Mister Pip: een navertelling zonder opsmuk

No comments yet

Mister_Pip_(Lloyd_Jones_novel)Dankzij alle dromen is de geschiedenis van het heelal vaker herschreven dan er sterren zijn.
(Lloyd Jones, Meneer Pip: 199)

Het ‘recyclen’, dat wil zeggen, het al dan niet imiterend, parodiërend, aanvullend of juist contrasterend hergebruik van klassieke teksten, lijkt een op zich ook weer wederkerend geworden aspect van de postmoderne literatuurgeschiedenis. Laat ik mijzelf ter inleiding beperken tot slechts enkele voorbeelden uit de Engelstalige letterkunde van de laatste decennia.

In Grendel (1971) herschreef John Gardner het Oudengelse heldendicht Beowulf vanuit de optiek van het gelijknamige monster uit dat epos. De oorspronkelijke, mogelijk uit de zevende eeuw daterende tekst is in de loop der tijden al dikwijls hergebruikt, in de vorm van vertalingen (meest recentelijk door Seamus Heaney) en verfilmingen (onder regisseurs als Sturla Gunnarson en Robert Zemeckis). Gardners Grendel is een meer originele versie, waarin de oude tekst niet zozeer wordt herhaald of hertaald, maar vrij bewerkt. Iets soortgelijks is met Beowulf ook gedaan door W.H. Canaway, die er in The Ring-Givers (1958) een historische actieroman van maakte, en door Michael Crichton, in wiens Eaters of the Dead (1997) het Scandinavische thema wordt vermengd met het oosterse van de tiende-eeuwse Arabische diplomatieke reiziger Ibn Fadlan. De filoloog J.R.R. Tolkien uit Oxford ontdeed het oude epos van zijn academische stoffigheid in Beowulf: The Monsters and the Critics, een in vakkringen beroemd geworden artikel uit 1936. Vervolgens maakte hij creatief gebruik van thema’s en motieven uit Beowulf (en andere middeleeuws-Germaanse teksten) in zijn heden ten dage zo alom geprezen (en verguisde!) fantasie-klassieker The Lord of the Rings – een boek dat op zijn beurt ook weer het subject is geworden van vertaling, verfilming, imitatie en parodie.

Kennelijk zijn sommige literaire werken bij uitstek voor ‘herhaling’ vatbaar. Met name het deconstruerend herschrijven van meer recente klassiekers is schering en inslag geworden. Zo herschreef Jean Rhys in haar Wide Sargasso Sea (1966) Charlotte Brontës beroemde negentiende-eeuwse roman Jane Eyre vanuit het gezichtspunt van Mr Rochesters als krankzinnige op zolder weggeborgen echtgenote Bertha Mason, terwijl J.M. Coetzee in Foe (1986) een vrouwelijk element introduceerde in Daniel Defoes dominant-masculiene relaas van Robinson Crusoe.

Een minstens even canonieke Engelse roman die tot meerdere van dit soort reconstructies aanleiding is geweest is Charles Dickens’ Great Expectations, dat de auteur aanvankelijk publiceerde in zesendertig wekelijkse afleveringen van het door hemzelf geredigeerde weekblad All the Year Round in 1860-1861. Deze roman wordt door veel critici met enig recht gezien als Dickens’ meesterwerk. In 1946 briljant verfilmd door David Lean (er zouden nog talrijke meer en minder geslaagde films en televisieseries van volgen), inspireerde Great Expectations Michael Noonan tot het schrijven van een vervolg: in Magwitch (1982), een thrillerachtige roman, gaat een inmiddels wat ouder geworden Pip in New South Wales op zoek naar informatie over zijn eertijdse weldoener, de convict Abel Magwitch. Peter Careys Jack Maggs (1997) is meer een vrije bewerking naar Great Expectations. De personages in dit boek lijken op personages uit Dickens’ roman.

In het voor de Man Booker Prize van 2007 genomineerde Mister Pip introduceert de auteur Lloyd Jones in de allereerste plaats het boek zelf in zijn roman. Men zou kunnen zeggen dat Dickens’ Great Expectations hier zowel tekstueel als fysiek een, zo niet de, hoofdrol speelt. Het wordt niet zozeer herschreven of bewerkt als wel overgebracht naar een totaal ander cultuurgebied, namelijk dat van Oceanië, en daar voorgelezen, aangehaald, gestolen, verbrand, gereconstrueerd, en met fatale gevolgen geïmiteerd.

Ten behoeve van die lezers die ondanks de canoniciteit ervan wellicht niet bekend zijn met de inhoud van Dickens’ roman, of aan wie de details zijn ontschoten, volgt hier eerst nog even een korte samenvatting. De verteller, Philip Pirrip, die zichzelf als kind de naam ‘Pip’ heeft gegeven en zo ook voortaan wordt genoemd, beschrijft zijn levensgeschiedenis. Grootgebracht als weeskind door zijn pinnige zuster en haar echtgenoot, de zachtaardige smid Joe Gargery, komt hij op een gegeven moment aan huis bij de excentrieke Miss Havisham om er te ‘spelen’. Miss Havisham is twintig jaar eerder kort voor haar huwelijk in de steek gelaten door haar bruidegom, en sindsdien heeft ze de klokken stilgezet en komt ze de deur niet meer uit. Uit wraak voedt ze een jong meisje, Estella, op om mannen te haten. Pip wordt verliefd op haar en wil nu een ‘gentleman’ worden – maar voorshands wordt hij leerjongen bij zijn zwager. Als hij zeventien is komt de advocaat van Miss Havisham, Mr Jaggers, de Gargeries vertellen dat een anonieme weldoener Pip een jaarlijkse toelage wil doen toekomen, en zo lijkt zijn droom alsnog in vervulling te kunnen gaan. Hij heeft het vermoeden dat het geld afkomstig is van Miss Havisham, en zij laat hem in die waan.

Pip gaat naar Londen en ontwikkelt zich tot een snob. Zijn droom valt aan duigen als hij na een aantal jaren wordt bezocht door de ontsnapte misdadiger Abel Magwitch, die hij helemaal aan het begin van het verhaal stiekem wat etenswaren en een vijl had gebracht, en die, opnieuw opgepakt en op transport gezet naar New South Wales, aldaar in goeden doen is geraakt als schapenfokker. Het misverstand bij Pip was ontstaan doordat Magwitch toevallig ook de advocaat Mr Jaggers als tussenpersoon had gebruikt. Aanvankelijk geschokt ontwikkelt Pip toch een medegevoel voor Magwitch, wiens droom het was geweest een ‘heer’ te maken en te bezitten. Omdat hij zijn leven voor Pip in de waagschaal heeft gesteld door clandestien terug te komen uit Australië wil Pip hem helpen het land weer veilig uit te komen. Dit plan wordt echter gedwarsboomd door Magwitch’ voormalige compagnon en medegevangene van weleer, die tevens blijkt de destijds trouweloze bruidegom van Miss Havisham te zijn geweest.

