Zo zijn onze manieren ~ Inleiding

No Comments yet

Inleiding
Dit boek wil op een kritische en onbevangen wijze kijken naar multiculturaliteit in Nederland. U leest het goed: multiculturaliteit, en niet multiculturalisme. Het –isme in multiculturalisme geeft aan dat het gaat om een ideologische stroming en dit boek wil niet de kritiekloze vertolker zijn van een specifiek politiek-maatschappelijk ideaal. De bijdragen in dit boek zijn bedoeld als kritische reflecties op de multiculturele staat waarin Nederland zich bevindt: die multiculturele conditie benoemen we hier met de term multiculturaliteit. Multiculturaliteit is geen politiek-maatschappelijk ideaal; het is een gegeven, een realiteit waarmee we ons moeten verhouden. En dat is precies wat de auteurs van dit boek doen: sommigen laten zien hoe moeilijk we het hebben met multiculturaliteit en wat de redenen daarvoor zijn; anderen zetten uiteen hoe mede-Nederlanders van verschillende afkomst door moeilijkheden heen elkaar leren kennen en waarderen en met elkaar tot nieuwe gedeelde praktijken komen; maar ook wordt duidelijk dat multiculturaliteit cultuurverschillen kan opleveren die niet of nauwelijks te overbruggen zijn en mogelijk kunnen leiden tot een nieuwe verzuiling van de samenleving. Dit boek geeft dus geen pasklaar antwoord op de problemen die onze multiculturele samenleving stelt; integendeel, de algemene strekking van de essays in dit boek is dat pasklare of eenduidige antwoorden op onze problemen niet bestaan. Het gemak waarmee vele politici spreken over integratie, Nederlandse identiteit, en eenduidige loyaliteit daaraan, is misleidend en gevaarlijk omdat het medeverantwoordelijk kan zijn voor processen die velen onder diezelfde politici willen stoppen: uitsluiting, xenofobie, politiek extremisme.

‘Zo zijn onze manieren…’ roept de vraag op over wiens manieren het in dit boek gaat. Natuurlijk klinkt in deze regel uit het bekende kinderliedje door dat dit ‘onze’ slaat op de mensen die het voor het zeggen hebben. In multicultureel Nederland zijn dat de witte Nederlanders die ieder die anders is dan zij simpelweg meedelen: dit is hoe wij het doen, als je mee wilt doen moet je doen zoals wij. Maar er is ook een meer subversieve lezing van het ‘onze’ mogelijk. Al die ‘andere’ Nederlanders kunnen immers ook zeggen: ‘zo zijn onze manieren…’.

Ook zij kunnen hun voorwaarden stellen aan de manier waarop wij met z’n allen, Nederlanders van allerhande komaf, met elkaar omgaan. Als iedereen gehoord wil worden en serieus genomen wil worden –en dat is toch waar het in een democratische, open samenleving om draait- moet dat ‘onze’ dus op alle Nederlanders slaan. Als dat zo is komt het integratiebetoog dat uitgaat van een denken waarin minderheden zich dienen te assimileren aan de dominante meerderheid, op losse schroeven te staan. Als we iedereen erbij willen houden zullen we ook naar iedereen moeten willen en kunnen luisteren, contact maken en conflicten aan durven gaan in een inter-culturele dialoog die kan, maar niet hoeft te leiden tot nieuwe manieren van denken en handelen. In plaats van veilig terug te vallen op starre gepolariseerde posities, roepen wij daarom alle Nederlanders op om de moed te hebben het contact en daarmee ook de discussie met anderen aan te gaan.

De auteurs van dit boek hebben de uitdaging opgepakt om buiten de tegenwoordig als veilig geldende grenzen van het assimilatiedenken te treden en hun mening te geven over multicultureel Nederland. Onder de auteurs bevinden zich wetenschappelijke onderzoekers, activisten, studenten, onafhankelijke intellectuelen, docenten, consultants, artiesten, en web chatters: een ratjetoe van mensen met verschillende politieke overtuigingen die niet onverschillig willen toezien hoe grote groepen in onze samenleving lijden door uitsluiting en discriminatie op basis van uiterlijke kenmerken, geslacht, seksuele geaardheid, religie, of klasse. ‘Wij’, de verzameling auteurs van dit boek vormen tezamen een kritische club, een collectief zonder ideologisch zwaartepunt of gedeelde dogma’s, een veelkleurige, multi-religieuze/multi-atheïstische verzameling van mensen die zeggen wat zij belangrijk achten, een nederige club ook die accepteert dat Nederlanderschap geen vaststaand gegeven is maar voor iedereen anders, voor elk van ons meervoudig en veranderlijk kan en mag zijn.

