Amsterdammertje
Mijn zoon is geboren in Amsterdam. Ikzelf ben aan komen waaien, toen ik eenmaal uit het nest vloog. Ik heb er zelf voor gekozen. En daarmee ook voor hem.
Mijn zoon zal de organische herinneringen hebben van hier opgroeien, van het als je broekzak kennen van een buurt, maar niet de straatnamen weten. Omdat je die niet hoeft te kennen om je weg te vinden. Hij zal zwaar beladen raken van herinneringen aan Amsterdam. Elke voetstap een afdruk in zijn hart, die samen glinsterende paden vormen, als wortels in de klei van deze op palen gebouwde stad.
Dit is de speeltuin waar hij leerde lopen. Dit is de boom waar hij leerde klimmen. Dit is het park waar hij leerde fietsen. Op deze straathoek wachtte hij op zijn vrienden en in deze gracht zwom hij in de zomer als de hitte in ons pakhuis niet te doen was. Hier kuste hij voor het eerst een meisje, of een jongen, dat weet ik nu nog niet. En verderop het IJ, waar de wind zijn buien altijd kon kalmeren. Paden die uitwaaieren naar de voetbalvelden, de zwemplassen, de muziektempels van de stad, over grachten, straten en bruggen.
En hij zal niet anders weten.
De lijnen die uitliepen van mij in hem schieten nu wortel in deze straten. Vormen een glinsterend web, een vangnet voor altijd.
En hoezeer we ook ons leven hier nu delen, onze herinneringen zullen nooit dezelfde zijn. In dezelfde straten ziet hij andere dingen, dezelfde dingen ziet hij met andere ogen.
Allebei houden we van Amsterdam. De wind waait door de straten en door onze haren en we voelen ons thuis.
Mijn Amsterdam en zijn Amsterdam. Ons Amsterdam.
Inge – Altijd in beweging. Elke stap een nieuw evenwicht.
Neergaan is niet altijd vallen
Je legt je benen zachtjes neer in een spagaat
Je armen eroverheen
Je hoofd eroverheen
Rust
In de lucht klinkt de muziek door
De aarde draait onder je door
Wiegt je
Na een paar maten draai je langzaam weer omhoog
Een pirouette
De armen reiken
Hoger en hoger
Je springt en bent los
Om te kunnen dansen moeten je voeten altijd wakker zijn, klaar staan voor de volgende pas. Ook als je stil staat. Balans betekent ook: altijd klaar zijn voor een volgende beweging.
Inge, een blonde vrouw met rustige heldere ogen, danst al sinds ze jong is. Haar eerste stapjes zette ze in Voorhout en door een verhuizing zette ze haar eerste danspassen in Enkhuizen. Toen ze ging studeren sprong ze naar Amsterdam, waar ze danste van Bos en Lommer naar de Baarsjes naar het Javaplein naar de Insulindeweg. En ook naar de Bootstraat op Wittenburg waar ze bij een hospita woonde. Toen ze er voor het eerst met de bus heen ging, dacht ze “Waar gáát deze bus naartoe??”
De Oostelijke Eilanden zijn eilanden en zo voelen ze ook echt, al liggen ze in Amsterdam Centrum. Ze vond het een heel fijne buurt, compact, midden in de stad én met een echt dorpsgevoel. Ze bracht het jongste kind van de hospita ook wel eens naar school, de buurtschool waar haar eigen zoon inmiddels ook heen gaat. Want na jaren, en meerdere andere woonplekken, woont ze nu alweer een aantal jaar op Wittenburg, op een steenworp afstand van haar oude hospita.
Toch was het niet een bewuste keuze om precies hier weer terecht te komen. Ze was in Amsterdam gaan studeren omdat dat toch wel the place to be was. Als tiener ging je winkelen in Amsterdam, als twintiger ging je studeren in Amsterdam. Maar studeren was geen vrijheid-blijheid voor Inge. Omstreeks de start van haar studie orthopedagogiek werd haar vader ernstig ziek en tegen het einde van haar studie overleed hij, veel te jong, op zijn vijftigste. Die jaren van zijn ziekte waren heel zwaar voor haar. Ze pendelde veel heen en weer tussen Amsterdam en Enkhuizen. En naar de balletschool in het naburige Grootebroek, want dat was haar redding: héél véél dansen.
