Hamburgerstraat 28 – Een klein hoekje
No comments yetSoms is het de mens gegund een doorkijkje te nemen in de tijd, waarbij de chronologische volgorde van gebeurtenissen volstrekt willekeurig is maar de feiten met een onwaarschijnlijke helderheid voor de geest verschijnen.
Zo verging het mij, toen ik, lui weggezonken in het lommer, op een zomernamiddag toegaf aan de overweldigende neiging aan niets meer te denken.
Ik liep het voorplein van de Rechtbank aan de Hamburgerstraat op. Mijn pas was zwierig, mijn koffertje licht. Hier en daar stond in de schaduw van de bomen op het voorplein een auto geparkeerd. Het gaf een overzicht van wie men in het gebouw kon verwachten. Confrères uit de stad kwamen lopen of op de fiets, zij die wat verder weg woonden met de auto. De auto van de president kon je niet zien, die stond op het binnenplein bij de busjes waarmee gedetineerden getransporteerd werden; de officier van justitie kwam op de fiets.
Naast de trap bij de voordeur was een heilige plaats, de parkeerplaats van de griffier. De griffier had zich persoonlijke zorg voor het parkeren op het voorplein aangetrokken en bij iedere auto die het plein opreed, controleerde hij of alles wel goed was. Vanuit zijn raam gaf hij niet zelden aanwijzingen, die zowel door rechters als advocaten met een zekere gelatenheid werden opgevolgd. Gelukkig was de griffier maar zeer beperkt aanwezig.
De bode groette mij met zijn bekende luide ‘bootsmanstem’ die tot in de verste hoeken van het gebouw te horen was. In één adem door riep hij op dezelfde toon tegen een rechtzoekende die met een dagvaarding in de hand trachtte zich bij de bode te melden: “U bent hier helemaal niet! Er staat toch: ‘vertegenwoordigd door een procureur!’”. De man verliet in verdwaasde toestand het gebouw. Hij besefte dat hij niets was.
Ik nam de ronde trap naar boven. Die trap gaf een beter beeld van wat zich in het gebouw afspeelde dan de trap links van de ingang die eigenlijk niet voor advocaten en zeker niet voor justitiabelen was bestemd. In de grote strafzaal liepen getuigen en parketwachten in en uit en boven was een zitting aan de gang. Enkele advocaten rookten buiten de deur een sigaret. De advocatenkamer op de eerste etage was een oase van rust. Dit keer werd die rust niet verstoord door de luidruchtige confrère uit de provincie die op hoge toon kritiek op rechters placht te uiten. Naar zijn mening verdiende alleen de vrouwelijke kinderrechter het predikaat ‘Heer’.
De litigieuze hoeve
Ik was het daar niet mee eens; de rechtbank bestond gelukkig overwegend uit Dames en Heren met een hoofdletter. Eén rechter was zelfs zoveel Heer dat hij ieder contact met de justitiabelen kwijt was geraakt. Ik herinner mij de brave boerin die moest getuigen in een agrarische zaak. Zij zat met winterjas aan, stijf dichtgeknoopt, de boodschappentas op de knieën, in het warme, half duistere enquêtezaaltje. De rechter sprak, toen iedereen in stilte zijn plaats had ingenomen: ‘Mevrouw, kent u de litigieuze hoeve?’. Mevrouw keek om zich heen met een blik van: ‘Hebben ze het tegen mij?’. ‘Kent u de litigieuze hoeve?’, klonk het opnieuw. De vrouw keek mij hulpeloos aan. Ik zei: ‘De rechter wil weten of u wel eens op die boerderij bent geweest’. ‘Ja natuurlijk’, zei mevrouw, ‘Ik kom er haast alle dag’. Met wat kunst en vliegwerk kwamen wij er wel uit; net als bij de jonge man die in een vaderschapsactie moest verklaren dat hij in het conceptietijdvak gemeenschap met de eiseres had gehad. Hij sprak van een ‘nummertje’ dat hij had ‘gemaakt’. De rechtercommissaris – onbekend met dergelijke vulgaire uitdrukkingen, maar zich bewust van de daarin opgesloten bewijskracht – dicteerde later: ‘De getuige verklaart: Toen hebben wij een deuntje gedaan.’ Beide advocaten gaven er de voorkeur aan deze zin niet tijdens het verhoor te corrigeren.
