Beleving van de werkstraf in de buurt door jeugdigen ~ Wel of niet in de buurt?
Wel of niet in de buurt?
Concrete, politieke aanleiding voor ons onderzoek waren een motie en vragen in de Tweede Kamer over het actief stimuleren van de uitvoering van taakstraffen door jongeren in de buurt, met als doel dat de jongeren binnen hun eigen omgeving worden geconfronteerd met de gevolgen van hun gedrag en bekenden hen kunnen zien (zie hoofdstuk 1). Er bestond echter nog onvoldoende inzicht in de mate waarin jongeren op dergelijke manier uitgevoerde straffen als ervaren. In dit hoofdstuk spitsen we bevindingen uit eerdere hoofdstukken toe op dit thema.
Daarnaast worden enkele andere aspecten van werkstraffen in de buurt besproken. Over de effectiviteit, in de zin van slagen of falen, van werkstraffen in de buurt kunnen we geen uitspraken doen. Dat was doel noch inzet van ons onderzoek. Wel kunnen we de ervaringen hiermee, de inzichten hierover en percepties hiervan weergeven van taakstrafcoördinatoren, werkmeesters en werkgestraften zelf. Dat doen we in dit hoofdstuk. Daarbij gaan we na welke conclusies getrokken kunnen worden over wat bij werkstraffen in de buurt (mogelijk) wel of juist niet werkt, en bij wie, respectievelijk bij welke groepen. Tevens wordt ingegaan op aspecten die wel of juist niet goed uitpakken. Wat loopt er, zowel praktisch als inhoudelijk, goed en wat loopt minder goed? Wat zijn de verschillen van de projecten in de buurt ten opzichte van de reguliere werkstrafprojecten? Welke nadelen kleven er aan projecten die wel in de buurt plaatsvinden en wat is het oordeel van jongeren? Zijn er aandachtspunten die van belang zijn indien werkstraffen in de eigen woonbuurt of de pleegbuurt zouden worden uitgebreid?
Voor zover mogelijk en zinvol hanteren we als structurerend kader eerdere bevindingen uit het onderzoek van Lünnemann (2005) naar succes- en faalfactoren van werkstraffen.[i] Nu ging Lünnemanns onderzoek over meerderjarigen en wellicht gelden de bevindingen niet allemaal of in dezelfde mate voor de minderjarigen in ons onderzoek. Ook ging haar onderzoek over werkstraffen in het algemeen en niet specifiek over werkstraffen in de buurt. In dit hoofdstuk krijgt dit laatste aspect juist wel speciale aandacht.
Verloop werkstraf: wat loopt er goed en wat minder?
Er loopt volgens taakstrafcoördinatoren veel goed in ‘hun’ project en daarbij noemen ze vaak de goede sfeer binnen de projecten. Maar er zijn ook verbeterpunten. Inhoudelijk behoeven jongeren met gedragsproblemen en/of psychische stoornissen meer aandacht en expertise dan zij nu vaak krijgen bij werkstraffen in de buurt. Deze jongeren gedijen niet zo goed in een groepsproject en kunnen de sfeer en het verloop hiervan bepalen. Helaas zijn er voor deze groep praktisch gezien weinig geschikte alternatieven. De meerderheid van de coördinatoren geeft dit dan ook aan als punt van zorg. Een ander praktisch verbeterpunt, dat zowel werkmeesters als de jongeren zelf regelmatig naar voren brengen, betreft de sanitaire voorzieningen. Dit is niet specifiek voor werkstraffen in de buurt, maar is er wel vaak op van toepassing. Bij buitenprojecten is wc-bezoek vaak een lastige aangelegenheid. Read more
Beleving van de werkstraf in de buurt door jeugdigen ~ Samenvatting en conclusie
Samenvatting en conclusie
Werkstraffen zijn er voor volwassenen en minderjarigen, kunnen individueel of in groepsverband worden uitgevoerd, en op uiteenlopende locaties. Dit onderzoek gaat uitsluitend over werkstraffen ‘in de buurt’ en betreft alleen strafrechtelijk minderjarigen. Centraal staat de beleving van werkstraffen bij de jongeren: Hoe wordt het uitvoeren van een werkstraf in de eigen buurt ervaren door jeugdigen? Om deze probleemstelling (die is uitgesplitst in acht onderzoeksvragen) te kunnen beantwoorden, is eerst in kaart gebracht in hoeverre en waar en hoe in Nederland werkstraffen in de buurt worden uitgevoerd. Het onderzoek bestaat uit drie onderdelen: een literatuurstudie, een inventarisatie van werkstraffen bij de Raad van de Kinderbescherming en een etnografisch veldonderzoek.
