Over de rol van ijdelheid in de wettenschap ~ Uren met Lévi-Strauss
No Comments yetHet gebeurde in het late najaar van 1972. Ik werd opgebeld door een bevriende collega. Ons gesprek verliep ten naaste bij als volgt:
Hij: ‘Ik ben lid van de Commissie die tot taak heeft de winnaar van de eerstvolgende Erasmusprijs aan te wijzen. Wij denken aan de antropoloog Claude Lévi-Strauss. Maar ons gezelschap telt geen antropoloog, Daarom willen we aan jou als antropoloog vragen wat je daarvan vindt.’
‘Nou, mijn keuze zou het niet zijn’.
‘Ach! Mag ik je ook vragen waarom niet?’
‘Hij heeft natuurlijk zijn verdiensten. Maar het is geen goeie antropoloog. Ik ben best bereid mijn mening bij jullie te komen toelichten. Alleen, ik denk dat het weinig baten zou’.
‘Dat moet je niet zeggen. Jouw mening zal bij ons zeker uitvoerig aan de orde komen’.
‘Daar twijfel ik niet aan. Maar uiteindelijk zullen jullie toch voor hem kiezen, dat staat nu eenmaal in de sterren.’
Van die Commissie heb ik verder niets meer gehoord. Maar later las ik in de krant dat het inderdaad Lévi-Strauss geworden was. Als om het goed te maken werd ik wel uitgenodigd voor het feestelijke diner na de plechtige uitreiking van de prijs. Ik moet zeggen, het was een voortreffelijke maaltijd.
Toen en ook nu nog werd en wordt hijzelf en zijn werk in alle media door een stoet geleerden uit de meest uiteenlopende vakgebieden besproken: filosofen, linguïsten, biologen, historici, noem maar op. Steeds vol lof.
Zomaar een voorbeeld. De filosoof Ger Groot schreef:
‘Hij is een meesterdenker … Hij verbluft als meeslepend verteller, scherpzinnig waarnemer en borend graver van de menselijke beschaving … Hij legt de strengste wetenschappelijke eisen aan … Zijn boek Tristes Tropiques[i] is een adembenemend reisverslag, subliem geschreven, het behoort tot de allergrootste werken van de twintigste-eeuwse Franse literatuur.’
Als ik desondanks volhard in mijn negatieve oordeel, en dat doe ik, is het goed dat ik vertel waarop dat gebaseerd is. Daarom hier een chronologisch verslag van alle gevallen waarin ik met Lévi-Strauss en zijn werk te maken heb gehad.
1957. Twee vooraanstaande Amerikaanse beoefenaars van de sociale wetenschappen, G. C. Homans en D. M. Schneider, leveren kritiek op stellingen van Lévi-Strauss in zijn roemruchte boek ‘Les structures élémentaires de la parenté’.[ii] Jarenlang heb ik eenieder die het horen wilde verwezen naar hun werkstuk (62 pagina’s) om te leren hoe op wetenschappelijke en tevens moreel verantwoorde wijze kritiek te leveren op vakgenoten. Zij behandelen Lévi-Strauss en zijn werk uiterst fair.
Waar gaat hun kritiek over? Er zijn tribale samenlevingen waarin de aangewezen huwelijkspartner van een man zijn moeders broeder dochter is. Deze huwelijksregel, zegt Lévi-Strauss, leidt tot een grotere mate van samenhang in de gemeenschap en vanuit dit gezichtspunt bezien is het een ‘betere’ samenleving. Hoe komt het nu dat in sommige volksstammen deze regel bestaat, in andere niet? Lévi-Strauss veronderstelt dat in oeroude tijden er in sommige groepen slimme mensen waren die het vermelde nuttige effect van die regel hebben voorzien, in andere niet. Voorwaar een intrigerende en koene veronderstelling! Die echter als groot, ja onoverkomelijk bezwaar heeft dat zij noch ooit bevestigd noch ontkracht kan worden door proefondervindelijk onderzoek. En slechts stellingen waarbij dat wel het geval is, zo vind ik, behoren tot het domein van de wetenschap.