Magwitch sterft, en Pip verliest zijn rijkdom en status en treedt in dienst bij zijn studievriend Herbert Pocket. Estella, inmiddels getrouwd met een bruut, blijkt de dochter te zijn van Magwitch en van de huishoudster van Mr Jaggers, een misdadigster die hij van de galg had gered. Of Estella na de dood van haar brute echtgenoot uiteindelijk toch een verbintenis aangaat met Pip wordt door de schrijver in het midden gelaten.

Bougainville en Mister Pip
De auteur van Mister Pip, Lloyd Jones, werd in 1955 in Nieuw Zeeland geboren. Mister Pip (2006) is zijn zesde roman, en de eerste die internationale bekendheid heeft gekregen door de nominatie ervan voor de Man Booker Prize in 2007. Begin jaren negentig deed Jones als journalist onder meer verslag van de burgeroorlog die toentertijd woedde op het eiland Bougainville, waar Mister Pip zich afspeelt. Zelfs sommige recensenten weten kennelijk weinig of niets van dit eiland in de Stille Zuidzee af; zo heeft bijvoorbeeld Melissa Katsoulis in The Times online (16 juni 2007) het over een “cash-poor village [sic] called Bougainville”; nog bonter maakt het Janet Maslin van The New York Times (17 september 2007), die spreekt van “Bougainville, the island that Mr Jones locates in the vicinity of Papua New Guinea” – alsof hij het uit zijn duim heeft gezogen!

Teneinde goed te kunnen waarderen hoe Dickens’ roman wordt ‘herhaald’ in die van Jones is het dienstig om iets te vermelden over de postkoloniale achtergrond waartegen Mister Pip zich afspeelt. Immers, als motto voor zijn boek gebruikt Jones een uitspraak van de bekende Italiaanse semioloog en romanschrijver Umberto Eco: “Personages migreren”. Bougainville, vernoemd naar de achttiende-eeuwse Franse ontdekkingsreiziger van die naam, is sinds 1976 een autonome eilandprovincie van Papoea Nieuw-Guinea (daarvóór was het eerst een Duitse kolonie, vanaf 1885 tot 1920, en vervolgens een Australisch protectoraat). Het ligt ten oosten van Papoea Nieuw-Guinea, en is het grootste van de noordelijke Salomonseilanden. Het heeft een oppervlakte van ongeveer een vijfde van Nederland en had in 1989 (aan het begin van de burgeroorlog die toen uitbrak) ongeveer 128.000 inwoners.

In 1969 opende een Australisch bedrijf een grote kopermijn in Panguna. De opbrengsten van die mijn waren belangrijk voor Papoea Nieuw-Guinea, maar de autochtone Melanesische bewoners van Bougainville profiteerden er nauwelijks van. Bovendien werd de rivier de Jaba sterk verontreinigd, hetgeen leidde tot kindersterfte en het uitsterven van de vliegende vos.

Lokaal verzet kwam er eerst tegen het Australische neokoloniale bewind. In 1975 wilde de provinciale regering van Bougainville zich afscheiden van Papoea Nieuw-Guinea, dat in datzelfde jaar onafhankelijk zou worden. Maar een ‘Republiek van de Noordelijke Salomonseilanden’ werd niet door de Verenigde Naties erkend. Men mocht zich ook niet aansluiten bij de Britse Salomonseilanden. Bougainville kreeg wel grote autonomie binnen Papoea Nieuw-Guinea, met een eigen regering onder leiding van Joseph Kabui, maar de kopermijn bleef een twistpunt. Er waren dan ook voortdurend onafhankelijkheidsstrijders actief, met name vanaf 1988, toen Francis Ona en zijn nicht Pepetua Serero de leiding namen van de BRA, de Bougainville Revolutionary Army. Men eiste 50% van de opbrengst van de mijn (het ging om miljarden dollars per jaar), en toen die eis niet werd ingewilligd begon men de mijn te saboteren. In mei 1989 werd zij gesloten. Papoea Nieuw-Guinea bleef intussen de uitbuiting en vervuiling ontkennen, en probeerde vergeefs om Ona en zijn BRA op te rollen.

In 1990 trok de militie van Papoea Nieuw-Guinea zich terug uit Bougainville en legde een blokkade om het eiland. Ona riep eenzijdig de onafhankelijkheid van Bougainville uit, maar het eiland verviel in anarchie. Dorpen werden geterroriseerd door losse bendes (zogenaamd behorend tot de BRA). Het leger van Papoea Nieuw-Guinea (de redskins of roodhuiden uit de roman) voerde charges uit vanuit de hoofdstad Port Moresby. In januari 1993 werd de hoofdstad van Bougainville, Arawa, heroverd. Er kwam een overgangsregering, maar Papoea Nieuw-Guinea zette de oorlog nog een tijdlang voort met behulp van huursoldaten. In 1997 kwam er een vredesregeling, maar het verzet is blijven smeulen. Ona overleed in 2005 aan malaria, en het eiland mag uiterlijk in 2015 over onafhankelijkheid beslissen door middel van een referendum.

Mister Pip speelt zich hier af, hoofdzakelijk van december 1991 tot september 1993, dus in de tijd van isolatie, anarchie en terreur op het eiland, en in de herinnering van de vertelster, Matilda Laimo. Zij is dertien jaar als het boek begint, dus geboren in 1978. Het boek is over het algemeen gunstig ontvangen, hoewel enkele recensenten (bijvoorbeeld Janet Maslin van The New York Times) het wat te ‘prekerig’ vonden. Mister Pip wordt verteld in een deadpan– stijl: geen mooischrijverij, geen pretenties, ook geen melodrama of sentimentaliteit.

Matilda woont in een dorpje van zo’n dertig hutten aan de oostkust van Bougainville. Tijdens de blokkade is er geen elektriciteit meer; alle blanken zijn gevlucht, behalve de excentrieke Mr Watts, die men af en toe met een rode clownsneus op, zijn zwarte vrouw Grace op een karretje voort ziet trekken. Ook de leerkrachten zijn verdwenen. Matilda woont bij haar moeder, Dolores. De vader werkt al twee jaar in een mijn in Townsville, Queensland, en stuurde tot voor kort af en toe wat op. De jonge mannen van het dorp zijn als ‘rambo’s’ (rebellen) de nabije jungle ingetrokken.

Mr Watts neemt dan de school over. Elke dag leest hij de kinderen een hoofdstuk voor uit Great Expectations, dat hij beschouwt als “de grootste roman van de grootste Engelse schrijver uit de negentiende eeuw”. Veel kinderen gaan helemaal in dit verhaal op, en vertellen het thuis weer na. Vooral Matilda fantaseert over Pip, en ze schrijft zijn naam zelfs in het zand. Haar moeder, voor wie alleen haar pidgin-versie van de Bijbel telt, vindt het maar niks. Mr Watts nodigt ook alle dorpelingen een voor een uit om op school iets te komen vertellen. De meesten komen met wetenswaardigheden over lokale planten en dieren of geven voedseltips; Dolores spreekt veelbetekenend over het geloof en over de duivel.