Theoretisch kader
In hoofdstuk 2 zijn enkele voor dit onderzoek relevante criminologische theorieën besproken. In het bijzonder is ingegaan op naming & shaming en de rol van emoties bij strafbeleving. De kern van reintegrative shaming is dat afkeuring van een gepleegd feit aan de dader kenbaar wordt gemaakt (naming) en de dader ter verantwoording wordt geroepen (shaming) door mensen met wie hij een affectieve band heeft, zonder daarbij onrespectvol met de dader om te gaan. Hier tegenover staat stigmatisering, waarbij iemand een negatief etiket krijgt opgeplakt voor zijn daden; dit draagt bij aan disintegrative shaming. Uit eerder Nederlands onderzoek blijkt dat taakgestraften sterk kunnen verschillen in de mate waarin en de wijze waarop zij de werkzaamheden als een straf beleven. Dit lijkt samen te hangen met het al dan niet hebben van schaamte- en schuldgevoelens, alsmede met de (door hen verwachte) reacties vanuit hun omgeving. Schaamte is een negatief gevoel tegenover anderen, dat voortvloeit uit het niet voldoen aan hun verwachtingen en idealen. Schuldgevoel heeft meer te maken met de persoon in kwestie, met het overschrijden van geïnternaliseerde normen en waarden.
Inventarisatie
Door middel van interviews met taakstrafcoördinatoren is een landelijk beeld verkregen van werkstraffen in de buurt. In de praktijk wordt onder ‘in de buurt’ verstaan: de woonwijk of de ‘directe leefomgeving’ van een jongere. Soms wordt op het platteland een dorp gezien als de woonbuurt (qua bevolkingsomvang vergelijkbaar met een kleine woonwijk in de stad). In bijna alle 22 vestigingen (verdeeld over 13 regio’s) van de Raad voor de Kinderbescherming komt het voor dat jongeren de werkstraf in de woonbuurt uitvoeren, maar dit gebeurt over het algemeen toevallig, incidenteel of uit praktische overwegingen. Tien vestigingen hebben samen twaalf projecten die gericht zijn op de woonbuurt of die te maken hebben met herkenbaarheid (d.w.z. dat de jongeren door hun werkzaamheden en/of werkkleding herkenbaar zijn voor bewoners). In acht van deze vestigingen zijn werkstraffen die specifiek, dat wil zeggen doelbewust en niet (alleen) uit praktische overwegingen, in de woonbuurt van jongeren plaatsvinden. Vier projecten betreffen individuele plaatsingen. Groepswerkprojecten hebben inhoudelijk vaak niet de voorkeur van de coördinatoren. Dat ze toch worden opgezet, is vaak vanwege een grote instroom of om jongeren te kunnen plaatsen die vanwege bijvoorbeeld gedragsproblemen meer begeleiding nodig hebben dan bij individuele plaatsing in de buurt geboden kan worden. Read more
Beleving van de werkstraf in de buurt door jeugdigen ~ Bijlage Topiclijsten en observaties & Literatuur
Bijlage Topiclijsten en observaties & Literatuur
Inventarisatie werkstraffen in de buurt
1. Worden er in uw regio werkstraffen in de buurt (woon- of pleegbuurt) gegeven? (Wat verstaat u daarbij onder buurt? – dit kan van regio tot regio verschillen)
2. Zijn dit specifieke projecten die zich richten op de buurt?
3. Hoe worden jongeren voor een werkstraf in de buurt geselecteerd?
4. Hoeveel jongeren voeren jaarlijks een werkstraf in de buurt uit? Zijn er cijfers voorhanden? (jaarrapportages/databestanden/scripties)