Homans en Schneider leveren een andere, veel eenvoudiger en heel plausibele verklaring voor de genoemde regel, die bovendien wel empirisch te toetsen is. Zij hebben zo’n empirische toetsing ook daadwerkelijk uitgevoerd, hetgeen hun maanden van noeste arbeid gekost heeft.[iii]
Waarom ik deze oude koeien uit de sloot haal? Toch vooral om te vertellen hoe Lévi-Strauss op hun studie gereageerd heeft, namelijk met een nietszeggende voetnoot.
1962. Van de filosoof en publicist Jean-François Revel verschijnt het boek ‘La Cabale des Dévots’ oftewel ‘Het Gezelschap der Goedgelovigen’.[iv] Daarin bindt hij de strijd aan met een reeks hele en halve filosofen, onder anderen Sartre, Heidegger en Lévi-Strauss. Zijn voornaamste bezwaar tegen hun geschriften is dat zij met stelligheid uitspraken doen over zaken die zij niet of onvoldoende onderzocht hebben. ‘Goedgelovigen’ noemt hij degenen die desondanks de beschouwingen van zulke geleerden gretig en klakkeloos als waar aanvaarden. Dat doen ze omdat de conclusies van die filosofen hun welkom zijn, alsook omdat die hun ideeën zo overtuigend en met diepzinnig klinkende termen onder woorden weten te brengen. Gezegd moet worden dat overtuigend en meeslepend schrijven iets is wat Lévi-Strauss als weinig anderen kon. Vandaar vooral het succes van zijn Tristes Tropiques.
Levi-Strauss gaat niet in op de kritiek die Revel op hem heeft. Hij ontzegt hem eenvoudig het recht te oordelen over zijn geschriften, ‘want‘, zegt hij, ‘ik ben iemand die veldwerk heeft verricht, dat wil zeggen iemand die geleefd heeft te midden van de inheemse bevolking, en wiens geschriften op dat veldwerk (etnografisch onderzoek) zijn gebaseerd. Hoe zou een buitenstaander daar iets zinnigs over te berde kunnen brengen?
Maar Revel laat zich zo niet afschepen. Hij wijst erop dat Levi-Strauss slechts een klein deel van zijn professionele leven besteed heeft aan wat hij dan zijn veldwerk noemt. Tristes Tropiques draagt daarvan nog het duidelijkst de sporen, maar zelfs dat boek, zegt hij erbij, is volstrekt niet alleen op de resultaten daarvan gebaseerd.
Lévi-Strauss was van 1935 tot 1938 verbonden aan de universiteit van Sao Paulo in Brazilië om onderwijs te geven over de Franse sociale wetenschappen. In die periode heeft hij kortstondige contacten gehad met indianenstammen in het Amazonegebied. – Ik kom op dit punt terug.
In 1964 houdt Lévi-Strauss in Londen de prestigieuze Huxley Memorial Lecture.[v] Hij was toen al zo beroemd dat zijn voordracht een overgroot aantal toehoorders trok. Zoveel dat men op het laatste moment moest uitwijken naar een grotere zaal. Hij sprak over Crow-Omaha verwantschapssystemen. Verreweg de meeste aanwezigen waren leken op antropologisch gebied en zullen er geen snars van begrepen hebben.
De Crow- als ook de Omaha-stelsels komen betrekkelijk zelden voor. Maar toevallig heb ikzelf ooit onderzoek gedaan in een samenleving waar het Omaha-stelsel bestond. Ziehier hoe ik daar voor het eerst op geattendeerd werd:
Mijn vaste informant gaat op bezoek naar zijn moeders dorp en vraagt mij mee. Terwijl wij daar zitten te praten onder de dorpsboom loopt een meisje van een jaar of vijf ons voorbij.
Hij roept haar bij zich, zet haar op zijn knie en zegt met een voilà-gebaar: ‘dit is mijn moeder’. Wat blijkt? De zusters van zijn ‘echte’ moeder (die hem gebaard heeft) spreekt hij aan met dezelfde term als haarzelf. Dat is niet zo bijzonder want dat geldt voor vele samenlevingen. Maar het bijzondere van deze samenleving is dat voor alle vrouwen en meisjes in mannelijke lijn diezelfde term wordt gebruikt. Dus niet alleen voor moeders zuster, maar ook voor de dochter van moeders broeder en zelfs voor de dochter van moeders broeders zoons dochter (zoals dit kind er een was). Zij worden dus allemaal ‘moeder’ genoemd.