Op zekere dag (het boek is inmiddels al uitgelezen) komen er soldaten van het Papoea Nieuw-Guinese leger, de roodhuiden, die op zoek zijn naar de rebellen, en met name de afwezige jonge mannen. Iedereen in het dorp moet zich identificeren. Een van de soldaten vindt dan op het strand de naam die Matilda daar in het zand had geschreven, en de dorpelingen worden gesommeerd om die ‘Pip’ te identificeren. Mr Watts legt uit dat Pip een personage is uit een roman van “meneer Dickens”. Om de lokale bevolking niet in verlegenheid te brengen beaamt hij de suggestie van de commandant dat hij zelf die “meneer Dickens” is, en hij stuurt Matilda naar het schoolgebouw om het boek te halen, zodat hij kan laten zien dat Pip een romanpersonage is, maar het boek blijkt onvindbaar. Daarop laat de commandant alle huisraad van de dorpelingen op het strand in brand steken, en hij dreigt twee weken later terug te zullen komen met ergere represailles als “meneer Pip” zich dan niet kenbaar maakt.

Great ExpectationsIn haar lege huis vindt Matilda op een balk onder het dak de slaapmat van haar vader, die de soldaten over het hoofd hadden gezien – en daaruit rolt het vermiste exemplaar van Great Expectations! Net zoals Dolores heeft gezwegen bij het verbranden van het huisraad en de kleding van haar dorpsgenoten, zo zwijgt nu Matilda. Deze herhaalde weigering tot verraad zal tot ernstige consequenties leiden, en uiteindelijk zelfs tot de dood van zowel meneer Watts als van Matilda’s moeder.

Eerst wordt echter uit wraak het door de soldaten gespaarde huisraad van Mr Watts door de dorpelingen verbrand, inclusief al zijn boeken (behalve natuurlijk, ironisch genoeg, Great Expectations). De dorpelingen herhalen hiermee in zekere zin de destructieve handelingen van hun vijanden, de roodhuiden. Deze komen twee weken later inderdaad terug en steken dan alle huizen in brand – en daarmee gaat ook Great Expectations in vlammen op. Alleen het schoolgebouw en het stenen missiehuis waarin de Wattses wonen blijven intact. Meneer Watts laat de scholieren nu de verloren tekst van Great Expectations reconstrueren. Elk herinnerd fragment wordt door hem opgeschreven in een schriftje dat hij uit de brand heeft weten te redden. Kort daarop overlijdt Grace Watts. Bij haar begrafenis komen alle dorpelingen bijeen en ze debiteren ware of verzonnen herinneringen over haar (ze was uit dat dorp afkomstig) ter vertroosting van meneer Watts. Ook haar persoonlijkheid wordt als het ware gereconstrueerd, deels uit de herinnering en deels uit de verbeelding.

Enige tijd later komen de gefrustreerde rambo’s uit de jungle te voorschijn – dit zijn ook geen lieverdjes, al zijn ze ‘onze jongens’. Meneer Watts, die weet dat een van de lokale vissers nog een boot heeft waarmee hij van plan is van het eiland te ontsnappen samen met zijn vrouw en zoontje, maar ook met meneer Watts en met Matilda en haar moeder, paait de aanvankelijk dreigende rambo’s door zich nu te identificeren als “meneer Pip” en hen nachten achtereen zijn eigen, deels ware, deels door Great Expectations geïnspireerde levensgeschiedenis te vertellen. Iedereen, ook de dorpelingen, luistert geboeid.

Op de vooravond van de geplande ontsnapping zijn de rambo’s ineens verdwenen. Even later komen de roodhuiden het dorp weer in. Een door hen gevangen en gemartelde rebel wijst meneer Watts aan als de langgezochte “meneer Pip”, en dit misverstand kan niet meer worden rechtgezet. Watts wordt geëxecuteerd, en zijn lichaam wordt in stukken gehakt en aan de varkens opgevoerd. De commandant wil de dorpelingen over het gebeurde het zwijgen opleggen (veelbetekenend vraagt hij: “Wie heeft dit gezien?”), maar nu doet Dolores haar mond open en zegt bij herhaling dat zij heeft gezien wat er is gebeurd. Ze wordt verkracht, gedood en aan de varkens gevoerd, terwijl de commandant zich genadig toont door Matilda te laten gaan.

Die nacht breekt er een ongewoon zware regenbui los die de rivier buiten zijn oevers doet treden, en Matilda wordt meegevoerd naar zee, waar ze wordt opgepikt door het vissersgezin, dat haar meeneemt naar het verwachte schip waarmee ze vervolgens Honiara (de hoofdstad van de Salomonseilanden) bereikt. Van daaruit wordt ze herenigd met haar vader in Australië. Ze gaat naar school, en vervolgens gaat ze studeren in Brisbane. Als lerares leest ze daar haar leerlingen Great Expectations voor. Ze reist dan ook nog naar Nieuw-Zeeland waar ze een gesprek heeft met de eerste (blanke) vrouw van meneer Watts (en er onder andere achterkomt waarom hij die rode clownsneus op had), en ten slotte naar Engeland voor onderzoek in verband met haar dissertatie over Charles Dickens.

Herhaling als houvast
In wat volgt wil ik wat gedetailleerder ingaan op de verschillende niveaus waarop het begrip ‘herhaling’ een rol speelt in deze schitterende postmoderne roman: achtereenvolgens op dat van de structuur en thematiek, op dat van de personages, en op dat van de woordelijke tekst. Voor aanhalingen uit en verwijzingen naar de tekst maak ik gebruik van de vertaling door Joris Vermeulen.