Dan kon ze alles even opzij zetten. Terwijl ze in Amsterdam niet echt een sociaal leven opbouwde, vormde de groep mensen waarmee ze danste haar sociale leven, haar wortels. Het was een plek waar ze zich geborgen voelde en waar ze in de beweging tot rust kon komen.
Haar moeder begreep dat niet. ‘Die balletschool heb je toch al helemaal gezien? Moet je niet eens van ballet af? Je woont in Amsterdam. Maak je eens los.’ Ze wilde Inge juist altijd stimuleren om er op uit te trekken, de wereld te zien, onafhankelijk te zijn. En tegelijk vindt ze tegenwoordig de afstand Enkhuizen-Amsterdam juist erg groot, nu ze oma is. Inge voelt de afstand ook, maar voelt hem anders dan haar moeder. Een kilometer is altijd 1000 meter, maar voor de één is dat een hardlooprondje tijdens een verkoudheid, voor de ander is soms elke stap teveel.
Na haar studie begon ze te werken als gezinsvoogd en na een jaar kwamen er heel veel kilometers tot haar moeder in Enkhuizen bij toen ze voor een organisatie in Boston in de Verenigde Staten ging werken. In een uitwisselingsprogramma bracht ze over hoe in Europa met jeugdzorg wordt omgegaan. En via dat programma leerde ze een man kennen waar ze tot over haar oren verliefd op werd. Een Zwitser waarmee ze op avontuur ging door de VS, en waarmee het avontuur door ging toen Inge naar Nederland en hij naar Zwitserland terug ging. Weer pendelde Inge veel, tot hij besloot bij haar te komen wonen, op dat moment weer even in Enkhuizen.
De Oostelijke Eilanden
In Sporthal Oostenburg is het een kakofonie van kinderstemmen. Het is vakantie en de sporthal is omgebouwd tot een groot activiteitenparadijs. Kleine kinderen, sommige nog in de luier, rennen tussen jonge tieners door. Moeders, veel moeders, maar ook vaders en opa’s en oma’s kijken naar hun kinderen of op hun telefoon.
Allerlei mensen door elkaar, allerlei kleuren door elkaar. Vanmiddag voelt dit als het kloppend hart van de wereld, gillend, rennend, lachend, tuimelend. En voor de kinderen is het dat ook.
In deze buurt, de Oostelijke Eilanden, tussen de wateren van het Marineterrein, de Dijksgracht en de Nieuwe Vaart, groeien deze kinderen op. Dit is hun leefwereld. Kattenburg, Wittenburg en Oostenburg. En nu ook de Czaar Peterbuurt en meer recent ook het Funen.
Als onderdeel van de zogenaamde Vierde Uitleg, een grote uitbreiding van toenmalig Amsterdam, werden tussen 1650 en 1662 eerst Kattenburg, daarna Wittenburg en tot slot Oostenburg aangelegd. Hiermee kwam er extra plaats voor de scheepsbouw. Vanaf deze scheepswerven vertrokken ook schepen naar Oost-Indië en Amerika. Het werden werkeilanden, al woonden er toen ook al wel mensen, vooral arbeiders die op de scheepswerven werkten.
Al heel vroeg, in 1671, verrees de Oosterkerk die door de eeuwen heen een belangrijke buurtfunctie vervuld heeft en nog steeds belangrijk is als ontmoetingsplek in de buurt.
Het eerst gevormde eiland Kattenburg werd voor de helft toegewezen aan de Admiraliteit, met de Marinewerf en ‘s Lands Zeemagazijn, het tegenwoordige Scheepvaartmuseum, als grote markeringspunten. Op de andere helft konden particulieren een werf en woning vinden. Op het tussenliggende Wittenburg moesten ook kleinere particuliere werven komen. Deze kwamen in die turbulente decennia niet van de grond en ruim een eeuw later hadden zich er nog maar weinig particulieren gevestigd.
De VOC kreeg heel Oostenburg toegewezen. Hier kwamen werven en het kantoor en werden alle activiteiten van deze multinational gehuisvest. De meeste belangrijke gebouwen van de VOC zijn verdwenen. Pakhuis Oostenburg staat nog wel overeind. In 1795 werd de VOC failliet verklaard. Een dertigtal jaar later vestigde de Fabriek van Stoom- en Andere Werktuigen zich op Oostenburg en nam het eiland bijna net zo absoluut over als de VOC eerder. Dit bedrijf ging uiteindelijk in de 20e eeuw op in Stork dat daar tot 1998 is gebleven.