Maar nu Levi-Strauss. Hij beweert dat samenlevingen met een dergelijke terminologie een sprong vooruit betekenen in de evolutie van de mensheid. Hij doet dat aan de hand van een spitsvondige en heel ingewikkelde redenering. Wij (twee van mijn medewerkers en ikzelf) hebben zijn theorie aan een zorgvuldig onderzoek onderworpen. Dat heeft ons maanden werk bezorgd. Maar we hebben kunnen aantonen dat samenlevingen met een zodanige terminologie helemaal niet de bijzondere plaats innemen in de geschiedenis die Lévi-Strauss eraan toeschrijft. En we hebben onze verbazing uitgesproken dat iemand durft te verkondigen dat bepaalde samenlevingen een bijzondere plaats innemen in de evolutie van de mensheid, louter gebaseerd op een merkwaardige verwantschaps-term. Dus zonder ook maar een blik te werpen op die samenlevingen zelf.
Onze inspanningen hebben geresulteerd in het enige artikel in mijn lange loopbaan dat volstrekt onbegrijpelijk is, behalve voor het handjevol mensen dat grondig geschoold is in wat wel ‘kinship algebra’ heet.[vi]
Amusant was (vonden wij) wat er gebeurde toen wij een overdruk van ons stuk aan hem hadden opgestuurd. Per kerende post kregen wij een briefkaart met de volgende gedenkwaardige inhoud: ‘To acknowledge with thanks receipt of your paper with which I most utterly disagree! Cordially, Claude Lévi-Strauss’.
In 1972 woon ik een colloquium bij in Parijs, samen met vijf Franse antropologen van wie Lévi-Strauss de voorman was, plus vier Amerikaanse vakgenoten. Hij nam nauwelijks deel aan de discussies, ofschoon die vooral gingen over de waarde van zijn ideeën. Hij liet de verdediging daarvan over aan zijn opmerkelijk onderdanige adjudanten Hij kwam bijna iedere dag te laat. Eens, bij een, toegegeven, heel saai referaat, viste hij een boek uit zijn tas en ging daarin aandachtig en voor iedereen zichtbaar zitten lezen. We zaten alfabetisch gerangschikt om een ovale tafel, waardoor ik de hele week naast hem zat en daardoor, in dit geval, kon zien dat het een boek van hemzelf was.
In 1973 verschijnt een boek van de Britse antropologe Francis Korn, getiteld: Elementary structures reconsidered: Lévi-Strauss on kinship.[vii] Zij heeft gedaan wat wij gedaan hebben naar aanleiding van één geval, zijn Huxley Memorial Lecture. Te weten kritisch en nauwkeurig zijn beweringen controleren. Zij heeft dat gedaan voor een hele reeks gevallen. Een heidens werk, haar boek telt slechts 145 pagina’s maar er moeten ettelijke vrouwjaren aan besteed zijn. Haar conclusie is dat ‘when Lévi-Strauss departs from the work of his predecessors he is usually mistaken’.
Haar boek is besproken in de American Anthropologist, niet door Lévi-Strauss zelf, die heeft helemaal niet gereageerd, maar door iemand die zich voornamelijk geshockeerd betoont en het haastig afdoet door te zeggen dat de schrijfster ‘positivistische vooronderstellingen’ koestert. Van een echte behandeling en eventueel weerlegging van haar stellingen is geen sprake. In een tweede stukje spreekt hij, alweer in heel algemene termen, over mensen die het vermogen missen diepte-structuren te zien, empiricisten, aanhangers van 19e eeuwse paradigma’s en soortgelijk slecht volk.[viii] Kritiek op Lévi-Strauss is voor hem kennelijk niet comme il faut.
