God wil het! – I – Reizen in het spoor van de kruisvaarders
No Comments yetNa het uiteenvallen van het rijk van Karel de Grote in de tweede helft van de negende eeuw werden Frankrijk en Duitsland van elkaar gescheiden. Grote delen van Europa werden geteisterd door de Noormannen, die landerijen, kerken en kloosters plunderden en daarbij weinig tegenstand ontmoetten.
Binnen de katholieke Kerk was de situatie bedroevend. Pausen waren in een onderlinge strijd verwikkeld en veel geestelijken waren minstens zo intensief bezig met wereldlijke als met kerkelijke zaken. Het celibaat werd nog niet uitgevoerd en pelgrims die uit Rome terug kwamen klaagden steen en been over de wanorde en zedeloosheid die ze aantroffen onder de geestelijken. De gewone middeleeuwer leefde onder de dagelijkse dreiging van ziekte en geweld en halverwege de elfde eeuw brak door misoogsten een enorme hongersnood uit, waardoor de mensen bij massa’s stierven en elkaar – volgens kronieken – zelfs ‘verscheurden en opaten’. Velen zochten naar een mogelijkheid om in verre streken een nieuw leven te beginnen.
Het voorspel
Een vroege ochtend in het Rome van 1095. Een enigszins gebogen oudere man, gekleed in lompen, betreedt blootsvoets de trappen van het pauselijk paleis. Hij was al twee keer weggezonden, maar eindelijk krijgt hij zijn audiëntie bij de Heilige Vader. Het werd een ontmoeting die de geschiedenis zou veranderen. Peter de Kluizenaar heette hij en deze Picardische monnik was zojuist teruggekeerd uit het oosten. Met tranen in de ogen had hij getuigd van de lijdensweg van de christelijke pelgrims en de wijze waarop hijzelf mishandeld werd door de Turken: ‘Vader, de heiligste plaatsen van het christendom worden in Jeruzalem met de voeten getreden door de barbaarse moslims. En in de Heilige-Grafkerk is, terwijl ik wat zat te dommelen, Christus aan mij verschenen en riep mij op om zonder vrees de heilige plaatsen te zuiveren van de vijanden van de kerk.‘
In werkelijkheid had Peter Jeruzalem echter nooit bereikt en was hij halverwege Syrië onverrichter zake teruggekeerd. Hij kon of wilde niet weten, dat de christelijke heiligdommen helemaal niet in gevaar waren, maar door de moslim heersers juist werden gerespecteerd. De Paus had kort daarvoor een brief ontvangen uit Constantinopel van de Byzantijnse keizer Alexius. Deze vroeg ‘christelijke steun’ om de Turkse Seltsjoeken te keren, die het Byzantijnse rijk tot op honderd kilometer van Constantinopel waren binnengedrongen.
Dit verzoek verbaasde Paus Urbanus hogelijk want reeds vele jaren waren verstreken sinds de keizer zich in 1054 van de Latijnse moederkerk had afgekeerd. Al die tijd hadden de paus en zijn voorgangers naar een aanleiding gezocht om de orthodoxe afvalligen terug te brengen onder het gezag van Rome.
Al vanaf de vroegste eeuwen van het christendom bestond er binnen de kerk onenigheid over allerlei religieuze zaken: was Christus mens óf God of mens én God, mag Christus wel of niet worden afgebeeld, moet de liturgie eenvoudiger of juist uitgebreider?
Bij het eerste kerkelijke concilie in Nicaea (325) liepen bij het bespreken van dergelijke inhoudelijke en praktische zaken de gemoederen hoog op. Christus is gelijk aan God was de conclusie van de meerderheid. Hij is gemaakt van dezelfde substantie als de Vader. Het is God die mens geworden is in Christus. Het was voornamelijk het standpunt van de westerse christenen. Veel oosterse christenen waren van mening dat Christus een mens was, die uiteindelijk God werd en weer anderen (de Koptische Kerk) zagen Christus als een mengsel van twee naturen: niet goddelijk en niet menselijk.
Oude heidense cultus
Naast deze principiële discussie, die de oosterse en westerse kerken tot de dag van vandaag verdeeld houdt, bestond er in Rome groot ongenoegen over de manier waarop de oosters-orthodoxe Kerk delen van de oude heidense cultus – zoals demonenverering – binnen haar geloof had opgenomen. Bij de orthodoxen was veel meer plaats voor mystieke beleving en twijfel, terwijl de westerse Latijnse Kerk alles wil uitleggen en overal een verklaring voor heeft. Door het zenden van radicale geestelijken probeerde de paus – soms met geweld – een einde te maken aan deze afwijkende liturgie en verfoeilijke heidense gebruiken. De spanningen tussen de christenen van het westen en het oosten bereikten in 1054 een hoogtepunt. Paus Leo stuurde een delegatie naar Constantinopel om de orthodoxen de les te lezen, maar het gevolg was dat de patriarch van Constantinopel en de paus van Rome elkaar wederzijds in de ban deden. Het betekende een definitieve breuk binnen de christelijke kerk.