Tot nut en heil
Ik keek door het raam en zag een onwaarschijnlijk grote Mercedes met twee vlaggen op de voorspatborden voorrijden. Ik herkende de auto meteen. De gemeente Zeist was ermee in opspraak gekomen en de protserige automobiel had, als toonbeeld van overbodige luxe, op de voorpagina van verschillende kranten gestaan. De kersverse burgemeester (hij was PvdA en de auto was van voor zijn tijd) stapte uit en ging het gebouw binnen. Op aanwijzingen van de bode ging hij zitten op een rechte stoel in de gang naast de deur van de zittingszaal waar gewoonlijk de deurwaarder zijn sigaret rookte. In de zittingzaal werd beëdigd, de één na de ander, door een president die elke beëdigde toesprak met één standaardzin waarin één variabele. ‘De Rechtbank hoopt en verwacht dat u uw werk zult verrichten tot nut en heil van de rechtzoekenden (advocaat) … inwoners van Wijk bij Duurstede (ambtenaar burgerlijke stand aldaar) … woningzoekenden (makelaar) enzovoort. De nieuwe burgemeester van Zeist (die kennelijk een nichtje wilde trouwen en daarvoor beëdigd moest worden) werd zonder aanzien des persoons doorgedraaid. Pas toen hij de zaal verliet en de wens: ‘tot nut en heil van de inwoners van de gemeente Zeist’ nog naklonk, zei één van de rechters: ‘Verrek, dat was de nieuwe burgemeester van Zeist’. ‘Welnee’, zei de president, ‘Jawel’, zie de derde rechter, ‘Ja hoor’ zei de griffier. ‘Daar hadden wij wel even meer aandacht aan kunnen besteden’, zei de oudste bijzitter. ‘Kunnen we hem nog terugroepen?’, zei de president. ‘Ben je gek’, zei de jongste rechter. Ik was gelukkig de enige die nog in de zaal was en hield wijselijk mijn mond.
Wat is er veel gebeurd in zo’n gebouw, was mijn voor de hand liggende gedachte. Wat is er gelachen en gehuild, getwijfeld en gelogen, geslijmd en gescholden maar vooral ook gewerkt, recht gesproken, recht gedaan en per definitie ook onrecht gedaan. Wat moeten mensen gevoeld hebben, vroeg ik mij af, als zij uit die ongelukkige cellen beneden via dat rare trapje naar boven kwamen midden in de hal om tussen twee bewakers in voor een rechter geleid te worden. Hoe moet het voelen om in een donker zaaltje met armoedige meubeltjes, van mensen in toga te horen te krijgen dat je je kinderen maar ééns per maand mag zien. Gedagvaard, voorgeleid, veroordeeld, gewonnen, verloren, vrijgesproken, het jargon van de werkelijkheid.
Een klein hoekje
Ik loop naar de hoofdingang en ga nu de andere trap op. Meteen rechts is het kantongerecht. Er is net enige commotie. Een woest uitziende man, tot over zijn oren getatoeëerd (hij droeg een mouwloos hemdje om zoveel mogelijk te laten zien) wordt door drie parketwachten de zittingzaal ingeleid waar net de verkeerszitting is begonnen. De man is gedetineerd voor een geweldsdelict. Hij ‘zat’ sedert zijn jeugd, haast ononderbroken, voor de meest vreselijke delicten. Het strafblad vulde het dossier tot centimeters dikte. Soms was hij even vrij tussen twee straffen in en hij stond dit keer terecht omdat hij in zo’n periode zijn auto verkeerd zou hebben geparkeerd in de Utrechtse binnenstad. De schikking van f 10,00 had hij niet betaald. Integendeel: hij was briesend boos over zoveel onrecht. Met een gebaar van zijn machtige armen duwde hij de bewakers van zich af, greep het hekje voor de rechter zo hartstochtelijk beet dat het jaren later nog los aanvoelde en sprak: ‘Dat heb ik niet gedaan’. De kantonrechter nam dat verweer zeer serieus en kwam na enig onderzoek en enkele kritische vragen aan de ambtenaar van het OM tot de conclusie dat de man het feit niet gepleegd kon hebben, hij zat toen immers weer vast en had voordien zijn auto verkocht. Er volgde vrijspraak. De man was volledig van de kaart. Nadat de kantonrechter hem driemaal had uitgelegd dat hij werkelijk was vrijgesproken van het fout parkeren, ging de man voetje voor voetje, buigend als de nederigste onderdaan van de Japanse keizer, achteruit lopend en ‘dank u, dank u Edelachtbare’ mompelend, de zaal uit. Hem was dit keer recht gedaan. Recht zit in een klein hoekje.