Het failliet van de VOC markeerde ook de overgang van de grootschalige scheepsbouw naar andere bedrijvigheid als gevolg van de Industriële Revolutie. Een deel van de Wittenburgervaart werd gedempt en daar verschenen grote industriële hallen, de Van Gendthallen.
Vanaf 1832 werden de eilanden ter bescherming van het IJ afgesloten door de Oosterdoksdijk, waarop in 1874 de spoorbaan naar het oosten werd aangelegd. Hierdoor werden er geen nieuwe straten aan vast geplakt waardoor de Oostelijke Eilanden eilanden gebleven.
In de 19e eeuw verdween langzaamaan de scheepsbouw van de eilanden en werden het meer en meer wooneilanden. Alleen op Oostenburg is het gemengd woon-werkkarakter nog terug te vinden. De Czaar Peterstraat en omgeving is vanaf de aanleg in de 19e eeuw woonbuurt geweest, voor de arbeiders en de zeevaarders.
Bijltjesdag
De bewoners van de eilanden werden vroeger Bijltjes genoemd, naar het belangrijkste werkinstrument in de scheepsbouw. Deze naam raakte wijd bekend vanwege de befaamde Bijltjesdag. Op 29 mei 1787 kwamen de zeer Oranjegezinde bewoners van de Oostelijke Eilanden in opstand tegen de Republikeinen die de macht hadden overgenomen in Amsterdam. De spanningen tussen Republikeinen en Prinsgezinden liepen al jaren op toen in mei 1787 in het centrum vernielingen werden aangericht tegen Republikeinse gebouwen. De Bijltjes van de Eilanden haalden de brug naar Kattenburg op en verschansten zich op de eilanden. Het lukte de republikeinen de brug weer neer te halen en ze ondernamen hierop een bloedige vergeldingsactie.
Een ander voorbeeld van opkomen voor zichzelf is het aardappeloproer in 1917. Door de Eerste Wereldoorlog was de bevoorrading van Nederland in de knel gekomen en in Amsterdamse volkswijken raakten de aardappelen op, volksvoedsel nummer 1. In de zomer van 1917 kwamen vrouwen in de Jordaan en op de Oostelijke Eilanden in opstand en gingen de stad door op zoek naar aardappels. Zowel op het Haarlemmerplein als op het Kattenburgerplein vielen er doden toen het leger in een aantal dagen het aardappeloproer bedwong.
Amina ~ Het is goed zo
Vanuit de zilte lucht, uitkijkend over de zee bij Tetouan
Waar de wind warm over haar wangen aait
Jaren geleden op weg gegaan
Nu al lang in Amsterdam, kijkend door de Czaar Peterstraat
De wolken buitelen over de gebouwen.
Ze hoeft nergens heen; het is goed zo.
Amina is een kleine vrouw die stevig met beide benen op de grond staat. Ze heeft een mooie lach en iets verlegens in haar blik, als het je lukt haar recht in de ogen te kijken. Want ze leidt graag de aandacht af van zichzelf.
Ze heeft hard gewerkt in haar leven. Met haar gulle lach en een praatje voor iedereen heeft ze jarenlang op de markt gestaan. Op de Dappermarkt, de Kinkerstraat, op de Albert Cuyp. Ook in de winterkou. Altijd was het gezellig, iedereen was vrolijk.
Ze begon bij een dame bij wie ze tijdens haar opleiding stage had gelopen en die haar daarna graag wilde houden. Naast de kraam had de eigenaresse een kledingwinkel en Amina ging geregeld voor winkel en kraam de kleding kopen in het confectiecentrum. Ze had zó een eigen zaakje kunnen beginnen, ze wist er alles van.
Ze stopte ermee toen ze ging trouwen. Een mooie Marokkaanse bruiloft, met een Algerijnse man. Haar eerste echte liefde. Ze verhuisde naar de Blankenstraat in de Czaar Peterbuurt. Niet al te ver van haar ouders in de Transvaalbuurt, de plek waar ze sinds haar zesde met haar vijf broers en een zus was opgegroeid. In een huis vol stapelbedden.