In augustus 1095 reisde Urbanus met Peter de Kluizenaar naar Le Puy, waar hij zijn oude vriend bisschop Adhémar met een bezoek vereerde en convocaties verstuurde naar de bisschoppen van Frankrijk en de naburige landen om deel te nemen aan een groot concilie dat van 25 tot 27 november in Clermont, in het graafschap Auvergne, moest plaatsvinden.
In Frankrijk bekleedden de Capetingers van 987 tot 1328 het koningschap. De koning stond weliswaar aan het hoofd van de leenheren en vazallen, maar omdat zijn grondbezit uitsluitend bestond uit de steeds verder inkrimpende kroondomeinen rond de steden Parijs, Orleans en Sens, was hij niet meer dan een schaduwkoning. Belangrijke vazalstaten, die de koning vaak in macht overtroffen, waren Bourbon, Aquitanië, Bretagne, Auvergne, Normandië en Vlaanderen. Eén van de zaken die de paus tijdens de synode van Clermont wilde regelen was de excommunicatie van de Franse koning Philip, die werd verdacht van overspel.
In afwachting van het concilie reisde Urbanus af naar Cluny waar hij het altaar zegende van de in aanbouw zijnde kathedraal en de monniken ontmoette die het pelgrimsverkeer met Jeruzalem en Santiago de Compostella organiseerden. In de elfde eeuw speelde pelgrimage een enorme rol in het dagelijks leven van de gewone man. Ieder jaar vertrokken duizenden mensen naar Santiago de Compostella en ook naar Rome, maar de belangrijkste pelgrimage was naar het Heilige Land. Iedere boer of ambachtsman droomde ervan dat hij op zekere dag de reis naar Jeruzalem kon ondernemen.
De pelgrimsreizen waren vaak goed georganiseerd door met name de monniken van Cluny, die als een hedendaags reisbureau onderdak, gidsen en dergelijke regelden voor de pelgrims. Langs de Europese pelgrimsroutes waren ze druk bezig met het bouwen van hospiesen: gasthuizen waar vermoeide en zieke pelgrims konden uitrusten of herstellen. In Cluny hoorde Urbanus van pelgrims die onverrichterzake waren teruggekeerd, opnieuw berichten over gewelddadigheden, plunderingen en ontheiligingen van christelijke eigendommen in het Midden-Oosten. Hierop nam hij het definitieve besluit om het concilie een andere wending te geven.
Peter de Kluizenaar
In de wijde omtrek gonsde het van de geruchten over de op handen zijnde toespraak van de paus en de kathedraal was veel te klein om de samengestroomde menigte op te vangen. Daarom werd aan de rand van de stad op een weiland een groot podium gebouwd. Op 27 november 1095, een dag na afloop van het officiële concilie, verscheen de paus hier met aan zijn zijde Peter de Kluizenaar: `De apostel van de Heilige Oorlog, die als eerste het woord nam en in gloeiende bewoordingen de smaad en hoon schetste die het geloof van Christus aangedaan werden.’
Hierna trad Urbanus naar voren. Hij wees op de ‘christenplicht’ om het oostelijke christendom te hulp te komen en de Heilige Stad te ontzetten. Hij beloofde absolutie en vergeving aan de zondigen wanneer ze de reis volbrachten. Voor lichte vergrijpen, zoals diefstal was één kruistocht voldoende en voor ernstige misdaden zoals moord kon men zich vrij kopen door tenminste twee keer naar het Heilige Land af te reizen. Onder de aanwezigen bevonden zich nogal wat edelen, die door hun levenswandel in moeilijkheden waren gekomen. Sommigen hadden zich vergrepen aan een horige of waren een affaire met de vrouw van een leenheer begonnen, waardoor ze er verstandig aan deden een tijdje te verdwijnen.
Anderen, waaronder de Italiaan Bohemund van Tarente, waren door familieomstandigheden, zoals rigide erfdelingen waarbij de oudste broer alles ontving, met lege handen achtergebleven. Zij waren op zoek naar profijtelijke avonturen, een eigen stuk grond, een adellijke titel. En het gewone volk leefde in onzekere tijden, waarin voortdurend ernstige natuurrampen plaatsvonden, grote hongersnood heerste en gevaarlijke epidemieën zoals de pest het land teisterden.