Advocaten zweren gehoorzaamheid aan de grondwet, de moeder van alle wetten, en eerbied voor de rechterlijke autoriteiten. Dat laatste moet verdiend worden, wil de eerbied uitstijgen boven beleefde acceptatie van het ambt. Echte eerbied laat zich niet opleggen maar wordt persoonlijk verworven.
Rechtbank en kantongerecht zijn van oudsher de tonelen waar voor de echte advocaat de strijd zich afspeelt, waar de adrenaline door het lijf stroomt, waar de jonge en oudere advocaat gespannen tot op het bot de belangen van zijn cliënt verdedigt. Waar vreselijke onzekerheden strijden met het heilige geloof in de zaak van de cliënt. Waar geheimhouding strijdt met waarheidsvinding, eerlijkheid met zwijgzaamheid, geloof in de cliënt met ongeloof over diens handelen en strijdlust met gelatenheid. In die zee met hoge golven is het grootste goed een rechter te treffen die als een baken in de branding staat, die alles begrijpt en dat begrip ook ten volle uitstraalt naar de cliënt, zodat de advocaat met een glimlach zijn cliënt kan meedelen dat deze zijn zaak heeft verloren; de cliënt zal zeggen: ‘het is jammer, maar zo is het goed. Deze rechter heeft ongetwijfeld recht gedaan’.
Het ‘grote ordenen’
Het is met de rechter niet anders.
Hoeveel advocaten nemen niet met verve in hun stukken de meest fervente en extreme juridische standpunten in en denken stilletjes bij zichzelf: ‘Laat de rechter daar maar wat moois van maken’. Hoe vaak gebeurt het niet dat de rechter op de punt van de stoel zit bij het aanhoren van een advocaat die nét niet zegt wat gezegd moet worden en nét datgene uitspreekt wat beter onuitgesproken had kunnen blijven.
En dan volgt er dat moment waarop het vonnis moet worden geschreven. Het hoofd wordt leeg gemaakt van vreemde smetten, evenals de schrijftafel in de studeerkamer. De stapels stukken worden geordend en het ‘grote ordenen’ neemt een aanvang. Onpartijdig en onafhankelijk, met een veronderstelde kennis, kunde en wijsheid die als een onevenredige zware last boven het bureau hangt. Hoe heerlijk is het dan te kunnen vertrouwen op de eerlijkheid, ordeningszin en juridische kennis van twee advocaten die slechts terzake doende feiten en weloverwogen en gefundeerde argumenten op de weegschaal van vrouw Justitia leggen in zulk een mate dat de rechter, bedienaar van die weegschaal, slechts met een enkele pennenstreek het bijna-evenwicht naar deze of gene kant hoeft te laten doorslaan.
Met deze euforische gedachte ontwaakte ik uit mijn mijmering, met het prettige gevoel dat alles zijn menselijke maat heeft. De bediening van het recht is ontegenzeggelijk verzakelijkt. Er is een rechtsbedrijf. Rechterlijke instanties worden afgerekend op productie, officieren op veroordelingen, advocaten op uren: niet echter kan verhinderen dat zij als mensen naar menselijke maat aan recht en gerechtigheid werken. Hamburgerstraat of Catharijnesingel, het doet er uiteindelijk niet toe, want het recht heeft maar weinig nodig, het zit in een klein hoekje.
Comments
Leave a Reply