In de Blankenstraat kreeg ze twee zoons. Toen de woning in het monumentale gebouw te klein werd voor het gezin, verhuisden ze naar een hoek van de Czaar Peterstraat, vlakbij. Het was zacht gezegd niet zo’n nette buurt destijds. Verkrotte gebouwen, veel garages, junks, prostituees. Maar de buurt is enorm vooruitgegaan. Er zijn nu allemaal leuke winkeltjes. En hoewel Amina nog heeft mee geprotesteerd tegen de komst van de tram door de Czaar Peterstraat, is ze er nu blij mee. Ze heeft geen last van het lawaai en je bent zó overal!
Ze houdt van Amsterdam, en van deze buurt. Ze is er trots op dat ze in deze stad woont. En nog in het centrum ook! Trots dat haar ouders naar Nederland zijn gekomen, dat ze hier nu wonen. En ze wil ook niet meer weg hier. Haar ouders ook niet trouwens. Ze hebben een huisje in Tetouan, maar ze willen niet permanent weg uit Nederland. Ze zijn gewend, hier zijn hun kinderen. En ze hebben het hier goed.
Soms gaat ze op bezoek bij haar opa of haar broer in Lelystad. Maar dan wil ze al heel gauw weer weg, terug naar Amsterdam. Amsterdam hééft het! Allure, net als Londen of Parijs.
Familie is heel belangrijk. Vaak gaat ze op zaterdag naar haar ouderlijk huis, waar dan alle kinderen en kleinkinderen bij elkaar komen. Dan is het een drukke boel en heel gezellig. Ze ziet haar familie regelmatig en ze steunen elkaar. Amina klaagt nooit en dopt altijd haar eigen boontjes. Het zit niet in haar om om hulp te vragen. Haar moeder zegt: ‘Van Amina hoor je nooit iets, die heeft alles altijd goed geregeld.’
En zo is het, post blijft nooit ongeopend liggen, ze regelt altijd alles meteen. Al vanaf de geboorte van haar jongens heeft ze een spaarrekening voor elk van hen. Voor later, voor de studie.
Als er iets is, stapt ze direct op iemand af. Zoals op de trainer van de vorige voetbalclub van haar zoon, omdat hij voornamelijk op de bank zat zonder goede reden. Tegen onrechtvaardigheid kan ze slecht. Dan wordt ze een leeuwin. Ze is niet bang.
Dat is ook een belangrijke les die ze heeft geleerd in haar leven: dat je sterk moet zijn. Met twee kinderen moet je verantwoordelijk zijn. Vroeger hoefde dat niet, dan leefde ze toe naar de zomer, als ze op vakantie kon. In haar eigen autootje de weg op, naar Marokko. Achter de auto van haar ouders aan. Nu denkt ze: ‘Laat het geen juli zijn, geen vakantie, de tijd gaat zo snel!’
Nu moet ze sterk zijn, haar kinderen goed opvoeden. Ze wil ze respect meegeven, goed gedrag, lief zijn voor anderen. Dat ze goed moeten studeren. En stevig in hun schoenen moeten staan. ‘En dan nog weet je nooit of je het goed doet.’ Amina’s ogen vullen zich met tranen als ze dat zegt. Ze geeft haar liefde en leven, maar de onzekerheid of ze het goed doet, blijft.
En de jongens doén het goed. Ze doen het goed op school, zijn lief voor anderen. Beide zijn gek op voetballen en hebben talent. De oudste heeft veel gevoetbald, meegedaan aan toernooien in het buitenland, maar toen hij op het VWO kwam, merkte hij na een jaar dat hij te weinig tijd had voor school. Hij wilde stoppen. Amina vond het vreselijk en heeft nog geprobeerd het uit zijn hoofd te praten, net als de rest van de familie, maar haar zoon bleef bij zijn besluit. Hoe jammer ook, zijn standvastigheid is ook juist sterk, weet Amina.
Gezellig als ze is, babbelt Amina met iedereen, maar ze heeft geen grote vriendenkring. En dat is goed zo, ze houdt ervan thuis te zijn, met haar zoons. Ze luistert graag naar André Hazes. Lekker meezingen tijdens het koken. Soms wordt dat meehuilen: ‘De teksten raken me. Ze zijn wáár.’