Historici wijzen op het gegeven dat ‘West Europa nog in 1095 door een hongersnood werd geteisterd. De west-Franken konden gemakkelijk worden overgehaald om hun velden te verlaten omdat de landerijen al enige jaren burgeroorlog, hongersnood en een hoog sterftecijfer kenden.’ Ze zagen in een reis naar het Oosten mogelijkheden om zich economisch te verbeteren, zich vrij te maken van een bestaan als horige en zich onderweg te vestigen in een `land van melk en honing‘.
Tijdens zijn toespraak werd de paus verschillende malen onderbroken door kreten uit de verzamelde menigte: ‘Deus le volt! God wil het !’ En na zijn slotwoorden, waarin hij iedereen opriep om een rood kruis op de rechterschouder te naaien en in het spoor van de geestelijken stad en land af te reizen om een ieder te bewegen de weg naar het Heilige Land in te slaan, werden zijn woorden massaal herhaald. ‘God wil het ! God wil het !‘ En het zou in de daarop volgende jaren tot voor de muren van Jeruzalem nog vele keren te horen zijn.
De man van het volk
`Een grote commotie ging door alle streken van Frankrijk, zodat een ieder die oprecht met zuiver hart en geest en het kruis achter zich God wilde volgen zich zou haasten om de weg naar het Heilige Graf in te slaan.’
Urbanus kon nog niet bevroeden hoe immens de gevolgen van zijn oproep zouden zijn. Hij reisde maandenlang door Frankrijk om geestelijken van alle rangen en standen aan te zetten om gelovigen op te roepen tot de reis. Meestal hadden de eenvoudige volksevangelisten meer sukses dan de bisschoppen en kardinalen. De belangrijkste onder hen was ongetwijfeld Peter de Kluizenaar, die na Clermont een nationale volksheld was geworden. ‘Kiokio’, kleine Peter, werd hij inmiddels liefdevol in het Picardische dialect genoemd, maar zelf bleef hij de naam handhaven die ontleend was aan de ruwe kluizenaarscape die hij dag en nacht droeg. In navolging van Jezus had Peter een ezel aangeschaft en met een groeiende massa volgelingen trok hij door Frankrijk. Overal waar hij kwam probeerden mensen zijn kleed aan te raken of de ezel een haar uit te trekken, die als een kostbaar relikwie werd bewaard. Wat voor soort man was die Peter eigenlijk ?
`Als ik het goed heb kwam hij uit Amiens en had in het Noorden van Frankrijk een eenzaam leven geleid. Hij droeg een monnikspij, was vrijgevig en steunde de armen, schonk prostituées weg als echtgenote en herstelde waar nodig de vrede. Hij was klein van postuur, met een lang, donker gelaat, even lelijk als dat van zijn ezel waarop hij altijd rondreed. Hij liep blootsvoets en droeg een eenvoudige wollen tuniek, met daar overheen een jas en een cape die tot aan zijn enkels reikten. Zijn kleren waren vuil en stonken. Hij leefde van wijn en vis en nam zelden brood’ zegt Guibert de Nogent, een tijdgenoot die hem persoonlijk heeft ontmoet.
Peter trok door Champagne naar Nederlotharingen. In dit gebied, waar ook Nederland onder viel, bezocht hij in de Ardennen enkele kilometers van de huidige Franse grens het kasteel van de Hertog van Lotharingen, Godfried van Bouillon. Na een reis langs de Maas en de Rijn bereikte Peter op Paaszaterdag 12 april 1096 met ongeveer 15.000 volgelingen Keulen.
Tijdens zijn bezoek aan het kasteel van Bouillon ontving Godfried uit de handen van Peter de Kluizenaar een brief `gericht aan alle gelovigen in Vlaanderen’. Het was één van de vele brieven die Paus Urbanus had verzonden naar Frankrijk, Schotland, Scandinavië, Spanje, Italië en andere landen. Tot zijn verbazing werd overal enthousiast gereageerd op zijn oproep om de reis naar het Heilige Land te ondernemen. `Urbanus, dienaar van de dienaren van God aan alle wachtenden in Vlaanderen, heersers en onderdanen. Gegroet en gezegend !’ In de brief maakte hij bekend dat Bisschop Adhémar was benoemd tot leider van `de reis’ en `een ieder die zich door God hiervoor geroepen voelde, diende te weten dat de reis moest beginnen op 15 augustus, het feest van de Hemelvaart der gezegende Maagd’.
Door deze brief zou het leven van Godfried van Bouillon een andere wending nemen.
Hoofdstuk Twee: http://rozenbergquarterly.com/?p=1125
—
Robert Mulder & Lejo Siepe – God wil het! Reizen in het spoor van de kruisvaarders
Rozenberg Publishers 2005 – ISBN 978 90 5170 168 5
Comments
Leave a Reply