In 1975, krijg ik, als redacteur van een antropologisch tijdschrift, een artikel te beoordelen van P.L. Aspelin, een Amerikaanse antropoloog die ruim twee jaar onderzoek gedaan had bij de Nambikwara. Een indianenstam waarmee Lévi-Strauss in 1938 contact gehad heeft en waarover hij schrijft in Tristes Tropiques. Aspelin toont systematisch, uitvoerig en pijnlijk nauwkeurig aan dat wat Lévi-Strauss over hen vertelt kant noch wal raakt. Dat is daarom zo belangrijk omdat zo vele van zijn ideeën, bijvoorbeeld over de duale aard van deze samenleving, berusten op wat hij méénde waargenomen te hebben bij dit volk.[ix]
De hoofdredacteur stelt aanvankelijk voor het stuk niet op te nemen omdat het kwetsend zou kunnen zijn voor Lévi-Strauss. We besluiten dat toch wel te doen, en nog twee dingen. Namelijk Lévi-Strauss gelegenheid te bieden hem in hetzelfde nummer van repliek te dienen. Verder, Aspelin te verzoeken nader in te gaan op een voor de hand liggende vraag: zijn die verschillen wellicht geheel of ten dele toe te schrijven aan de tijd; het grote aantal jaren dat er ligt tussen Lévi-Strauss’ bezoek aan die regio en Aspelins onderzoek. Aspelin kwijt zich nauwgezet van die taak en toont overtuigend aan dat de tijdsfactor slechts van geringe betekenis is.
Lévi-Strauss schrijft ditmaal inderdaad een korte reactie waarin hij Aspelin complimenteert met zijn onderzoek, niet ingaat op diens kritiek op hem en toch volhoudt, zonder veel argumenten, dat de verschillen te wijten zijn aan de tijdsfactor.
Lévi-Strauss heeft een wel zeer omvangrijk oeuvre op zijn naam staan. Daarvan heb ik toch maar betrekkelijk weinig gelezen. Neem zijn ‘Mythologiques’. Vier boeken over mythen, al met al meer dan 2000 pagina’s omvattend. Geschreven op gevorderde leeftijd. Ik had me voorgenomen daarvan althans een deel te lezen. Maar ik heb de lectuur, moet ik bekennen, al spoedig gestaakt. Zijn interpretaties leken mij wel zeer arbitrair. Zozeer dat ik me nauwelijks kon (en kan) voorstellen dat een ander, onafhankelijk van hem, tot dezelfde uitkomsten zou geraken. Lévi-Strauss geeft dat zelf toe waar hij schrijft: ‘het doet er niet toe of de gedachtegang van die indianen zijn vorm krijgt door het medium van mijn denken, of omgekeerd de mijne door hun denken’. Degene aan wie ik dit citaat ontleen noemt dat een ‘splendidly egotistical passage’[x] en daar moeten we het maar op houden.
2008. Het jaar van Lévi-Strauss’ honderdste geboortedag. President Sarkozy feliciteert hem namens het Franse volk. Hij was buitenlands lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Het bestuur vraagt mij een korte feestrede te zijner ere te houden. Ik sla die uitnodiging beleefd af. Fatsoenshalve, want je hoort iemand op zijn honderdste verjaardag toch niet af te katten!
2009. Het jaar waarin Lévi-Strauss overlijdt. Zijn dood is wereldnieuws. In Nederland wordt hij door de KNAW op nette wijze herdacht.
2009. Naar aanleiding van zijn overlijden schrijft Louise Fresco een uitvoerige beschouwing over hem die getuigt van blinde en ongeclausuleerde bewondering. Wij laten het hier bij één citaat: ‘Claude Lévi-Strauss is een van de wetenschappers die ons wereldbeeld blijvend veranderd hebben, op hetzelfde niveau als Darwin. Zoals Darwin aantoonde dat wij deel uitmaken van een lange evolutionaire keten, liet Lévi-Strauss de eenheid zien in de verrassende verscheidenheid van de mensheid. In beide gevallen gaat het erom dat wij niet uniek zijn, niet als dier en niet als sociaal wezen’.[xi]
In 2010 verschijnt een biografie van de hand van Patrick Wilcken, getiteld: ‘Claude Lévi-Strauss; the poet in the laboratory’[xii]. De auteur geeft volmondig toe dat Lévi-Strauss nooit echt antropologisch veldwerk verricht heeft. Hij licht zijn uitspraak toe met een nauwkeurig verslag van de acht maanden die Lévi-Strauss in 1938 heeft doorgebracht in het Amazonegebied. Hij maakte toen deel uit van een expeditie geheel in de stijl van 19e eeuwse ontdekkingsreizigers. Een karavaan van 20 mensen (5 onderzoekers en 15 ondergeschikten), met 20 ossen, 15 muilezels, enkele paarden en een vrachtauto, die tonnen materiaal en leeftocht moesten vervoeren. Zij trokken moeizaam en tergend langzaam door het gebied, maar bleven nergens lang. Dat alleen al maakte gedegen antropologisch onderzoek onmogelijk. Voor eventuele communicatie met de inheemse bevolking was Lévi-Strauss aangewezen op tolken die Portugees spraken, maar zijn kennis van die taal was pover (zijn lessen aan de universiteit gaf hij in het Frans). En, misschien wel het belangrijkste, hij had een hekel aan die indianen en zij aan hem.