Een ‘ik-vertelling’ zoals Meneer Pip is een herbelevenis, een anamnese, een herhaling van een ‘werkelijkheid’ die er ooit was, in een tekst die bestendig is, voor altijd vastgelegd. Dit geldt natuurlijk ook al voor Great Expectations. Matilda komt tot deze ontdekking wanneer meneer Watts besluit dat boek voor de tweede keer klassikaal te gaan lezen, en zij waardeert dit als een mogelijkheid om blijvend te kunnen ontsnappen aan de realiteit:

… er zou niets veranderen door het voor de tweede keer te lezen. Het verhaal was bekend. Pip zou Joe Gargery teleurstellen, maar omdat Joe nu eenmaal Joe was, vergaf hij het hem. Pip zou ook achter Estella aan zitten – een beroerde keuze, maar hij zou er altijd trouw aan blijven. Of we het nu voor de tweede, derde of vierde keer voorlazen, wat we ook deden, alles zou bij hetzelfde blijven. Onze enige troost was dat de ontsnappingsroute naar een ander land vrij bleef door het boek steeds te herlezen. En daarmee zouden we gered worden van de waanzin. (103)

Dit thema van herhaling als houvast komt ook zelf (hoe kan het anders bij een thema?) bij herhaling aan de oppervlakte. Enkele voorbeelden hiervan zijn in de voorafgaande samenvatting van de roman al aangeduid. Helemaal aan het begin van Meneer Pip vertelt Matilda hoe een ouder meisje voor haar schoolproject aanklopt bij meneer Watts en hem vraagt om over zijn leven te vertellen. Zijn antwoord luidt:

“Lieverd, ik heb er al veel van achter de rug. Ik verwacht meer van hetzelfde” (12). Voordat de problemen met roodhuiden en rambo’s zich voordoen, is het leven voor het dan elfjarige meisje en haar dorpsgenoten veilig en “volkomen voorspelbaar” (10).

Zelfs als de burgeroorlog begonnen is, kan Matilda nog zeggen: “We hadden wat we altijd al hadden gehad” (17). En zelfs op “het langverwachte moment” waarop de dorpelingen voor het eerst geconfronteerd worden met de bedreigende roodhuiden komen ze hun hutten uit alsof ze het “gerepeteerd” hadden (104). Herhaling geeft zekerheid. Het is een strategie om te overleven – zo wordt althans gehoopt. De interessante vraag doet zich hier voor van welke “waanzin” een herhaalde lezing van Jones’ roman ons zou kunnen redden!

Net zoals Great Expectations een fictieve tekstuele herhaling is van een al even fictief leven, zo is natuurlijk ook Meneer Pip niet meer dan dat. Maar gezien vanuit de vertelster is haar leven maar al te werkelijk – en uiteindelijk, naar we mogen aannemen, en alle postmoderne theorie over de werkelijkheid als ‘tekst’ ten spijt, een afspiegeling van het leven van Bougainvilleaanse meisjes van vlees en bloed. Voor deze tegelijkertijd reële en fictieve Matilda is Pip een romanpersonage, terwijl hij voor zichzelf natuurlijk ook een ‘waarachtig’ bestaan heeft geleid. De ironie van deze ingebedde structuur van werkelijkheid en fictie is dat in Meneer Pip de hoofdpersoon uit het ene boek wordt aangezien voor een in het andere boek ‘werkelijk’ bestaande rebel – waarvan de lezer echter weet dat hij niet bestaat, zelfs niet in de fictie van het boek. Wanneer meneer Watts zichzelf later tegenover de rambo’s identificeert als “meneer Pip” moet hij dit, in diezelfde fictie, maar angstwekkend realistisch naverteld, met de dood bekopen.

Behalve in de vorm van die aporische ‘nest dozen’ van fictie-in-de-fictie speelt de herhaling in Meneer Pip ook nog op andere manieren een rol. Zo is het opmerkelijk dat telkens terugkerende sleutelbegrippen in Great Expectations – ogen, handen, de kledingstukken die iemand tot een ‘heer’ maken, zaadjes, honden en niet te vergeten vuur (er gaat ook in Lloyd Jones’ roman nogal wat in vlammen op) – een soortgelijke functie hebben in Meneer Pip. Ter illustratie volgen hier enkele voorbeelden.

De moeder van Matilda’s klasgenote Mabel komt als eerste iets vertellen op school. Zij houdt een verhandelingetje over de “ballonnenplant” (40), in het Engels “heart seed” genaamd. Deze “heart seed” drijft op de oceaan en ontspruit op het strand waar hij aanspoelt. Het is precies met zulke zaden (of de witte bloemen daarvan, 54) dat Matilda later de door haar met een stok in het zand geschreven naam PIP verfraait. Nog weer later, wanneer zij wordt meegesleurd door de wassende stroom, zich vastklampend aan een boomstam die zij identificeert als haar “redder”, haar “meneer Jaggers” uit Great Expectations, vergelijkt zij zichzelf met zo’n “heart seed”:

Ik was zo’n ballonnenplant waarover wij kinderen op school hadden gehoord. Ik begon aan een reis die me naar andere streken zou brengen, een ander leven, een andere manier van zijn. Ik wist alleen niet waar dat was of wanneer. (229)

In Great Expectations begint de verwijzing naar zaad en zaaien (met mogelijk de uitkomst van “grote verwachtingen” als oogst) eigenlijk al met Pips zelfgekozen naam (ook Engels voor ‘pit’ oftewel zaadkorrel). De pompeuze en bemoeizieke oom Pumblechook, die Pip naar het huis van Miss Havisham brengt, is handelaar in granen en zaden, en de jonge Pip verwondert zich er in hoofdstuk 8 van Dickens’ roman over of al die zaadjes in hun laatjes ooit aan hun “gevangenis” zullen ontsnappen om te bloeien. Veel later, in hoofdstuk 31, komt een oudere Pip via advocaat Jaggers’ klerk Wemmick in aanraking met de ter dood veroordeelden in de Newgate gevangenis, en Mr Wemmick vergelijkt hen met planten die al dan niet in de kiem zijn gesmoord. Als symbool voor oorzaak en te verwachten gevolg is de Oceanische “heart seed” niet alleen een veelbetekenende keuze (die in de Nederlandse vertaling noodzakelijkerwijze onder de oppervlakte blijft), maar bovendien zou men kunnen zeggen dat de auteur van Meneer Pip op zijn beurt de roman van Dickens in zijn eigen boek heeft uitgezaaid. Zelden is bij mijn weten in één roman een andere zo verbeeldingrijk verwerkt.

Ook de andere aangegeven sleutelbegrippen worden in Meneer Pip evenals bij Dickens zowel letterlijk als figuurlijk herhaald. Als de vertelster aan het einde van een van de meest ontroerende episodes uit het boek – de passage waarin de dorpelingen meneer Watts troosten met de dood van zijn vrouw – de aaneenschakeling van herinneringen en “fragmenten” over Grace vergelijkt met “een vlam bij een houtstapel houden” (155, in het origineel: “adding kindling to a fire”), dan wordt de aandachtige lezer eraan herinnerd welke gebeurtenis waarschijnlijk ten grondslag ligt aan de dood van Grace: de wraakzuchtige verbranding door de dorpelingen van het huisraad van de Wattses.

Kort hierna filosofeert Matilda over het meten van tijd onder diverse omstandigheden. “Net als onze medicijnen en onze vrijheid had de blokkade onze tijd afgepakt. Eerst viel het je nauwelijks op. Maar dan bedacht je opeens: er is al een hele tijd geen verjaardag meer gevierd” (165). Evenzo had Miss Havisham tijdens haar eigen “blokkade” in Satis House de tijd stilgezet.

