gevangenissen. De immense blauwe lap van de zee, geplooid en gekreukt’. En later, als hij op de verlaten landtong staat waar zijn oude familiehuis ligt, zonder veel idee over wat hij daar verder moet:
‘Achter hem een diepe zucht, de zucht van iemand die alle hoop of ergernis voorbij is. Quoyle draaide zich om. Dertig meter verderop een vin, een glinsterende rug. De dwergvinvis kwam boven, gleed weer weg onder de troebele oppervlakte. Hij staarde naar het water. Weer verscheen hij, zuchtte, dook onder. Golvende mistarmen vlogen vijftien meter boven zee.’
Annie Proulx
The Shipping News (1993) is Annie Proulx’s tweede roman. Scheepsberichten, luidt de titel in de Nederlandse vertaling van Regina Willemse (1995). Proulx kreeg er diverse literaire prijzen voor, waaronder een Pulitzer. Net als bij haar eerste roman, Postcards, verschenen in 1992, springen twee aspecten van het boek direct in het oog: de gedegen feitenkennis waar haar beschrijving van geïsoleerde rurale gemeenschappen op steunt, en het feit dat ze, in literair opzicht, een kortebaanrenner is. Haar kracht ligt in de geserreerde beschrijving van korte, afgeronde episodes, en de hoofdstukken van haar romans zijn eigenlijk korte verhalen. Dat geldt ook voor haar latere romans Accordion Crimes (1996) en That old Ace in the Hole (2002).
Haar literaire voorgeschiedenis is in dat opzicht interessant, en relevant. Als romanschrijfster was ze een late debutant: ze was achter in de vijftig toen Postcards verscheen. Ze schreef toen al jaren, maar vrijwel uitsluitend in het informatieve genre.
Annie Proulx werd in 1935 geboren in Norwich, Connecticut. De familie van haar moeder was in 1635 naar New England geëmigreerd, die van haar vader in 1637 naar Quebec en later, in 1860, naar New England. Annie’s ouders verhuisden nogal eens, zodat ze scholen bezocht in Vermont, North Carolina en Maine. Haar universitaire studie brak ze af om te gaan trouwen, een huwelijk dat nog door twee andere zou worden gevolgd. Alledrie haar huwelijken eindigden in een scheiding. De dochter uit haar eerste huwelijk bleef bij haar vader wonen, maar na haar laatste scheiding moest Annie voor zichzelf en de drie zoons uit haar twee andere huwelijken de kost verdienen. Ze begon toen als freelance journalist. Later nam ze haar studie weer op en behaalde in 1969 aan de universiteit van Vermont haar BA in de geschiedenis, gevolgd door een MA in Montreal. Daarna startte ze met het promotie-traject aan de graduate school, maar maakte dat niet af. Als historica sprak de benadering van de Franse Annales-school, die zich erop richtte om door minutieus onderzoek van documenten en materiële cultuur het leven van gewone mensen in beeld te brengen, haar sterk aan (Rood 2001: 2-1). Dat zal niemand die haar werk kent verbazen.
Met schrijven begon ze al vroeg. Haar eerste korte verhaal werd in 1964 gepubliceerd (in Seventeen), maar haar literaire schrijverschap zou pas doorzetten na 1982. In dat jaar publiceerde Esquire een van haar korte verhalen (‘The Wer-trout’), en Tom Jenks, de verantwoordelijke redacteur, stimuleerde haar tot de publicatie van een bundel met korte verhalen, Heart Songs and Other Stories (1988). Het korte verhaal zou altijd haar sterkste vorm blijven.
Daarnaast produceerde ze vanaf 1980 een lange lijst van nonfictieboeken in de huis-, tuin- en keukensfeer, te beginnen met Making the Best Apple Cider. Het maken van goed isolerende luiken, van schuttingen en tuinhekken, als mede basale plattelandsonderwerpen als ruilhandel, het verbouwen van groente en het kweken van fruit vormden de onderwerpen van haar andere boeken.
Het zijn typisch onderwerpen die om nauwkeurig verslag van ambachtelijke technieken vragen, een van de dingen die we in Proulx’s literaire werk steeds zien terugkomen. Maar haar interesse in het rurale leven ging verder. Ze was altijd zeer geïnteresseerd in situaties waarin veranderingen op het sociale en persoonlijke vlak een cruciale rol speelden. In haar literaire werk vertaalt zich dat in wat Richard Eder (New York Times Book Review, 23 May 1999, geciteerd Rood 2001: 10), bewonderend heeft omschreven als haar ‘feeling for place and the shape into which it twists her characters’.
Taal, geschiedenis, gebruiken, materiële cultuur, alles tegen de achtergrond van het landschap. Annie Proulx is gefascineerd door het landschap. In haar werk speelt het een overheersende rol, en ze maakte het tot onderwerp van haar Van der Leeuw-lezing in 1999: ‘Dangerous Ground: Landscape in American Fiction’. De zee als landschap, in de zin van bepalend referentiekader voor de personages, lijkt dan ook een goede invalshoek op The Shipping News.
Annie Proulx bezocht Newfoundland (met de klemtoon op New-) voor het eerst in de 1980-er jaren. Als ze haar eerste indrukken van het Great Northern Peninsula beschrijft, vertelt ze dat ze zich daar op een bijna bovennatuurlijke manier bewust was van het landschap (Rood 2001:74). Ze was zo door het eiland gefascineerd dat ze er een huis kocht, waar ze sindsdien regelmatig verblijft. De andere pool van haar bestaan is het rurale binnenland van Noord-Amerika. Sinds 1995 woont ze in Wyoming, een gebied waar de hemel het landschap, en het leven, domineert zoals de zee dat doet op Newfoundland: ‘In Wyoming they name girls Skye. In Newfoundland it’s Wavey’ (The Shipping News, 122).
Net zoals Annie Proulx’s leven zich, landschappelijk gezien, beweegt tussen deze twee uitersten, het gortdroge vlakke land van de Midwest aan de ene kant en de ruige zeekust van Newfoundland aan de andere, stelt ze ook in The Shipping News deze twee polen soms tegenover elkaar. Ze worden als het ware belichaamd door de twee zussen die Quoyles tante terloops noemt, omdat ze vindt dat Quoyles dochters op hen lijken (26):
‘De meisjes lijken erg op Feeny en Fanny vroeger, mijn jongere zusjes. Feeny zit nu in Nieuw Zeeland, zeebioloog, weet alles van haaien. Heeft van het voorjaar haar heup gebroken. Fanny zit in Saoedi-Arabië. Ze is met een valkenier getrouwd. Moet een zwart ding over haar gezicht dragen.’