Betekent dit alles dat onze biograaf een negatief oordeel over Lévi-Strauss heeft geveld? Toch niet. Want, schrijft hij, dankzij zijn geniale intuïtie is hij er toch in geslaagd een boeiend beeld te schetsen van de diverse bevolkingsgroepen in dat gebied. Een prestatie, vindt hij, die te verkiezen valt boven de doorgaans saaie rapportage van een antropoloog die jarenlang onderzoek doet bij een en hetzelfde volkje. Dat het relaas van Lévi-Strauss wellicht grotendeels aan zijn fantasie ontsproten is komt blijkbaar niet bij hem op. Het werk van Aspelin kent hij niet. Hij noemt hem tenminste niet. En, heel merkwaardig, géén van alle critici die ik hierboven besproken heb, wordt door hem behandeld of ook maar genoemd.[xiii] Ik weet niet hoe dat te verklaren is. Opzet? Vooringenomenheid? Gemakzucht? Onwetendheid? In ieder geval is het een ernstige tekortkoming.
Hij maakt wel gewag van enkele vermaarde Britse antropologen, die jarenlang het gedachtengoed van Lévi-Strauss geprezen en aanbevolen hebben, maar zich in recenter tijd tegen hem gekeerd hebben. Ik noem hier alleen Rodney Needham, die zich veel moeite getroost heeft om Lévi-Strauss’ ‘Les structures élémentaires de la parenté’ (een boek van zo’n 500 pagina’s!) in het Engels te doen vertalen. Maar juist over die vertaling is er een hooglopende ruzie ontstaan tussen hen beiden.[xiv]
Conclusie
Claude Lévi-Strauss was een uitzonderlijke persoonlijkheid. Een briljant auteur en begiftigd met een scherpzinnige en inventieve geest. Daar staat tegenover dat hij immuun was voor kritiek, en behept met de hooghartige overtuiging van eigen onfeilbaarheid. Zijn ‘ik heb altijd gelijk’-houding werd, naar valt aan te nemen, bevorderd en in stand gehouden door een wereld omspannende Cabale des Dévots.
Noten
1 Lévi-Strauss, C.: Tristes tropiques. Parijs: Plon, 1971.
2 Lévi-Strauss, C.: Les structures élémentaires de la parenté. Parijs: Presses universitaires de France, 1949.
3 Homans, G. en D.M. Schneider: Marriage, authority and final causes. Glencoe: The Free Press, 1955.
4 Revel, J.L.: La cabale des dévots. Parijs: Pauvert. 1962. Ook verschenen in het Nederlands getiteld De kongsie der vromen. Amsterdam: Arbeiderspers 1968.
5 Lévi-Strauss,C.: The future of kinship studies. The Huxley Memorial Lecture. Proceedings Royal Anthropological Institute 1965: pp. 13-22.
6 Köbben, A.J.F., J. Verrips & L.N.J. Brunt: ‘Lévi-Strauss and empirical inquiry.’ Ethnology 13, 1974 nr. 3, pp. 215-223.
7 Londen: Tavistock.
8 Rossi, J.: ‘Review’. American Anthropologist 78 (1976) nr. 1 p. 145. Rossi, J.: ‘Reply to Cohen’. American Anthropologist 79 (1977) nr. 4 pp.114-115.
9 Aspelin P.L.: ‘Nambikwara economic dualism; Lévi-Strauss in the garden once again. ‘Bijdragen Taal- Land- en Volkenkunde’ 132 nr. 1 pp. 1-32.
10 Lewis, J.: The anthropologist’s muse. The London School of Economics 1973.
11 NRC, 19 november 2009.
12 New York: The Penguin Press, 404 pp.
13 Op één uitzondering na: op p. 238 valt de naam van Revel in een zinnetje van 15 woorden.
14 Wilcken, P.: pp. 299-301.
Volgende hoofdstuk: over-de-rol-van-ijdelheid-in-de-wetenschap-norbert-elias/
You May Also Like
Comments
Leave a Reply