Het zal daarom ook niet verrassend zijn dat de bijdragen aan dit boek een radicale afwijzing inhouden van het denken in starre groepscategorieën (autochtoon versus allochtoon), het benoemen van individuen met behulp van categoriale labels (Nederlander, Marokkaan, Turk, Antilliaan et cetera), en het ‘weg’verklaren van sociale problemen door ‘raciale’, of culturele factoren. Beweren dat ‘Marokkaanse’ jongens crimineler en gewelddadiger zijn dan ‘Nederlandse’ jongeren omdat ‘Marokkaanse’ jongeren van huis uit gesocialiseerd zijn in de zogenaamde Riffijnse cultuur van wantrouwen en verdediging van eer en bezit door fysiek geweld, ontslaat ons van de plicht te onderzoeken of de verklaring niet mede of grotendeels kan liggen in sociaal-psychologische gevolgen van discriminatie, stigmatisering in het onderwijs, en negatieve stereotypering in de media. De culturele of raciale kaart trekken is aantrekkelijk voor de dominante groep omdat daarmee de schuld van de problemen bij de geëessentialiseerde raciale of culturele ander kan worden gelegd. Het is veel moeilijker om te doen aan zelfonderzoek, te kijken wat de eigen rol is bij het instandhouden van ongelijkheid en uitsluiting en mensen te zien als individuen in plaats van representanten van één specifieke sociaal-culturele groep met stereotype kenmerken. Om tot een groter onderling begrip en waardering te komen moeten we leren de granulariteit van ieder mens, elke sociale groep of sociale gebeurtenis te zien en te verkennen. Een politiek van granulariteit, van nuance, vergt moed en verbeeldingskracht: moed om vertrouwde overtuigingen te herzien en verbeeldingskracht om onszelf en anderen opnieuw uit te vinden. De essays in dit boek getuigen van die moed en verbeeldingskracht.

We hebben ervoor gekozen dit boek te verdelen in drie secties. In het eerste deel, Het verleden: De wortels van het nu, kijken auteurs naar hoe problemen in het heden geworteld zijn in een historische context. In het tweede deel, Het heden: Een kritische beoordeling, hebben we bijdragen opgenomen waarin een groep, verschijnsel of situatie die emblematisch is voor de huidige multiculturele conditie van Nederland aan kritische reflectie wordt onderworpen. De auteurs in het laatste deel van het boek, De toekomst: Bakens van hoop, laten ons zien dat er ook positieve verhalen verteld kunnen worden over verschil, diversiteit, maar ook hybridisering die een belofte voor de toekomst inhouden.

In de eerste sectie van het boek presenteren Lammert de Jong, Gloria Wekker, Maria van Enckevort, Kwasi Koorndijk, Vincent de Rooij, en Thijl Sunier beelden van de Nederlandse samenleving die afwijken van conventionele manieren waarop zij voorgesteld wordt. Nederland, zo stelt Lammert de Jong, lijdt aan een allochtonencomplex en discrimineert. Niet-westerse immigranten en hun kinderen worden nooit echte Nederlanders maar worden blijvend als ‘allochtonen’ geclassificeerd. Integratieproblemen worden geweten aan cultuurverschil terwijl men de ogen sluit voor allerlei vormen van discriminatie en uitsluiting waarmee immigranten en hun kinderen te maken krijgen. Als Nederland immigranten als volwaardige burgers wil opnemen, zal het zichzelf opnieuw moeten uitvinden als ‘land van nieuwkomers’ waarin ook in de praktijk dezelfde rechten en plichten hebben als alle andere Nederlanders.

Evenals de Jong, vraagt Gloria Wekker aandacht voor de instandhouding van het beeld van Nederland als tolerante, gastvrije en inherent anti-racistische samenleving. Het koloniale verleden wordt uit de nationale herinnering weggepoetst en daarmee kan men voorbijgaan aan het probleem dat het oude koloniale discours van gelegitimeerde ongelijkheid nog steeds een rol speelt in het Nederland van nu. Volgens Wekker moet Nederland zich eindelijk eerlijk rekenschap geven van wat er in het verleden is gebeurd om op die manier hedendaagse discoursen en praktijken van racisme te herkennen. De wijze waarop Surinaamse Nederlanders en anderen met herkomst buiten Nederland tegemoet worden getreden als zij weigeren mee te gaan in het kleur- en machtsontwijkend vertoog, laat zien dat het koloniale verleden nog steeds doorwerkt in het heden. Nieuwkomers echter die volop meedoen met het onderschrijven van een gekuiste versie van het Nederlandse verleden en de lof zingen van Nederland als bastion van liberale waarden mogen rekenen op een warm onthaal.