De ruimte en de wijde vergezichten van het door velen als saai ervaren Amerikaanse platteland van de Midwest spreken Annie Proulx aan. Ze houdt van de wijde vergezichten, waardoor je alles goed kunt zien, van de golvende vlakten en steile rotswanden. Heel anders dan de bossen van New England waar ze opgroeide. Twee verhalenbundels, Close Range: Wyoming Stories (1999) en Bad Dirt: Wyoming Stories 2 (2004), zijn gesitueerd in deze streek. ‘Brokeback Mountain’, misschien wel haar allerbeste korte verhaal, verscheen in Close Range. Het is later ook apart gepubliceerd, in de nasleep van de aandacht die de filmversie van het verhaal heeft gekregen.
In deze verhalen, net als in al haar literaire werk, is haar interesse voor de manier waarop de natuurlijke gesteldheid van een gebied het leven van de bewoners bepaalt dominant aanwezig. Om haar nogmaals te citeren:
‘Wat me buitengewoon interesseert is wat bewoners van een bepaalde streek maakt tot de mensen die ze zijn. Ik kijk er op een wetenschappelijke manier naar en neem alles in ogenschouw: de geografische ligging, de geologie, de natuur, het klimaat, de economie die voortvloeit uit het karakter van de betreffende streek. In Newfoundland (…) leeft de bevolking alleen van de visserij. Daar tref je geen mijnbouw.’
Daarnaast is er het aspect van verandering. Het effect dat ecologische, sociale en economische verschuivingen op de mensen hebben en de manier waarop ze daarmee omgaan is een ander hoofdthema in haar werk. Vis, of het ontbreken daarvan, bepaalt het leven op Newfoundland. Of oliewinning in zee daar een alternatief voor biedt is maar de vraag. In de levensverhalen van de personages uit The Shipping News komt het probleem uitstekend naar voren.
In Accordion Crimes, dat de geschiedenis volgt van een accordeon die met Siciliaanse emigranten in Amerika is beland, wordt de harde worsteling beschreven van allerlei groepen die in de Amerikaanse samenleving voet aan de grond proberen te krijgen of te houden. That Old Ace in the Hole beschrijft de economische veranderingen in een afgelegen hoek van Texas, met veel aandacht voor de daarmee gepaard gaande botsingen tussen traditionele cultuurpatronen en moderne innovatie.
Het is een kader dat volop gelegenheid biedt om Proulx’s interesse voor traditionele leefwijzen en alle kennis die ze daarover vergaard heeft aan bod te laten komen, zonder dat dat overigens in de behandeling van haar personages gaat overheersen.
Accordion Crimes
Van haar boeken is Accordion Crimes het meest gewelddadig. De milieus waarin het zich afspeelt, dat van emigranten die zich hardhandig een bestaan moeten bevechten in het nieuwe land, brengen dat ook met zich mee. Door de kritiek is dat wel als een bezwaar tegen het boek aangevoerd. Proulx reageerde daarop met de constatering dat Amerika nu eenmaal ‘a violent, gun-handling country’ is, en dat ze van al dat geweld niets heeft hoeven verzinnen: ze heeft het allemaal gewoon uit openbare dossiers gehaald. Geweld is ook in The Shipping News bepaald niet afwezig: de zachtmoedige Quoyle stuntelt door een wereld waar de agressie dicht onder de oppervlakte borrelt, en ook regelmatig tot uitbarsting komt. De afscheidspartij waarbij de feestgangers uiteindelijk het zeiljacht waarmee hun collega de volgende dag zal vertrekken kort en klein slaan en tot zinken brengen, is een evident geval. Dan de familie waarvan hij afstamt, de ‘oude Quoyles’, die worden beschreven als een gewelddadige troep primitievelingen. Verder de uiterst kwaadaardige echtelijke ruzies van een jacht-bevarend echtpaar, die resulteren in een in stukken gesneden en in zee gedumpt lijk. De kranten op Newfoundland, die vol staan me bizarre, vaak gewelddadige seksuele vergrijpen. Quoyles vriend Partridge die hem een ontredderd verslag doet van de rellen in Los Angeles. Een doorgeslagen man die op hun oude krant in Mockinburg, NY, praktisch de hele redactie aan flarden schiet.
Veel daarvan sluit aan bij Proulx’s voorkeur voor het extreme, en voor bizarre, larger-than-life personages. In dat opzicht doet haar werk denken aan dat van Flannery O’Connor, prominent vertegenwoordigster van de regionale literatuur uit de zuidelijke Amerikaanse staten. Ook Proulx’s werk is in zekere zin als regionaal te karakteriseren, en past in de trend van hernieuwde belangstelling voor dit genre die in Amerika opkwam in de 1980-er jaren (Rood 2001:12).
Newfoundland
Het landschap van The Shipping News is de zee. In het hierboven gegeven citaat onderstreept het voor ons weinig alledaagse geluid van de zucht van een dwergvinvis Quoyles desoriëntatie. Het is een afdoende manier om aan te geven op welk landschap het leven in Newfoundland is georiënteerd.
Wie, zoals wij in 1999, geïnspireerd door Annie Proulx op een Newfoundlandse heuveltop belandt en gesnuif in het struikgewas meent te horen, kan het beste eerst naar de zee kijken: het blazen van spelende bultruggen is er kilometers ver te horen.
De zee bepaalt er het leven: de locale krantjes die men rondtrekkend door Newfoundland koopt lezen als een achtergrondcommentaar op The Shipping News. Vis, altijd het belangrijkste bestaansmiddel, is een hoofdthema. Die vis is er nauwelijks meer, sinds de kabeljauw door overbevissing praktisch is uitgestorven. Nog niet lang geleden kwam die in zulke dichte scholen op de Grand Banks voor dat de schepen erin vastliepen. Er wordt dan ook vooral geschreven over het ontbreken van vis en de gevolgen daarvan. De olie die inmiddels onder de zeebodem is ontdekt zorgt voor enige werkgelegenheid, maar veel helpt dat niet.