In Mister Pip wordt een tekst, namelijk die van Great Expectations, eerst voorgelezen, vervolgens samen gelezen en ten slotte gereconstrueerd als ware het een sacrale tekst – er wordt ook herhaaldelijk een parallel getrokken met Matilda’s moeder Dolores’ reconstructie van de Bijbel.

De pidgin-bijbel van mama was in vlammen opgegaan, dus terwijl ik passages uit Great Expectations lag op te roepen, deed zij hetzelfde met haar Bijbel. Ik hoorde haar in het donker mompelen, zodat ik me van haar weg moest draaien en mijn oren afschermen met mijn handen om me op mijn eigen speurtocht te concentreren. (150)

In eerste instantie vertelt meneer Watts Great Expectations, net als Dickens, in serie-vorm (59 hoofdstukken in even zovele dagen) aan de schoolkinderen. Een verhaal is het ordenen van de werkelijkheid, die onbestemd en chaotisch is, subjectief en vaak ongekend. Matilda vertelt het verhaal van Dickens weer na aan haar moeder. Wat ze “toen niet wist was dat ook alle andere kinderen afleveringen van Great Expectations thuis moesten navertellen” (41).

Het verdwijnen van de blanken en hun moderne ‘beschaving’ (Duitse missionarissen, Australische ingenieurs) en de vijandigheid van de roodhuiden als nieuwe kolonisten dwingen Matilda’s dorpsgemeenschap tot de terugkeer naar een primitieve, orale levensstijl, waarin echter restanten van de blanke cultuur (de Bijbel, een negentiende-eeuwse Engelse roman) kunnen worden ingebed of geaccultureerd, inclusief wezensvreemde begrippen als “een berijpte ochtend” (42). Na de branden wordt het ritueel van het vertellen (dat wil zeggen, een herhaalde handeling met ‘sacrale’ betekenis) de ‘reconstructie’ van Great Expectations uit de herinnering (terug naar de ‘oorzaak’). Meneer Watts gebruikt hiervoor het woord “opdiepen” – het Engelse “retrieve” duidt etymologisch op “hervinden”. Hierna volgt een vergelijkbaar ritueel omtrent de ‘reconstructie’ van de overleden Grace Watts, namelijk wanneer de dorpelingen zich fragmenten ‘herinneren’ over haar. Op soortgelijke wijze vertelt meneer Watts aan de rambo’s zijn eigen ‘verhaal’ als “meneer Pip” en ten dele aangelengd met motieven uit Dickens. De kern van dit verhaal, zo vertelt Matilda, zal haar altijd bijblijven: het heeft in haar “postgevat als zijn Pacifische versie van Great Expectations” (187). Als blijkt dat er meer tijd nodig is vóór de ontsnapping kan plaatsvinden voegt meneer Watts hier “tot schrik van alle kinderen” nog aan toe “alle fragmenten … die onze moeders, ooms en tantes hadden meegenomen naar de lessen van meneer Watts” (192).

Op school in Townsville herontdekt Matilda Great Expectations, en dan komt ze er ook achter dat meneer Watts “het meesterwerk van meneer Dickens herschreven” had door er enige personages en vooral gewelddadige verhaalelementen uit weg te laten: “De fragmenten die de andere kinderen en ik hadden opgediept bleken niet veel meer dan pogingen om een kasteel te herbouwen met stro” (237). Men kan hierin een echo herkennen van het “met rietbladeren en lange ontschorste takken” (132) herbouwen door de dorpelingen van hun afgebrande huizen, of het opkalefateren door de rambo’s van geweren die de Japanners na de Tweede Wereldoorlog op het eiland hadden achtergelaten. Ten slotte wordt Matilda zelf lerares in Brisbane, en ze verrast en fascineert haar leerlingen op precies dezelfde wijze als meneer Watts dat haar en haar klasgenoten had gedaan door ze Great Expectations voor te lezen:

In Brisbane was ik een tijdje invalkracht op een grote katholieke middelbare school voor jongens. Daar leerde ik dat iedere docent een kaart heeft met ‘Verlaat de gevangenis zonder te betalen’ erop. De mijne was voorlezen uit Great Expectations. Ik vroeg mijn nieuwe klas om tien minuten stil te zijn. Meer vroeg ik niet. Als ze zich na die tien minuten verveelden, mochten ze ongestraft opstaan en vertrekken. Bij de gedachte daaraan begonnen ze zich al te verkneukelen. De muiterij suisde al door hun aderen. Ze begonnen al stoer te kijken bij de gedachte aan wat ze allemaal gingen doen.

Dan onderdrukte ik een glimlach en begon bij hoofdstuk één, de scène waarin de dwangarbeider Pip bij de kin grijpt. ‘Waar woon je? Wijs het aan.’ Zonder wat extra inspanning kun je Dickens niet lezen. Je kunt geen rijpe papaja eten zonder dat het vruchtvlees en sap over je kin lopen. En zo dwingt Dickens’ taal je mond om rare dingen te doen, en als je niet gewend bent aan die woorden breekt je kaak. Hoe dan ook moest ik niet vergeten om na tien minuten te stoppen. Ik keek dan weer voor me en wachtte. Niemand die ooit opstond en wegliep. (244)

Ten slotte begint Matilda aan de reconstructie en hervertelling van haar eigen verhaal, en daarmee is de cirkel weer gesloten. Zo herhalen zowel het ‘patroon’ als de onverwachte gebeurtenissen in het boek die van het werkelijke leven.

Migratie en bezwering
Personages “migreren” van de ene tekst naar de andere, en zo worden niet alleen het verhaal dat meneer Watts aan de rambo’s en de dorpelingen vertelt, maar ook Matilda’s verhaal, en uiteindelijk de roman Meneer Pip een “Pacifische versie” van Great Expectations. In een tweegesprek met Matilda waarin zij uiting geeft aan haar ongenoegen over de manier waarop Pip in ongunstige zin verandert als hij een ‘heer’geworden is, noemt meneer Watts hem “een soort emigrant” (78).

Herhaaldelijk toetst Matilda zichzelf en haar omstandigheden aan Pip: “Pip en ik hadden iets gemeen; ik was elf toen mijn vader wegging, dus eigenlijk kenden we allebei onze vader niet” (34); en ze probeert zich een beeld te vormen van haar vader door de vorm van zijn handschrift in ogenschouw te nemen, zoals Pip dit had gedaan door te kijken naar de belettering op een grafsteen. Als Matilda in het lege schoollokaal het exemplaar van Great Expectations niet kan vinden voelt ze “een angst zoals Pip die had gevoeld toen Magwitch zijn hart en lever eruit dreigde te rukken als hij de volgende ochtend niet zou terugkomen met eten en een vijl” (111). Als Matilda vertelt dat zij niet wilde dat Pip zou “veranderen” ten gevolge van zijn grote verwachtingen (61), dan kan men dit zien als een uitdrukking van haar angst voor het verlies van haar eigen identiteit.