Ze houdt ook van rai-muziek. Maar vooral van Nederlandstalig. Ze voelt zich zowel Nederlands als Marokkaans. Het Marokkaans-zijn is een specifiek deel van haar. Al was ze zes toen ze naar Nederland kwam en ze eigenlijk geen herinneringen heeft aan haar eerste jaren.
Ze vindt het jammer dat ze haar zoons niet van jongsaf aan consequent Marokkaans heeft geleerd. De oudste begint er nu in geïnteresseerd te raken. Als ze het over zou kunnen doen, zou ze haar jongens Marokkaans hebben geleerd. Maar je leven kun je niet over doen.
Zoals veel mensen met een Marrokkaanse achtergrond is Amina moslim. Ze draagt alleen geen hoofddoek, daar krijgt ze het zo benauwd van. Haar ouders hebben er ook nooit iets van gezegd. De islam zit van binnen.
Ze kan er niet tegen als mensen slecht zijn voor elkaar. Het egoïsme in de wereld, oorlog, het elkaar niks gunnen. Ze wordt er emotioneel van. Ze zou de wereld willen zeggen dat we lief moeten zijn voor elkaar, respect moeten hebben voor elkaar.
‘Als iemand iets niet heeft, en jij wel, gééf het dan, help diegene dan!’
Ze is al blij met een kopje thee en een brood. Uiteindelijk gaan we allemaal dood en laten we alles hier.
Ooit was het haar droom om kapster te worden. Of stewardess, in zo’n mooi pakje met zo’n sjaaltje.
Vóór haar opleiding voor de markt was Amina begonnen aan een opleiding tot kapster. Maar daar moest ze mee stoppen omdat ze zelf de dure oefenmaterialen aan moest schaffen en daarvoor was niet genoeg geld thuis. Zo jammer vond ze dat.
Voor haar bruiloft was ze gestopt met werken op de markt. Maar na een paar maanden kriebelde het weer en reageerde ze enthousiast op de vraag om in de bar van het restaurant van een hotel in het centrum te komen werken. Omdat ze zo goed met mensen om kon gaan. Daar heeft ze jaren gewerkt en veel meegemaakt. Zo kwam Herman Brood geregeld een biertje drinken. Zijn galerij zat naast het hotel. Hij heeft ooit nog een tekening voor haar gemaakt. Die zal nu wel wat waard zijn!
Op een gegeven moment werden haar uren door bezuinigingen teruggeschroefd. Onrechtmatig. Met succes heeft ze het aangevochten en kon ze weer weer fulltime aan de slag. Maar de sfeer was niet goed meer en ze kreeg steeds slechte diensten toegewezen. De communicatie ging mis en na 16 jaar hard te hebben gewerkt, werd ze ontslagen. Toen kwam ze in een gat terecht, het ging niet goed.
Inmiddels is ze uit de put geklommen. Ze ontspant nu eindelijk weer en probeert te genieten.
Een vriendin zegt wel eens: ‘Kom Amien, we beginnen een winkel!’.
Alleen nu even niet. Ze is moe, ze heeft lang gewerkt en heeft soms veel pijn door een hernia. Eerst even bijkomen en genieten van haar zoons.
Maar zou dat nog kunnen? Een eigen kapperszaak? Die oude droom achternagaan? Je leven kan je niet over doen, maar te laat is het misschien nog niet.
–
Dit portret van Amina is het eerste in een serie over de Oostelijke Eilanden: http://rozenbergquarterly.com/de-oostelijke-eilanden/
Nina Pieters ~ I Am Slotervaart
Een bijzondere ode aan het Slotervaartziekenhuis.
In oktober 2018 werd het Slotervaartziekenhuis failliet verklaard. De aanwezige patiënten moesten binnen 48 uur het ziekenhuis verlaten. 1200 mensen werden ontslagen. Rond de 90.000 patiënten moesten op stel en sprong op zoek naar een ander ziekenhuis.
Filmmaakster Nina Pieters was één van deze patiënten. In samenwerking met haar arts en andere medewerkers en patiënten van het ziekenhuis probeert ze vlak nadat dit nieuws bekend wordt het ‘Slotervaartgevoel’ vast te leggen. Een bijzonder portret van een bijzonder ziekenhuis.