De armoede en het tot ver in de twintigste eeuw vaak uiterst primitieve leven op Newfoundland komen in The Shipping News regelmatig aan de orde. Wie dat in breder kader indringend in beeld gebracht wil zien, leze Wayne Johnston’s The Colony of Unrequited Dreams (1999) dat over het leven van de latere premier Joseph (Joey) Smallwood gaat, en, van dezelfde auteur, het autobiografische Baltimore Mansion; a Memoir (2002).
Joseph Smallwood was niet alleen de premier die de confederatie van Newfoundland met Canada erdoor drukte, tegen de zin van velen in, maar ook de man die vastbesloten was ‘om Newfoundland schoppend en krijsend de twintigste eeuw in te sleuren’. Een van de stappen die hij daarvoor nam was het ontmantelen van de vele geïsoleerde kust- en eilandgemeenschappen. Dorpjes die alleen over zee bereikbaar waren, met houten huizen, een kerkje, en grote houten vlonders (‘flakes’) waarop de vis gedroogd werd die eens per jaar werd opgehaald door een schip dat in ruil elementaire levensbehoeften zoals suiker en meel aanvoerde. In 1960 werden de bewoners door Smallwood’s regering, die hun manier van leven niet meer in de moderne tijd vond passen, naar de steden op het vasteland van het eiland gedirigeerd, waar van de beloften van werk niet veel terecht kwam. Vaak was voorafgaand daaraan de pastoor al teruggeroepen: een effectieve maatregel, want als er niet meer gedoopt, getrouwd en gebiecht kan worden, en er geen laatste sacramenten meer kunnen worden toegediend, wordt het leven voor gelovige katholieken op zo’n plek onmogelijk. De verlaten houten dorpjes, die eruit zien of de bewoners er zo weer in kunnen trekken, zijn nog steeds te bezoeken. Dan moet men wel een boot vinden die bereid is erheen te varen. Ongevaarlijk is zo’n bezoek niet, want veel van het hout in die dorpjes is vermolmd, en huizen en plankieren kunnen elk moment instorten.
Ook in The Shipping News wordt er aan Smallwood’s drastische maatregel gerefereerd. Billy Pretty, tijdens een bezoek met Quoyle aan het nu verlaten eiland Gaze: ‘De regering heeft ons in zestig van Gaze afgehaald. Maar je zult zien dat veel van de huizen nog stevig overeind staan, na zo’n stuk of dertig jaar leeg. O ja, ze lijken stevig genoeg’ (163).
Wat de mensen die daarbij betrokken waren ervoeren valt bijvoorbeeld te lezen in Helen Porter’s ‘Moving Day’, of Al Pittman’s ‘Death of an Outport’. Twee verhalen uit een bundeltje met Newfoundlandse literatuur, dat ik vond op een rommelmarkt in Newfoundland. Rommelmarkten en yard sales zijn sowieso onweerstaanbaar, maar helemaal voor de Proulx-fan die bedenkt dat Annie Proulx op zo’n plek The Ashley Book of Knots op de kop tikte, het boek dat haar het verbindende thema voor The Shipping News – zeemansknopen – aan de hand deed.
Death of an Outport
In ‘Death of an Outport’, dat in 1967 speelt, bezoeken de ik-persoon en zijn vrouw het eilandje Merasheen, waar de vissers nu uiteindelijk ook hun verzet tegen de centralisatie hebben moeten staken. Beloften van werk en luxe hebben hen niet kunnen verleiden: ze kunnen prima leven zonder auto’s, televisie en supermarkten. Maar de school wordt gesloten, de priester vertrekt in het najaar, en de overheid heeft niet alleen besloten om geen elektriciteit meer te leveren, maar ook om de visfabriek te sluiten. Waar kunnen ze dan nog heen met hun vangsten? Ze zullen worden geresettled in Placentia, een van de nieuwe economische ‘groeicentra’. Groei van de bevolking zullen ze bedoelen! De vissers zien er niets in: door de grote toestroom van mensen is er nauwelijks werk, er is haast geen huis te krijgen, en er is daar geen enkele mogelijkheid om hun oude beroep te blijven uitoefenen. Maar ze hebben geen keus, en voor de laatste keer maken ze zich op om het grote jaarlijkse tuinfeest te vieren.
In ‘Moving Day’ hoort student Jenny, net voor ze teruggaat naar haar ouders op Grassy Island om daar de zomervakantie door te brengen, dat de familie na de zomer het eiland zal verlaten om naar de stad te verhuizen. Ze is erg overstuur: hoewel ze er zelf niet over zou piekeren om definitief terug te gaan naar Grassy Island, het is wel de thuisbasis waar ze altijd op dacht te kunnen rekenen.
Thuis aangekomen, merkt ze hoe gecompliceerd de gevoelens van de familie over het besluit zijn. Moeder is de drijvende kracht: ze kan het isolement niet langer aan. Er zijn nog maar acht families over, de mannen zijn voor lange perioden weg om elders te werken, de jongens moeten naar een eenmansschooltje met een derderangs leerkracht, en ze wil een dokter in de buurt. Ze brengen een laatste gelukkige zomer op het eiland door, terwijl langzaam aan iedereen zich verzoent met het idee van het nieuwe bestaan. Maar op de dag van de verhuizing is het moeder die ontbreekt op het moment dat de boot klaar is om af te varen. Jenny vindt haar in de keuken, wanhopig huilend. Ze durft niets te zeggen. Terug bij de boot is één blik genoeg om haar vader te laten begrijpen waar zijn steun nodig is.
The Shipping News (1993)
De hoofdpersoon van The Shipping News is Quoyle, een onhandige, weerloze man, die zich geen raad weet met zijn kolossale lichaam, zijn plaats in het leven en zijn emoties. Van de zee, die in het leven van zijn Newfoundlandse voorgeslacht zo’n centrale rol speelde, begrijpt hij helemaal niets. Als hij door een toevallige samenloop van omstandigheden op Newfoundland terecht komt, is hij wel gedwongen om een vorm te vinden voor het leven met de zee. Als hem dat lukt, kan hij ook met zichzelf leven, en pas dan vindt hij, in een nieuw huwelijk met een vrouw die niet toevallig de naam Wavey (‘golvig’) draagt, de harmonie die altijd onbereikbaar voor hem was.