Ook meneer Watts behoudt zijn identiteit: al wordt hij “meneer Dickens” voor de roodhuiden en “meneer Pip” voor de rebellen – voor de dorpelingen blijft hij altijd “Pop Eye”. De openingszin van Meneer Pip (“Iedereen noemde hem Pop Eye”) doet wel wat denken aan de beroemd geworden openingszinnen van Great Expectations met de herhaalde nadruk op Pips zelfgegeven maar door zijn hele omgeving overgenomen roepnaam. Op die zinnen, en ook op het belang van naamgeving in Meneer Pip kom ik nog terug. Het sterkst identificeert meneer Watts zich met Pip als hij na de dood van zijn vrouw voor de schoolklas een vergelijking trekt met de scène waarin juffrouw Havisham Pip “wreed genoeg” vertelt “dat Estella naar een ander land is vertrokken” en hem “na die koude douche vraagt … of het voelt alsof hij haar is kwijtgeraakt” (158).

Voor Matilda maken Pip, Miss Havisham en Joe Gargery “meer deel uit van [haar] leven” dan haar overleden voorouders en familieleden, dit tot ontsteltenis van haar traditiegetrouwe en gelovige moeder. Matilda vergelijkt haar moeder met Pips “vreselijke” zuster, en meneer Watts met de “beminnelijke” Joe Gargery (55). Later herkent zij in Dolores die afgeeft op “Pop Eye” een ander personage: “In haar spottende opmerkingen hoorde ik Estella terug” (144). Een herinnering aan haar vader die zijn best deed om op de blanke Australiërs te lijken doet haar denken aan de snobistische ambities van Pip, en “[d]e meneer Jaggers in [haar] vaders leven was zijn baas” (162). Maar zij vreest ook dat haar vader, net als Pip, inmiddels “een ander” (61) is geworden.

Als meneer Watts Matilda vertelt over de geplande ontsnapping, vraagt hij haar dit voor haar moeder voorlopig nog geheim te houden. Als het ogenblik nadert, besluit ze Dolores toch vast een “waarschuwing” te geven:

Ik was niet van plan om mijn belofte aan meneer Watts te breken, maar ik voorvoelde dat mama er geestelijk een beetje op moest worden voorbereid. Het enige wat ik kon bedenken was haar te vertellen over meneer Jaggers die Pip in de moeraslanden opzocht. Dat gedeelte van meneer Dickens’ verhaal is me altijd bijgebleven. Het idee dat je leven zonder waarschuwing vooraf een andere wending kon nemen was heel prettig. Mama zou vermoedelijk andere woorden kiezen. Ze zou – net als Pip dat later doet – gezegd hebben dat haar gebeden waren verhoord. Ik begon erover toen mama en ik wakker werden en als vissen op het droge in de strepen ochtendzon lagen te staren. (190)

Zoals we al weten loopt het met Dolores anders af dan met Pip, en wordt voor Matilda een drijvende boomstam haar “reddende engel” meneer Jaggers (229).

Op het niveau van de woordelijke tekst ervaren we hoe in de letterlijke herhaling niet alleen een bestendigende maar zelfs een bezwerende kracht kan steken. Het is opmerkelijk dat enkele van de meest bekende citaten uit de wereldliteratuur bestaan uit woordelijke herhalingen die een sterk emotionele impact hebben. Men denke bijvoorbeeld aan het bijbelse “Mijn zoon Absalom, mijn zoon, mijn zoon” van de ontroerde koning David (2 Samuël 18:33), aan de Griekse soldaten die “Θάλαττα, θάλαττα” (“De zee, de zee!”) roepen in Xenophons Anabasis (IV.vii, 24), aan de hongerige Oliver Twist die het armenhuis choqueert met zijn herhaalde verzoek “Please, sir, I want some more” (hoofdstuk 2), of aan Mr Kurtz uit Joseph Conrads novelle Heart of Darkness, die stervend uitroept: “The horror! The horror!” (hoofdstuk 3).

De openingsalinea uit Great Expectations (“Mijn vaders achternaam was Pirrip en mijn voornaam Philip, maar mijn kindertong was niet in staat iets langers of duidelijkers van beide namen te maken dan Pip. Dus noemde ik mezelf Pip en ging Pip heten.”) wordt in Meneer Pip tot viermaal toe geheel of gedeeltelijk aangehaald. De eerste keer gebeurt dat als meneer Watts zijn schoolklas het boek gaat voorlezen zonder “waarschuwing vooraf”, en Matilda in eerste instantie denkt dat hij het over zichzelf heeft (29).

De tweede keer gebeurt het nadat de roodhuiden de huizen van het dorp in brand hebben gestoken en meneer Watts de kinderen opnieuw naar de school laat komen. In een pregnante scène vertelt hij ze eerst dat, hoe zwaar hun verliezen ook zijn, niemand hen hun denkvermogen en hun fantasie kan afpakken (134). Dan laat hij een van de jongetjes zijn ogen dichtdoen en zijn eigen naam zeggen, “zo zacht dat je hem alleen zelf kunt horen”. Matilda doet dit vervolgens ook.

Het geluid van mijn naam voerde me mee naar een plek ergens diep in mijn hoofd. Ik wist al dat woorden je konden meevoeren naar een nieuwe wereld, maar ik wist niet dat ik door de kracht van één woord dat alleen voor mijn oren was bestemd, in een kamer terecht zou komen die niemand anders kende. Matilda. Matilda. Matilda. Steeds opnieuw zei ik die naam. Ik probeerde verschillende versies, rekte het woord uit en maakte zo die kamer groter. Ma-til-da.

‘Nog iets’, zei meneer Watts. ‘In de loop van jullie korte levens heeft niemand met dezelfde stem als jij je naam uitgesproken. Die is van jullie alleen. Het is een bijzondere gave die niemand ooit van je kan afnemen. Daarmee gaf onze vriend en collega meneer Dickens altijd zijn verhalen vorm.’ (135)

Dan sluit hij zelf zijn ogen en haalt uit zijn herinnering de openingsalinea van Great Expectations naar boven. Dit is het begin van de reconstructie, het “opdiepen” van dit verloren gegane boek.

De meditatieve herhaling van de eigen naam is natuurlijk geen originele vondst van de auteur, maar sluit in deze roman mooi aan bij het belang dat wordt gehecht aan de verbintenis tussen de eigen naam en de eigen identiteit. Als de arts die Matilda onderzoekt in Honiara zegt dat hij Matilda een mooie naam vindt, moet ze glimlachen, omdat het haar doet denken aan meneer Watts, die in de klas had gezegd dat hij Matilda “ook een mooie naam” vindt. Op zijn vraag “Wie heeft je zoiets fraais megegeven?” antwoordt ze: “Mijn vader.” Hij had deze naam gekregen van de Australiërs in de mijn in Panguna, en haar vader had de naam doorgegeven aan zijn vrouw, die hem weer aan haar dochter gaf – meneer Watts ziet het als “[e]en soort tikkertje” (42-43), wat niet helemaal de Dickensiaanse verwijzing van het origineel (“A sort of hand-me-down”, dat wil zeggen een “tweedehandsnaam”) weergeeft. Pip wordt door zijn vriend Herbert Pocket “Handel” genoemd (naar de componist van The Harmonious Blacksmith) en zijn weldoener (Magwitch) stipuleert dat Pip altijd bekend zal staan onder deze zelfgegeven benaming.