Nina Pieters is documentairemaker en organiseert filmeducatie-projecten.
De kruistocht van Henk Eikeboom
Henk Eikeboom (1898-1945) was geen theoreticus van het anarchisme, geen voorman in de anarchistische beweging, maar wel een man van agitatie, organisatie en actie. Hij noemde zichzelf sociaalanarchist, hij was antimilitarist en een bewonderaar van Domela Nieuwenhuis. Hij was dichter, redacteur van anarchistische tijdschriften, uitgever, vertaler, handelaar in tweedehands boeken en erotische lectuur. Tijdens de Tweede Wereldoorlog zette hij zijn publicatiedrift voort maar hij werd door de Duitse bezetter gearresteerd.
Henk Eikeboom werd geboren in 1898. Zijn vader was koster van de Muiderkerk aan de Linnaeusstraat in Amsterdam en boekbinder. Op de lagere school schreef Eikeboom zijn eerste gedichten en vertoonde hij al zijn opstandige karakter. Hij wilde graag onderwijzer worden, maar bleek later voor het vak volstrekt ongeschikt. Tijdens zijn opleiding tot onderwijzer kwam hij in contact met de Kwekelingen Geheel Onthouders Bond (KGOB) en de Jongelieden Geheel Onthouders Bond (JGOB). Mogelijk maakte hij via die organisaties kennis met het marxisme en de ideeën van Russische revolutionairen. Onder invloed van zijn latere vrouw Willy Broekman, ontwikkelde hij zich al gauw in de richting van het anarchisme.
Dienstweigeraar
Hoewel Eikeboom aanvankelijk tegen dienstweigering was, hebben waarschijnlijk de verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog hem tot andere inzichten gebracht en in 1917 weigerde hij dan ook op te komen voor de Landstorm. Bovendien had hij inmiddels kennis gemaakt met het tijdschrift De Wapens Neder van de Internationale Anti-Militarische Vereeniging (IAMV). Tussen 26 oktober 1917 en 7 januari 1919 werd hij als dienstweigeraar gedetineerd, onder meer in Fort Spijkerboor in Westbeemster. Gedurende zijn detentie hield hij een dagboek bij. Op zijn eerste dag in de cel schreef hij: ‘Zo zit ik dan eindelijk opgesloten in een cel (…). Vanmorgen heb ik geweigerd de militaire uniform (…) aan te trekken. Voorwaar een groote misdaad! Ik trek de uniform niet aan omdat ik vrede wil.’
Rapaillepartij
Gegrepen door het anarchisme en antimilitarisme, nam hij na zijn gevangenschap de propaganda voor het anarchisme serieus op. Hij ging schrijven – proza, poëzie en journalistiek werk – voor het anarchistische tijdschrift De Vrije Socialist en de bladen De Wapens Neder en Morgenrood. Van Morgenrood werd hij ook redacteur. Daarnaast hield hij spreekbeurten en deed hij bestuurswerk in anarchistische organisaties en antimilitaristische kringen. In 1919 werd hij administrateur bij Libertas, de uitgeverij van De Vrije Socialist van anarchistisch uitgever Gerhard Rijnders.
Een dienstweigeringswet bestond destijds niet in Nederland. Toen in 1921 dienstweigeraar Herman Groenendaal in hongerstaking ging om een wet te bespoedigen, werd de actie breed ondersteund. Henk Eikeboom zette zich fanatiek in door geld in te zamelen voor de actie. In dezelfde periode werd hij penningmeester van het landelijk comité van de IAMV.
Een van de meest spraakmakende acties waaraan Eikeboom deelnam was de oprichting van de Rapaillepartij. Samen met de dadaïst Anthon Bakels en kunstenaar Erich Wichman richtte Eikeboom een politieke partij op, juist om aan te tonen dat het algemeen kiesrecht nergens toe leidt en om de opkomstplicht aan de kaak te stellen. Ook wilden ze de vraag aan de orde stellen of de massa in Nederland wel een juiste politieke keuze kon maken. Lijsttrekker werd de Amsterdamse zwerver Hadjememaar, die tot ieders verrassing in de Amsterdamse gemeenteraad werd gekozen. Na één raadsvergadering hief de partij zich op.