Dat is, in het kort, de lijn van het verhaal. De naam Quoyle (zijn voornaam krijgen we niet te horen) draagt hij niet toevallig. Zoals hierboven werd gezegd, vormen zeemansknopen, met hun functie en betekenis, een verbindend thema in het verhaal. Ze worden vaak opgevoerd als motto voor de hoofdstukken. Zo ook bij hoofdstuk 1, waar we uitgelegd krijgen wat een ‘quoyle’ is: een opgerold stuk touw. Een speciaal soort ‘quoyle’ is de ‘Vlaamse plak’, een touw dat is opgerold tot een plat liggende spiraal. Men legt hem op het dek, zodat er zonodig overheen gelopen kan worden. Een naam dus die uitstekend past bij de hoofdpersoon, een mislukte journalist in Mockingburg, NY.
Quoyle is de zachtmoedigste mens op aarde. Een reusachtig lichaam, flaporen, een groteske kin, onbeholpen en onhandig. Veracht door zijn vader, zijn broer en door zijn vrouw Petal, een nymfomane slet die hoogstens even thuiskomt om zich te verkleden en om Quoyle te kleineren. Quoyle zorgt zo goed en zo kwaad als het gaat voor Bunny en Sunshine, hun twee kleine meisjes waar zijn niets van moet hebben. Als ze er tenslotte definitief met een man vandoor gaat, neemt ze de kinderen mee en verkoopt ze onderweg aan een pornofotograaf. Vlak daarop verongelukt ze. De kinderen worden gelukkig opgespoord voor er iets dramatisch met ze heeft kunnen gebeuren.
Quoyle, wiens beide ouders kort daarvoor samen zelfmoord hebben gepleegd, is totaal ontredderd. Willoos laat hij zich op sleeptouw nemen door zijn tante, die besloten heeft naar haar geboorteplaats op Newfoundland terug te keren en op doorreis Quoyle bezoekt om de as van haar broer op te halen. Van zijn Newfoundlandse wortels is Quoyle zich nauwelijks bewust, tot zijn tante hem het een en ander vertelt over de ruwe eilandfamilie waar hij uit voortkomt. Van zijn vader, die als jongen het eiland had verlaten, heeft hij daar nooit iets over gehoord. Hij herinnert zich hem als een man met een passie voor tuinieren, altijd weer verrukt over de vruchtbaarheid van hun grond, iemand die dol was op fruit:
‘Quoyle herinnerde zich paarsbruine peertjes met de vorm en het formaat van vijgen, zijn vader het vruchtvlees afhappend met pikkende happen, de geur van fruit in hun huis, resten van klokhuizen en schillen in de asbakken, de skeletten van druiventrossen, perzikpitten als kippenhersens op de vensterbank, de handschoen van bananenschil op het dashboard. In het zaagsel van de werkbank sterrenstelsels van zaden en pitten, kersenpitten, lange witte dadelpitten als ruimteschepen. Aardbeien in de ijskast, en in juni de auto geparkeerd op een landweg en de vader op zijn knieën, wilde aardbeien plukkend tussen het onkruid. De uitgeholde kalotjes van grapefruits, gebarsten bollen van mandarijnenschil.’
Pas later begrijpt hij hoe daarin de totale afwijzing lag van het land waar zijn vader was opgegroeid, het onherbergzame Newfoundland met zijn rotsige bodem, schrale begroeiing en bessen als enige vruchten.
Vandaar ook zijn hevige afkeer van de onhandige zoon met het grote lichaam, die alle uiterlijke trekken van de gehate eiland-Quoyles vertoont, een gedegenereerd en maatschappelijk uitgesloten zootje. Daar komen we in de loop van het boek achter:
‘Een ruwe troep was het. In de ouwe tijd, zeggen ze, hebben de Quoyles eens een man met zijn oren aan een boom vast getimmerd en zijn neus afgesneden voor de bloedgeur, zodat die de maaien en vliegen kon trekken om hem levend op te vreten.’
Toch heeft ook Quoyles vader zijn wortels niet helemaal kunnen vergeten, zoals blijkt uit zijn testament. Hij vraagt daarin zijn veel jongere zus Agnis, die als kind jarenlang regelmatig door hem seksueel werd misbruikt, om zijn as naar Newfoundland terug te brengen. Dat zal Agnis, ‘de tante’, ook inderdaad doen, maar warme gevoelens heeft ze er bepaald niet bij: eenmaal terug in hun oude huis op Newfoundland kiept ze de as in het gat van de wc, en plast erop.
Quoyle voelt geen enkele verwantschap met het ruwe, gedegenereerde kustvolk dat zijn tante hem beschrijft, en met de zee heeft hij al helemaal niets. Hij kan niet eens zwemmen. Toch krijgen we op dit punt het eerste signaal dat hij er instinctief in zal slagen om met zijn genetische erfenis in het reine te komen, en die tot een positieve kracht in zijn leven te maken. Rondbellend om een baantje bij een Newfoundlandse krant hoort hij van een oude vriend dat men bij de Gammy Bird iemand zoekt, bij voorkeur iemand die iets met de zee van doen heeft. ‘Mijn grootvader was zeehondenjager’, reageert Quoyle tot verbijstering van zijn vriend Partridge. Zo weet hij, geheel tegen zijn gewone doen in, het verhaal dat hij net van zijn tante heeft gehoord en dat hem met weerzin heeft vervuld, plotseling positief te benutten. Zeehondenjager is een erg groot woord voor Sian Quoyle, de jongen met neiging tot epileptische aanvallen waar zijn tante hem over had verteld, de jongen die op twaalfjarige leeftijd bij de zeehondenjacht onder het ijs was geschoten en verdronken. ‘Dan kan hij mijn grootvader toch niet geweest zijn?’ ‘Nu dan ken je de Newfoundlanders niet’. Deze Sian had voor hij verdronk bij zijn zusje het kind verwekt dat later Quoyles vader zou worden.