Tijdens de reconstructie van Great Expectations worden zowel verhaalfragmenten als woordelijke aanhalingen “opgediept”, vooral door Matilda: “Het was extreem belangrijk dat ik meer fragmenten aanleverde dan de andere kinderen. Daarmee kon ik voor mezelf bewijzen dat ik, Matilda, meer om Pip gaf dan wie dan ook” (165). Zij herinnert zich met name frasen uit Dickens’ roman die toepasselijk zijn of zullen blijken voor haar eigen situatie, zoals “Mijn droom was uitgekomen” (160) en “Nu was het te laat en te ver om terug te gaan, en ik reisde door…” (165).

Als de rambo’s het dorp inkomen vraagt hun leider, “een stevige man met een lui oog”, naar meneer Watts’ naam. Deze slaat “een prettige toon” aan en antwoordt zonder te aarzelen: “Mijn naam is Pip” (173), om dit even later aan te vullen met: “Mijn voornaam is Philip, maar mijn kindertong was niet in staat er iets langers of duidelijkers van te maken dan Pip. Dus noemde ik mezelf Pip en ging Pip heten”; Matilda kan niet “bepalen of dit nu spectaculair gewaagd was of volslagen krankzinnig” (174). Later begrijpt ze dat door “in Pips huid te kruipen” meneer Watts in zijn verhaal-in-serievorm “het verhaal van Pip [kon] vertellen zoals meneer Dickens het had geschreven”, dan wel, zoals hij in feite deed, er elementen van gebruiken (177). Tegen het einde van het boek citeert de vertelster: “Ik noemde mezelf Pip en ging Pip heten”, en ze noemt dit “een van de meest ontroerende zinnen uit de wereldliteratuur. Dit ben ik: accepteer me alsjeblieft zoals je me aantreft” (265).

Voor en na de saillante passage waarin meneer Watts zijn leerlingen hun naam inwendig laat herhalen, vrijwel precies halverwege de roman, bevinden zich nog twee andere scènes met opmerkelijke herhalingen. De eerste hiervan is die waarin Matilda ’s nachts haar moeder “bijpraat” over hetgeen Meneer Watts die dag uit een van de vroegere hoofdstukken uit Great Expectations heeft voorgelezen.

Hoewel ik er zelf al zo van genoot, moest ik extra goed opletten, want later die dag wilde mama bijgepraat worden over Pip. Ik luisterde vooral goed naar meneer Watts’ uitspraak. Ik vond het leuk om mama te verrassen met een woord dat ze niet kende. Wat ik toen niet wist was dat ook alle andere kinderen afleveringen van Great Expectations thuis moesten navertellen.

De stem die me vanuit het donker bereikte klonk humeurig, beledigd. ‘Dus hij nam de varkenspastei van z’n moeder mee.’ Varkenspastei. Ik grinnikte in het donker. Ze kon het woord niet uitspreken zoals meneer Watts dat deed.

Maar ik merkte dat er wat extra uitleg nodig was. Het was nog niet goed tot haar doorgedrongen dat Pips moeder en vader niet meer leefden. Dat had ik al eerder verteld, en nu deed ik het dus nog maar eens. Ik zei tegen haar dat Pips zus en een man die Joe heet hem grootbrengen – ‘met de hand’ voegde ik eraan toe. Over die woorden en de betekenis ervan had ik al nagedacht.
‘Dus hij nam de varkenspastei van z’n zuster mee.’
‘Precies’, gaf ik te kennen.
‘En wat zei Pop Eye ervan?’
Meneer Watts had niets gezegd, maar ik wist dat dat het verkeerde antwoord zou zijn. ‘Volgens meneer Watts kun je maar beter wachten tot alle feiten bekend zijn.’
Nu nog steeds sta ik ervan te kijken dat ik zo’n antwoord had weten te verzinnen. Ik wist zeker dat ik gewoon maar iets napraatte wat ik ergens anders had opgevangen, maar wanneer dat mag zijn geweest kan ik me niet meer herinneren. (41)

De woordelijke herhaling (met variatie) heeft hier meerdere functies tegelijk. Terwijl Matilda gefascineerd is door het vreemde woord “varkenspastei” blijft haar moeder alleen maar hameren op het kennelijke gebrek bij Pip (en bij meneer Watts) aan moreel besef. Deze passage is echter in de eerste plaats ook (dramatisch) ironisch, omdat in zekere (en wrede) zin zowel meneer Watts als Dolores Laimo te zijner tijd in “varkenspastei” zullen veranderen. Wat betreft Matilda’s “nageprate” antwoord, dat doet erg denken aan het antwoord dat Mr Jaggers veel later in Great Expectations aan Pip geeft wanneer deze hem zijn eigen blindheid voor de oorsprong van zijn “grote verwachtingen” verwijt. Mr Jaggers zegt dan: “Take nothing on its looks; take everything on evidence” (hoofdstuk 40).

De andere passage is die waarin Dolores uiteindelijk haar ware morele karakter toont. Op de herhaalde vraag van de roodhuidencommandant wie heeft “gezien” wat er met de door haar toch niet bepaald bewonderde meneer Watts is gebeurd herhaalt zij tot driemaal toe bezwerend dat zij “Gods getuige” is (216). De hele, aangrijpende episode is te lang om hier uitvoerig aan te halen, maar ze is doorspekt met herhalingen. Zo wordt bijvoorbeeld over de commandant gememoreerd “[h]oe ziek hij was van de malaria. Hoe ziek hij was van alles” (220).

Herhaling geeft niet alleen houvast, ze is ook bezwerend, en verschaft zelfs gezag. Wanneer Dolores op school verschijnt, draagt zij steeds dezelfde groene sjaal of hoofddoek. De eerste keer, bij de gelegenheid waarop ze over het geloof en de duivel komt vertellen, draagt ze “het groene sjaaltje dat papa had meegestuurd met het laatste pakketje”, en Matilda vermeldt dat ze dat achter op haar hoofd had vastgeknoopt, “precies zoals de rebellen hun bandana droegen” (50). De tweede keer komt ze met “dezelfde hoofddoek als tijdens haar vorige bezoeken” het lokaal binnen stevenen, en Matilda begrijpt ineens waarom: “Hij maakte haar angstaanjagend autoritair” (85). Het gezaghebbende kledingstuk doet niet alleen denken aan het eveneens herhaaldelijk beschreven witte linnen pak dat meneer Watts iedere dag aanheeft (9), maar ook aan de manier waarop in Great Expectations bij herhaling wordt aangegeven dat kleren de man, of beter, de ‘gentleman’ maken.