5. Hoe is de verhouding tussen werkstraffen in de woonbuurt en in de pleegbuurt?
6. En hoe is de verhouding groep/ individueel?
7. Welke werkzaamheden voeren de jongeren uit?
8. Welke begeleiding is er op locatie? (voor, tijdens en na de straf)
9. Hoeveel contact/ begeleiding is er met/ vanuit de taakstrafcoördinator?
10. Worden buurtbewoners op de hoogte gesteld? (Waarom wel/niet? Vaste procedures? Welke ervaringen hiermee?)
11. Zijn de jongeren herkenbaar als werkgestraften? (Hoe? Welke overwegingen spelen hierbij een rol? Welke ervaringen hiermee?)
12.
a. Welke reacties krijgen jongeren van de buurt?
(1 2 3 4 5 (heel negatief – heel positief)
b. Is er interactie met de buurt 1 2 3 4 5
(geen interactie – veel interactie)
c. Kunt u een concreet voorbeeld noemen?
13. Weet u of er in andere regio’s werkstraffen in de woon- of pleegbuurt gegeven worden?
14. Zou u eventueel willen meewerken aan een persoonlijk (verdiepend) interview en/of aan het veldonderzoek? Read more
Minder ernstig – Vaker gestraft – Een onderzoek naar de aard en kwalificatie van jeugdcriminaliteit
Dit onderzoek is uitgevoerd door het Bonger Instituut voor Criminologie i.s.m. de leerstoel-groep Strafrechtwetenschappen, Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Amsterdam, in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het ministerie van Veiligheid en Justitie. Rozenberg Publishers 2012. ISBN 978 90 361 0299 5
m.m.v. Jennifer Doekhie, Marijn Everartz en Niels Büller
Begeleidingscommissie
Dr. Jan Nijboer (voorzitter) – Rijksuniversiteit Groningen, Faculteit der Rechtsgeleerdheid
Drs. Essy van Dijk – Ministerie van Veiligheid en Justitie, WODC
Mr. Janine Berton – Arrondissementsparket Den Haag
Drs. Gert-Jan Terlouw − Ministerie van Veiligheid en Justitie, Directie Justitieel Jeugdbeleid
Drs. Peter Versteegh – Politie Haaglanden
Universiteit van Amsterdam
Bonger Instituut voor Criminologie www.bonger.nl
Ministerie van Veiligheid en Justitie Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) www.wodc.nl
Inhoudsopgave
1. Inleiding
– Nederlandse trends in officiële cijfers over jeugdcriminaliteit
– Verklaringen voor trends in officiële criminaliteitscijfers
– De rol van media
– Inflatie van geweld
– Ontwikkelingen in het (jeugd)strafrecht
– Doelstelling, probleemstelling en onderzoeksvragen en hypothesen
– Begrippen
– Opzet in grote lijnen
2. Methode
– Steekproef
– Checklist
– Verloop dossieronderzoek
– Dossiers, incidenten, feiten, checklists en synopsissen
– Vignetten
– Aanvullende steekproef
– Statistische analyse
– Focusgroep
3. Verdachten
– Leeftijd
– Geslacht
– Etnische achtergrond en nationaliteit
– Woonsituatie
– School en werk Read more
Coffeeshops, bezoekersstromen, motieven voor bezoek en spreiding in Amsterdam
Dit onderzoek is uitgevoerd door het Bonger Instituut voor Criminologie van de Universiteit van Amsterdam, in opdracht van de Directie Openbare Orde en Veiligheid van de Gemeente Amsterdam. Met medewerking van: Shima Asadi, Julianne Jansen & Raoul Profijt. Rozenberg Publishers 2010. ISBN 978 90 3610 203 2
Inhoudsopgave
– Inleiding – Context: Landelijk en Amsterdams coffeeshopbeleid | Achtergrond, doel en onderzoeksaanpak
– Onderzochte coffeeshops in West en Oost – Bezoekersstromen | Profiel | Motieven voor bezoek | Bereikbaarheid en overlast
– Coffeeshopbezoekers in West en Oost – Respons en representativiteit | Bezoekersprofiel | Coffeeshopbezoek | Favoriete coffeeshop en woonbuurt | Afstand tot coffeeshop | Coffeeshop in de eigen woonbuurt | Criteria voor coffeeshopbezoek
– Stevige blowers in en rond Amsterdam – Profiel | Coffeeshopbezoek | Waar naar de coffeeshop? | Coffeeshop in de eigen woonbuurt | Criteria voor coffeeshopbezoek
– Samenvatting en conclusie – Bezoekersstromen | Motieven voor coffeeshopbezoek | Criteria voor spreiding
Literatuur
Coffeeshops, bezoekersstromen, motieven voor bezoek en spreiding in Amsterdam ~ Inleiding
Een deel van de Amsterdamse coffeeshops trekt relatief veel bezoekers vanuit andere buurten c.q. stadsdelen. Dit thema speelt mee in de discussies over (de wens tot) een meer evenwichtige spreiding van coffeeshops over de stad. Daarbij is een belangrijk gegeven dat sinds 1 mei 2010 het aantal stadsdelen door samenvoeging is verminderd van twaalf naar zeven.