Zo trekt Quoyle, de vleesgeworden landrot, met tante en zijn dochterjes Bunny en Sunshine naar Killick-Claw, een fictieve plaats op Newfoundland, en wordt als zeespecialist bij de Gammy Bird binnengehaald. Daar krijgt hij de taak om de scheepsberichten op te stellen en om wekelijks een auto-ongeluk te verslaan, hoe bloederiger hoe beter. Slechter op zijn plek kan hij zich niet voelen. Hij staart uit het raam, en werpt zijn eerste blik op Wavey: hij ziet een vrouw lopen in een regenjas, met een kind aan de hand.
Totaal gedesoriënteerd is hij, en tante neemt alle beslissingen. Ze trekken in het oude familiehuis, dat er na al die jaren nog gewoon staat, stevig met kabels verankerd, aan de overzijde van Omaloor Bay. Een ‘omaloor’ is een grote, stomme, onhandige, half debiele kerel, zo horen we. Want de baai is naar de Quoyles genoemd. Terug in de huid van de oude Quoyles, dus. Iedereen probeert Quoyle er van te overtuigen dat hij een boot moet kopen om de baai over te kunnen steken die hen van de bewoonde wereld scheidt, zodat hij zich de dagelijkse lange omweg over land kan besparen. Hij voelt er niets voor. En als hij tenslotte, in een impuls, zich voor een paar tientjes een bootje laat aansmeren, wordt hij door iedereen uitgehoond, omdat het ding volstrekt niet zeewaardig is: ‘Domme Man Doet Weer Eens Iets Fout’. Het kost hem bijna zijn leven, want hij heeft er geen benul van hoe hij met een boot moet omgaan, en bij een onhandige manoeuvre loopt dit totaal fout ontworpen bootje dan ook onmiddellijk vol water en zinkt. In het ijskoude zeewater, waarin een doorsnee mens ook midden in de zomer niet langer dan vijf minuten kan overleven, betekent zoiets meestal een snelle dood, maar Quoyle overleeft het dankzij zijn dikke speklaag en zijn vermogen tot autosuggestie. Zijn enorme lijf, waar hij zich altijd zo opgelaten mee heeft gevoeld, blijkt in de confrontatie met de zee plotseling uitzonderlijk adequaat.
Heel voorzichtig ontwikkelt zich er een relatie tussen Quoyle en Wavey, de lange, rustige vrouw in de groene regenjas die hij altijd ziet lopen met haar zoontje, een mongooltje, aan de hand. Ze is weduwe: haar man, even pathologisch promiscue als Quoyles vrouw Petal, is omgekomen op een booreiland. Heel langzaam zullen Quoyle en zij, twee gekneusde, weerloze mensen, zich voor elkaar openstellen en uiteindelijk ontdekken dat er ook liefde kan bestaan waarbij de ander je geen pijn doet.
Maar de aarzeling bij allebei is groot. De dode partners zijn nog levensgroot aanwezig. Wavey kan niet naar de zee kijken zonder aan haar verdronken man te denken. De levert ook hier de achtergrondmelodie voor hun zich langzaam ontwikkeldende relatie: als ze met z’n allen bessen gaan plukken op een van de ruige, laagbegroeide landtongen, lopen Quoyle en Wavey samen langs het strand, dat vol ligt met aanspoelsel. Een ijsberg met twee pieken drijft in de monding van de baai, en begint langzaam te kapseizen. Wavey klimt op een rots om ernaar te kijken:
‘De zuidelijke toren hing schuin zoals een potlood in een schrijvende hand, de noordelijke toren verhief zich erboven als een minnaar. Geluidloos kwamen de torens in de verte bij elkaar, plonsden onder water. Een fontein van verplaatst water.’
Quoyle, in een onhandige toenaderingspoging, pakt Wavey plotseling bij de enkels. Maar het is te vroeg voor haar, en ze rent weg, Quoyle achterlatend in de hei. Het beeld van een toekomst samen doemt vaag voor hem op. Maar het zal nog een hele tijd duren voor ze een flipper pie voor hem bakt, een pastei van zeehondenschouder, en dat beloond krijgt met de ‘echte Newfoundlanse zoenen’ die uiteindelijk een brug tussen hen slaan.
Een keerpunt in Quoyles leven is het moment waarop hij voor het eerst iets goed doet in de ogen van zijn omgeving. Geheel op eigen houtje en tot woede van zijn redacteur schrijft hij een stuk voor de krant over een jacht dat de haven aandoet, een botter die oorspronkelijk voor Hitler was gebouwd. Jack, eigenaar van de krant, veegt de protesten van redacteur Terd Card van tafel en zegt Quoyle dat hij voortaan wekelijks zo’n stukje moet schrijven.
‘Zesendertig jaar oud, en dit was de eerste keer dat iemand zei dat hij het goed gedaan had.’ Zijn eerste succes, en een schip – de zee dus – is daarin instrumenteel.
Quoyle, uiterlijk direct herkenbaar als een van de ‘oude Quoyles’, de beruchte familie van zich aan God noch gebod storende jutters die met lampen schepen op de kust plachten te lokken, heeft niets in zijn karakter dat hem tot een succesvolle Quoyle van het oude stempel kan maken. En als zijn juttersbloed even van zich lijkt te doen spreken wanneer hij een koffer uit zee opvist en niet rust voor hij die open heeft, blijkt de vondst uit juttersoogpunt een éclatante mislukking: wat eruit rolt is het hoofd van de eigenaar van de Hitlerboot, van wiens vileine ruzies met zijn echtgenote Quoyle getuige is geweest. Het is duidelijk wie bij die ruzies de laatste slag gewonnen heeft.
De vondst is lucratief, niet vanuit het oogpunt van de oude, juttende Quoyles, maar vanuit dat van de nieuwe Quoyle, de journalist, die bezig is een heel andere vorm te vinden om met de zee om te gaan. Is er een betere scoop denkbaar? Quoyle is overigens teveel aangeslagen om er gebruik van te maken.