Matilda’s eigen verhaal is een ‘navertelling’, geïnspireerd door die van Pip, het leven als ‘feuilleton’, net als Great Expectations en als meneer Watts “Pacifische versie” daarvan, als de door Dolores aan Matilda overhoorde reeks “namen van de familieleden, vissen en vogels van onze stamboom” (83), als de “lijstjes” van op de anecdotes van de dorpelingen gebaseerde wijsheden die meneer Watts in zijn laatste verhaal toeschrijft aan een jonge Grace Watts, die ze op de muren van de logeerkamer zou hebben geschreven (196 e.v.). Meneer Pip is geen identieke versie van Dickens’ roman, zoals de hoofdstukken die Pierre Menard uit Jorge Luis Borges’ korte verhaal Pierre Menard, auteur van de Quixote een letterlijke kopie is van het origineel. Maar Borges’ boodschap dat elke tijd de tekst tot een nieuwe herschept, is voor Jones’ ontroerende en fantasievolle vertelling zeker ook van toepassing. Het meest aangrijpende is wellicht dat de vertelster de letterlijk aan stukken, dat wil zeggen, tot ‘fragmenten’ gehakte meneer Watts naar believen voor de geest kan halen, kan reconstrueren (“reassemble”) in haar tekst (214).

Als ze door de woeste stroom wordt meegevoerd ziet Matilda alle gebeurtenissen van haar jonge leven weer voor zich (225), maar ouder geworden realiseert zij zich dat het leven in de herinnering slechts fragmentair is, selectief. In zijn presentatie van Pips levensgeschiedenis had meneer Watts “alle borduursels” weggelaten, zo ontdekt zij nu. In haar jeugd had Great Expectations gestaan voor “een wereld die één en logisch was” (75). Nu haalt zij er “met iedere hernieuwde kennismaking … weer iets anders uit”. Zij voegt eraan toe:

Zeker, het bevat allerlei elementen die mij persoonlijk raken. Tot op de dag van vandaag kan ik die bekentenis van Pip – ‘Het is een heel akelig iets om je voor je thuis te schamen’ – niet lezen zonder iets vergelijkbaars over mijn eiland te voelen. (240)

En even verder laat de auteur haar op treffende wijze de reden samenvatten waarom men zich zo volledig kan inleven in een boek:

Soms vragen mensen me: ‘Waarom Dickens?’, waar ik dan altijd iets denigrerends in hoor. Ik wijs hen op dat ene boek dat me een andere wereld aanreikte in een tijd dat ik daar ontzettende behoefte aan had. In Pip had ik een vriend. Het boek leerde me dat je net zo gemakkelijk in andermans huid kunt kruipen als in die van jezelf, ook al is die huid wit en behoort hij toe aan een jongen die in het Engeland van Dickens leeft. Als dat geen tovenarij is, dan weet ik het niet meer. (243)

Over haar eigen levensverhaal zegt ze ten slotte dat ze niet heeft “geprobeerd de dingen mooier voor te doen dan ze waren” (265) – “I have not tried to embellish” (orig. 253) laat Jones haar zeggen. Ze heeft haar verhaal naverteld zonder opsmuk. De tekst vervolgt:

Iedereen zegt hetzelfde over Dickens. Men is dol op zijn personages. Tja, dat geldt niet meer voor mij. In de loop der jaren is mijn liefde voor zijn personages verdwenen. Ze zijn te luidruchtig, ze zijn grotesk. Maar trek hun maskers weg en je stuit op wat hun schepper van de menselijke ziel wist, van al zijn lijden en ijdelheden. Toen ik mijn vader over mama’s dood vertelde, barstte hij in huilen uit. Op dat moment realiseerde ik me dat het soms toch goed kan zijn om de dingen mooier voor te doen dan ze zijn. Maar dan wel in het dagelijks leven, en niet in de literatuur. (265)

Uiteindelijk wil Matilda haar leven een wending geven die anders is dan die van het verhaal van Pip, en daarmee wordt het boek afgesloten:

Pip was míjn verhaal, ook al was ik ooit een meisje en was mijn gezicht zo zwart als de fonkelende nacht. Pip is míjn verhaal, en de volgende dag zou ik proberen om te doen wat Pip niet was gelukt. Ik zou proberen om terug te keren naar huis. (268)

LITERATUUR
Borges, J.L., “Pierre Menard, Author of the Quixote”, in Donald A. Yates & James E. Irby (red.), Labyrinths, Harmondsworth: Penguin, 1970, 62-71 (oorspr.: “Pierre Menard, autor del Quijote”, in J.L. Borges, Ficciones, Buenos Aires: Emecé, 1944).
Dickens, Charles, Great Expectations, Harmondsworth: Penguin, 1965 (1861).
Jaeger, Toef, “ ‘Uiteindelijk zijn wij allen weeskinderen’: Nieuw-Zeelander Lloyd Jones over burgeroorlog en verbeelding”, NRC Handelsblad, 12 okt. 2007, 32.
Jones, Lloyd, Mister Pip, New York: The Dial Press, 2007 (2006).
Jones, Lloyd, Meneer Pip, vert. Joris Vermeulen, Amsterdam: De Bezige Bij, 2007.
Wikipedia, “Bougainville Island” en “History of Bougainville”, <http://en.wikipedia.org> (geraadpleegd 21 april 2011).

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

Comments

Leave a Reply





What is 7 + 16 ?
Please leave these two fields as-is:
IMPORTANT! To be able to proceed, you need to solve the following simple math (so we know that you are a human) :-)
  • About

    Rozenberg Quarterly aims to be a platform for academics, scientists, journalists, authors and artists, in order to offer background information and scholarly reflections that contribute to mutual understanding and dialogue in a seemingly divided world. By offering this platform, the Quarterly wants to be part of the public debate because we believe mutual understanding and the acceptance of diversity are vital conditions for universal progress. Read more...
  • Support

    Rozenberg Quarterly does not receive subsidies or grants of any kind, which is why your financial support in maintaining, expanding and keeping the site running is always welcome. You may donate any amount you wish and all donations go toward maintaining and expanding this website.

    10 euro donation:

    20 euro donation:

    Or donate any amount you like:

    Or:
    ABN AMRO Bank
    Rozenberg Publishers
    IBAN NL65 ABNA 0566 4783 23
    BIC ABNANL2A
    reference: Rozenberg Quarterly

    If you have any questions or would like more information, please see our About page or contact us: info@rozenbergquarterly.com
  • Like us on Facebook

  • Archives