* De stadsdelen Centrum, Noord en Zuidoost zijn ongewijzigd.
* Oost omvat Oost-Watergraafsmeer en Zeeburg.
* West bestaat uit de voormalige stadsdelen Bos en Lommer, De Baarsjes, Oud-West en Westerpark.
* Nieuw-West is een samenvoeging van Osdorp, Slotervaart en Geuzenveld-Slotermeer
Met ruim 200 van de circa 700 coffeeshops heeft Amsterdam de hoogste coffeeshop-dichtheid van Nederland.[i] Coffeeshops zijn onevenwichtig gespreid over de stad, een fenomeen dat niet geheel los gezien kan worden van de functies van stadsdelen c.q. buurten. Binnen Amsterdam is ongeveer de helft van de coffeeshops gevestigd in het Centrum. Deze coffeeshops trekken veel bezoekers van buiten het stadsdeel, naast (buitenlandse) toeristen ook veel uitgaanders. Andere gebieden met veel coffeeshops zijn de voormalige stadsdelen Oud-Zuid, De Baarsjes, Oud-West en Westerpark.
Daarentegen zijn er heel weinig coffeeshops in bijvoorbeeld het voormalige stadsdeel Osdorp, terwijl Zuidoost helemaal geen coffeeshop heeft.
Ook binnen de (voormalige) stadsdelen met relatief veel coffeeshops zijn er concentratiegebieden, zoals het Wallengebied in Centrum, De Pijp in Oud-Zuid en rond het Mercatorplein in De Baarsjes. Maar ook in een stadsdeel met slechts een paar coffeeshops kunnen ze dicht bij elkaar liggen, bijvoorbeeld in het voormalige Zeeburg (nu onderdeel van stadsdeel Oost).
Context: Landelijk en Amsterdams coffeeshopbeleid
De laatste jaren is er het nodige veranderd in het coffeeshopbeleid. De wens om landelijk het aantal coffeeshops terug te dringen heeft sinds midden jaren negentig geleid tot een halvering. Ook in Amsterdam is het aantal coffeeshops flink teruggelopen, onder andere door sluiting na overtreding van de AHOJG criteria en als gevolg van het feit dat ‘natte’ coffeeshops moesten kiezen tussen het schenken van alcohol of de verkoop van cannabis. Daarnaast werd in 1996 onder andere de minimumleeftijd voor bezoekers verhoogd van 16 naar 18 jaar. Sinds 1 juli 2008 mag er (net als in andere horecagelegenheden) geen tabak meer gerookt worden in coffeeshops, ook geen joints met tabak. (In Nederland wordt cannabis in verreweg de meeste gevallen gerookt, in de vorm hasj of wiet vermengd met tabak in een joint). Ten slotte deed de toenmalige minister van VWS (Klink) namens de regering in vervolg op het rapport van de commissie Van de Donk (2009) een aantal voorstellen tot aanpassing van het coffeeshopbeleid, waaronder schaalverkleining van coffeeshops. (“De coffeeshop dient uiteindelijk weer een klein etablissement te worden.”)[ii] Read more