Toch neemt zijn journalistieke zelfvertrouwen verder toe. Tegen de wil van Tert Card schrijft hij een stuk waarin impliciet het nut van de olie als Newfoundlands nieuwe toekomstperspectief in twijfel wordt getrokken: ‘Niemand hangt een schilderij van een olietanker aan de muur’. Een beeld dat hij afzet tegen dat van de oude vissersschepen. Hij heeft goed geluisterd naar Billy Pretty, die hem de ecologische ellende heeft geschetst die de oliewinning zal veroorzaken en die het definitieve einde van het zeeleven zal betekenen. Als bij het uitkomen van de krant blijkt dat Tert, die fanatiek gelooft in de olietoekomst, het stuk totaal veranderd heeft, wordt Quoyle razend. Tot zijn verbijstering krijgt hij de volle steun van Jack, de baas van de krant.
Zo breekt uiteindelijk het moment aan waarop voor het eerst niet tante de plannen voor de toekomst van de familie maakt, maar Quoyle zelf. En als niet lang daarna Tert Card aankondigt dat hij het door hem zo gehate Newfoundland zal verlaten en naar Florida vertrekken, volgt Quoyle hem op. Zijn eerste actie zal zijn om de nepadvertenties waar de krant vol mee staat eruit te gooien.
Quoyles band met het oude Quoyle-verleden wordt definitief en drastisch verbroken als een zware storm het oude huis op de landtong losrukt van de kabels waarmee het verankerd is, en het eenvoudig weg blaast. Als ze ’s morgens vanaf de overkant van de baai kijken hoe het huis de storm is doorgekomen, is het er niet meer. Of het een gewone storm was of een die door magische windknopen was veroorzaakt is voor sommigen dan nog een vraag, al wordt die niet expliciet gesteld. Want knopen duiken in het boek niet alleen op in de hoofdstuktitles, maar vormen ook een significant subthema in het boek. Tantes vader is bijvoorbeeld bij het lossen verongelukt doordat de knoop van een takel losschoot. Jack Buggins verdrinkt door een touw dat vast schiet om zijn enkel. Knopen worden in het boek ook voor magische doeleinden gebruikt: Tert Card probeert er bijvoorbeeld mee van de pijnlijke haften in zijn mond af te komen.
Magische knopen
Maar knopen, magische knopen, legt vooral de oude Nolan Quoyle, een bijna vergeten en half seniele oude neef, de laatste van de oude Quoyles op het eiland. Hij woont ergens in de eenzaamheid in een vervuilde en gammele hut, en moet er niets van hebben dat het oude familiehuis weer bewoond wordt. Met knopenmagie probeert hij kwaad te veroorzaken om de nieuwe bewoners weg te krijgen. Als Quoyle geknoopte bosjes gras op de drempel vindt, denkt hij er aanvakelijk niets van: iets van de kinderen zeker. Maar als zijn boot onder hem zinkt en hij ziet dat er een stuk touw onder de bank uit glijdt met aan de ene kant een knoop en aan de andere kant kronkelige eindjes die eruit zien alsof ze lang in de knoop hebben gezeten, begrijpt hij dat het niet zomaar iets is, en dat dat stukje touw met knopen een bijzondere betekenis heeft. Als het ze eindelijk lukt om bij neef Nolan op bezoek te gaan laat hij trots het touw met de windknopen zien waarmee hij storm heeft veroorzaakt. Quoyle gooit het in het vuur, tot ontzetting van Nolan: nu kan de magie nooit meer ongedaan worden gemaakt.
Zoals Quoyles ontwikkeling beschreven wordt in termen van zijn relatie tot de zee, een relatie waar hij uiteindelijk een harmonieuze, bij zijn zachtaardige persoonlijkheid passende vorm voor weet te vinden, zo worden ook alle andere personages in The Shipping News in beeld gebracht vanuit hun relatie tot de zee.
Enkele voorbeelden: daar is allereerst Agnis, ‘de tante’. Geboren op Newfoundland, opgegroeid in het oude huis op de landtong, tot de familie haar naar de Verenigde Staten emigreerde. Daar kwam ze terecht in een administratieve baan. Met haar vriendin betrok ze een woonboot, en hun favoriete tijdverdrijf was om rond te rijden langs jachthavens en naar boten te kijken. Het water bleef haar oriëntatiepunt, en schepen in het bijzonder. Als Agnis, aanvankelijk als hobby, meubels leert bekleden, blijkt ze een bijzonder talent te hebben voor het stofferen van scheepsmeubilair. Daar maakt ze met veel succes haar beroep van. Haar klanten, in de vorm van het vileine echtpaar van de Hitlerboot, volgen haar zelfs als ze na de dood van haar geliefde vriendin teruggaat naar het barre kustgebied van haar jeugd en haar bedrijf verplaatst van Long Island naar Newfoundland. Alleen daar, op die plek vol bittere herinneringen, kan ze de kracht vinden om door te gaan. De zee helpt haar: dankzij een scheepsbrand krijgt haar bedrijf vaste voet aan de grond. Het maakt dat ze haar onherbergzame geboortestreek niet meer nodig heeft, en een nieuw leven kan beginnen in het veel vriendelijker klimaat van St. Johns, Newfoundlands hoofdstad.
Dan Dawn, een van de vrouwen die Agnis als stikster in dienst neemt als ze, aanvankelijk in Killick-Claw, haar bedrijf weer probeert op te bouwen. Dawn’s opleiding is van totaal andere aard: ze heeft een graad in Pharology, vuurtorenkunde. Dat suggereert in elk geval een aanvankelijke affiniteit tot de zee. Maar enig uitzicht op een baan is er niet, dus dat betekent af en toe een tijdelijk baantje in de visfabriek, en een werklozenuitkering (‘the lumpfish caviar’) als dat weer afgelopen is. Als Agnis kreeftenpastei op tafel zet wanneer Dawn komt eten, blijkt dat ze dat met geen mogelijkheid door haar keel kan krijgen. Veel te veel kreeft gehad in haar leven. Men krijgt de indruk dat die kreeft voor de zee in zijn totaliteit staat. Dawn wil inmiddels nog maar één ding: weg uit Killick-Claw, in wat voor baan dan ook. Dankzij de meevaller van het uitgebrande schip en de grote opdracht die daaruit voortvloeit lukt dat tenslotte.
De redactie van The Gammy Bird waar Quoyle bij terecht komt biedt ook treffende voorbeelden. Daar is Nutbeem, die met een zelf gebouwd zeiljacht over de oceaan zwerft en zo op Newfoundland is beland. De krant biedt hem een tijdelijk baantje tot hij zijn reis kan voortzetten. Als het eindelijk zover is, slaan bij zijn afscheidspartij de feestvierders het jacht stuk en brengen het tot zinken.
Dan Tert Card, de feitelijke hoofdredacteur (officieel is Jack Buggins dat). Hij zit zich voortdurend te krabben, zit letterlijk niet goed in zijn vel. Hij heeft een intense relatie met de zee: een van onbedwingbare afkeer. Die afkeer geldt ook het eiland als geheel. Hij haat het traditionele Newfoundland, waar alles om de vis draait. Olie moet het worden. Een van zijn grote ruzies met Quoyle gaat daar ook over. Hij leeft voor het moment dat hij het eiland definitief kan verlaten en in Florida in de zon kan gaan zitten.
Billy Pretty, de kleine bejaarde man die voor de Gammy Bird de huis-, tuin- en roddelrubriek verzorgt, heeft zijn bestaan letterlijk aan de zee te danken. Zijn vader, een Engels voogdijkind op transport naar Canada, is toen het schip op de rotsen liep door de bewoners van het eiland Gaze verstopt voor de scheepsautoriteiten, en zo op het eiland opgegroeid. Een hard leven, vrijwel helemaal afhankelijk van de zee, op een enkele koe en een aardappelveldje na. Wat de mensen aan luxe bezaten was afkomstig van schipbreuken, aangespoeld of uit wrakken gehaald. Billy spreekt er ondanks alles met nostalgie over: in die kleine, doodarme gemeenschap had men tenminste nog zorg en aandacht voor elkaar. Billy is vergroeid met de zee: hij kan zelfs in dichte mist langs de rotsige kust navigeren, puur op geluid, geur, smaak en kleur van het water. Dat is nog niks, zegt hij, zijn vader kon honderd mijl kust feilloos benoemen, enkel op de smaak van de lucht. Billy kent talloze oude rijmpjes om veilig tussen de rotsen door te komen:
‘Als je voor de Breipennen ligt/Komt Desperate Cove aan west in zicht/Achter de Pennen stuur je dan/ tot aan de Schoen van de Oude Man/ De doorgang ligt vlak langs de teen/ ’t is smal, dus langzaam er doorheen.’
Hij is ook een echte ‘fish dog’: wist altijd intuïtief waar de vis te vinden was, een eigenschap die goud waard was toen ieders bestaan nog van de vis afhankelijk was. Nu die verdwenen is, heeft ook hij moeten zoeken naar andere capaciteiten die hem aan werk konden helpen. Danzij zijn vader heeft hij uitstekend leren schrijven, en dat leverde hem een baantje op bij de krant van zijn neef Jack.
Of Diddy Shovel, de havenmeester. Een geweldenaar in zijn jeugd, oprichter van de Vingerclub, waar alleen kerels lid van mochten worden die zich aan hun pink aan een balk konden optrekken (denk aan Proulx’s voorkeur voor het bizarre en extreme). Nu op leeftijd, en verweerd door de elementen tot zijn huid er uitziet als asfalt, met baardstoppels als zand erop. Quoyle wordt naar hem toegestuurd voor de scheepsberichten, die hij voortaan immers voor de Gammy Bird moet verslaan. Hij treft hem in zijn kantoor, zittend in zijn draaistoel voor de vier meter hoge ramen die op de mistige haven uitkijken. ‘Je moet het bij storm zien, de enorme wolken die van de berghellingen naar beneden rollen. Of zonsondergang, precies een zwerm vogels die in brand staat. ’t Zijn de meest waanzinnige ramen in Newfoundland’. Hij vertelt Quoyle over zijn jonge jaren: naar zee op zijn dertiende, als dekknecht op het zeilschip van zijn oom. Keihard werken, maar goed te eten. Werd je sterk van. Kustvaart; daarna de visserij, bij de veerdienst, bij de koopvaardij, de marine, tenslotte de kustwacht. En nu havenmeester, en binnenkort pensioen. Hij laat Quoyle eerst de blaren op zijn vingers schrijven voor hij hem de computer laat zien en hem een uitdraai geeft: zo weet hij tenminste voorgoed dat je het op twee manieren moet kunnen, de gewone en eentje voor als in een storm de stroom weer eens uitvalt.
Wavey Prowse, de lange vrouw in de groene regenjas, met rossige vluchten om haar hoofd gewonden, kwam hierboven al ter sprake. Haar man is, met zevenennegentig anderen, omgekomen bij het omslaan van een booreiland, gevolg van het totaal ontbreken van veiligheidsvoorschriften. Haar herinneringen aan hem zijn bitter: een knappe man, maar een totale nietsnut, en langs de hele kust was het een sport om te kijken of een nieuwe baby op Herold Prowse leek. Dat was niet zelden het geval. Toch kan ze niet van hem los komen. Als ze langs de zee loopt heeft ze het gevoel dat ze elk moment zijn lijk tussen het aangespoelde wier kan zien liggen. De ijsberg die ze ziet kantelen herinnert haar aan het booreiland. Pas heel langzaam groeit er vertrouwen tussen haar en Quoyle, vertrouwen dat zich in zekere zin manifesteert in de manier waarop ze tegenover de zee staan. Een keerpunt is de zeehondenpastei die ze voor hem bakt. Uiteindelijk is het haar oom die voor Quoyle een boot bouwt waarmee hij veilig de zee op kan.
Dan is er Dennis, de zoon van Jack Buggins. Jack is ervan overtuigd dat de zee het op alle Bugginsen voorzien heeft; toch wordt hij er onweerstaanbaar naar toe getrokken. Talloze familieleden heeft hij aan de zee verloren. Hij doet alles om zijn vier kinderen weg te houden van de zee, maar het helpt niets: zijn oudste zoon monstert toch aan op een schip, en komt op zee om. Zijn ene dochter is zeilinstructeur in Ontario, de andere is ‘social director’ op een cruiseschip. Dennis heeft hij een opleiding tot timmerman laten volgen, en het eerste wat hij daarna deed was aanmonsteren als scheepstimmerman. In een zware storm is zijn schip, de Polar Grinder, kapot geslagen en een deel van de bemanning op een verlaten rots beland. Dennis, de enige die het er levend afbrengt, wordt er na dagen afgehaald door Jack, die hem puur op zijn instinct heeft weten te vinden. Het heeft Dennis niet van zijn drang naar de zee genezen. Vissen blijft hij, al is het maar af en toe. Het betekent een breuk met zijn vader. Jacks enige machtsmiddel om Dennis nog een beetje aan land te houden is om zijn vergunning voor de kreeftenvangst uit Dennis handen te houden.
Dan Jack Buggins zelf, visser in hart en nieren. Hij heeft, zoals gezegd, een haat-liefde verhouding met de zee. Toen de vis opraakte moest hij naar ander werk omzien. Het verhaal dat hij daarover aan Quoyle doet, biedt een karakteristiek voorbeeld van Annie Proulx’s voorkeur voor het verwerken van goed geresearched feitenmateriaal in haar romans. Jack vertelt over de visquota, een systeem zo ingewikkeld dat zelfs Einstein het niet zou begrijpen, en de problemen rond de zeehondenjacht, een van de weinige andere bestaansmiddelen op Newfoundland. De niet door kennis gehandicapte, mediageile dierenbeschermers krijgen een flinke veeg uit de pan. De malle banen die de overheid hem aanbood, vaak resultaat van een bizar subsidiebeleid waarbij industriële projecten zonder enige levensvatbaarheid met overheidsgeld konden worden opgestart. Tenslotte begint hij, ook weer met subsidie, een krant, de Gammy Bird. Gammy Bird is de locale naam voor de eidereend, afgeleid van gamming, het langszij gaan liggen van schepen op zee om nieuws uit te wisselen. Jack geeft voornamelijk algemene richtlijnen voor de krant, verder zit hij op zee om te vissen wanneer het maar even kan, samen met zijn kat Skipper Tom. Jack beschikt over een vreemde intuïtie met betrekking tot de zee. Toen zijn zoon Jesson verdronk wist hij dat onmiddellijk, net zoals hij wist dat het schip waar Dennis op voer was vergaan, dat Dennis het er levend had afgebracht, en waar hij hem moest gaan zoeken. Quoyle dankt zijn leven aan deze merkwaardige intuïtie: toen hij bij het eerder beschreven ongeluk met zijn onzeewaardige bootje in zee terecht gekomen was zou hij zeker verdronken zijn, als Jack niet gevoeld had dat er iemand in de baai dreef en het water op was gegaan.
Kreeftenpotten
Op een avond komt Jack niet thuis van een tocht naar zijn kreeftenpotten. Ze vinden hem onder water hangend aan zijn boot: een losschietend touw heeft zich om zijn been geslingerd en hem de diepte in getrokken. Zijn mes was niet met een knoop gezekerd, en dus heeft hij zich niet los kunnen snijden. De zee heeft hem eindelijk definitief te pakken gekregen, lijkt het. Maar de episode luidt de apotheose in van Jacks relatie tot de zee, en geeft een definitieve wending aan het leven van de Bugginsen. Als hij opgebaard ligt tijdens de wake aan de vooravond van de begrafenis, en Quoyles dochter Bunny gefascineerd naar hem staat te kijken, klinkt er plots een gehoest ‘alsof er een ouwe motor opstartte’: Jack, schijndood door onderkoeling, komt weer tot leven. Quoyle rijdt met Dennis achter de wegrijdende ambulance aan, en ziet dat Dennis de papieren heeft mee gegrist waarmee Jack zijn vangstvergunning voor kreeft aan hem kan overdragen. ‘Ze vangen prachtstukken op het moment’. Gaat het te ver om te zeggen dat met Jack’s herrijzenis de vloek die op de Bugginsen en de zee leek te rusten is overwonnen, zodat Dennis eindelijk terug kan naar de visserij?
Quoyles dochter Bunny, die mede door de ‘kindvriendelijke’ praatjes uit het handboek van de begrafenisondernemer nooit heeft willen geloven dat de dood van haar moeder definitief was, weet nu zeker dat ze gelijk heeft. Dood is niet dood. Wavey neemt haar mee naar het strand om naar de dode vogel te kijken die ze daar pas hebben gevonden. Hij kan natuurlijk wel weggespoeld of weggewaaid zijn, waarschuwt Wavey. De vogel is er inderdaad niet meer. Er ligt alleen nog een enkele veer. Sterker bewijs heeft Bunny niet nodig: de vogel is weggevlogen.
Met haar vaak bizarre en onbeheerste gedrag is Bunny een echte Quoyle, en net als haar vader heeft ze moeite om met de zee te leren leven. Haar angst voor de zee is gecombineerd met haar angst voor witte honden. Een spookachtige witte hond die ze in zee denkt te zien brengt haar in paniek, en ze brengt hem in verband met een hond die ze om het huis heeft zien lopen, en waar niemand een spoor van heeft kunnen vinden. De witte hond van triplex die in de voortuin van Wavey’s vader staat maakt haar opnieuw panisch. Uiteindelijk helpt de witte huskypup die ze van Wavey krijgt haar over haar angst heen. Ook voor Bunny vallen de dingen uiteindelijk op hun plaats.
Bunny’s vastberaden ontkenning van de dood maakt het onmogelijke mogelijk. En als de dode Jack weer tot leven kan komen, dan is toch niets meer onwaarschijnlijk? Dan kunnen zelfs mensen die dachten nooit meer te kunnen liefhebben elkaar vinden. En zo eindigt het boek met de bruiloft van Quoyle en Wavey, een waarlijk natuurwonder:
‘Water kan ouder zijn dan licht, diamanten kunnen splijten in warm geitenbloed, bergtoppen koud vuur uitstralen, bossen opdoemen midden in de zee, het kan zijn dat er een krab gevangen wordt met de schaduw van een hand op zijn rug, dat de wind gevangen wordt in een stukje geknoopt touw. En soms kan het gebeuren dat er liefde bestaat zonder pijn of verdriet.’
—
Uit: De zee, de zee – in literaturen wereldwijd – Remke Kruk & Sjef Houppermans (red.)
Rozenberg Publishers – ISBN 978 90 5170 959 9
You May Also Like
Comments
Leave a Reply