Maria van Enckevort’s essay kan gelezen worden als ondersteuning van Wekker’s visie, ook al lijkt zij te schrijven over een totaal verschillend onderwerp. Van Enckevort heeft het over hoe zij zich een tweederangs burger voelde omdat zij afkomstig was Limburg. Toen zij in Amsterdam ging studeren zorgde ze ervoor zo snel mogelijk haar Limburgse accent kwijt te raken om maar niet als ‘boerentrut’ gezien te worden. Je zou kunnen zeggen dat hier een geval van interne kolonisering beschreven wordt als je die term om puur pragmatisch redenen op mag rekken.

Kwasi Koorndijk’s bijdrage Multiculturaliteit in Nederland: Gevangen in een web van definities gaat dieper in op het probleem van meertaligheid in de multiculturele samenleving. Koorndijk bekritiseert de ideologie van de taalkundig homogene natie staat en het daaraan gekoppelde taalbeleid. Nederlandse beleidsmakers zijn verantwoordelijk voor een gestage erosie en uiteindelijke vernietiging van minderheidstalen en de culturen die onlosmakelijk met die talen zijn verbonden. Met het verdwijnen van deze talen wordt ook de vitaliteit van etnische gemeenschappen zoals de Surinaams Nederlandse aangetast. Volgens Koorndijk bestaat de samenleving uit verschillende etnische gemeenschappen die van de overheid uit respect verdienen. Als dat niet gebeurt, zal de samenleving daar als geheel uiteindelijk economisch onder lijden omdat leden van minderheidsgroepen, wiens talige en culturele erfgoed verloren is gegaan, moeite hebben een positieve bijdrage te leveren aan de maatschappij.

Vincent de Rooij belicht een ander aspect van meertaligheid. Zijn essay probeert duidelijk te maken waarom in debatten over de multiculturele samenleving en integratie in het bijzonder altijd maar weer wordt gehamerd op het leren van Nederlands. Er zijn natuurlijk uitstekende praktische redenen waarom nieuwkomers Nederlands dienen te leren. Maar er zijn ook redenen, vaak verborgen, die puur ideologisch gemotiveerd zijn en slechts het belang dienen van een beperkte groep in de samenleving. Het is in dit verband interessant te signaleren dat in de praktijk veel te weinig gedaan wordt om niet-Nederlandssprekenden Nederlands te laten verwerven op een snelle, efficiënte, en praktijkgerichte wijze. De kunstmatige wijze waarop nieuwkomers Nederlands krijgen aangeboden, staat veraf van en ontkent de praktijk waarin nieuwe vormen van Nederlands ontstaan die onder grote groepen binnen de samenleving de gesproken norm zullen worden, of dat al zijn. In plaats van die nieuwe hybride vormen van Nederlands te zien als een bedreiging voor de Nederlandse taal en identiteit, is het vruchtbaarder deze te waarderen als het geslaagde product van wederzijdse integratie.

In zijn fascinerende bijdrage What’s in a name? laat Thijl Sunier zien hoe ongemakkelijk of vreemd het kan zijn om van buitenaf een etiket opgeplakt te krijgen zonder daarom gevraagd te hebben. Sunier’s overgrootvader emigreerde vanuit Zwitserland naar Nederland. Sunier wist van zijn Zwitserse afkomst, ging met familie ook vaak in Zwitserland op vakantie maar beschouwde zich als Nederlander. Totdat hij 10 jaar geleden tot de ontdekking kwam dat er meer aan de hand was. We verklappen niet meer want dat zou de kracht en spanning van zijn essay tenietdoen. Interessant is dat Sunier’s persoonlijke verhaal toont hoe belangrijk het is zelf de macht en vrijheid te hebben om je identiteit op eigen wijze vorm te geven in plaats dat anderen jou een eendimensionale starre identiteit opleggen, zoals voor velen in multicultureel Nederland het geval is.  

In het tweede deel van het boek, Een ontmoeting met het heden: Een kritische beoordeling, ligt het gemeenschappelijke van de bijdragen in een kritische maar tegelijk invoelende kijk op het nu. In De inburgeringscursus: Eenheid of verdeeldheid? betoogt Feia Tol op overtuigende wijze dat de huidige investeringen in inburgeringsprogramma’s averechtse effecten kunnen hebben. De oorzaak daarvan moet gezocht worden in een oriëntaliserende aanpak waarin het positieve met Nederland en het negatieve met de cultuur en het land van herkomst wordt geassocieerd. Dit veroorzaakt begrijpelijkerwijs fricties en irritaties die kunnen leiden tot verdere vervreemding tussen nieuwkomers en ‘autochtonen’. Tol is niet tegen inburgeringsprogramma’s maar betoogt dat deze zich zouden moeten richten op wat volgens haar essentieel is: het bevorderen van mogelijkheden om nieuwkomers te laten participeren als gelijken in het sociale en economische verkeer.

Het thema inburgering krijgt een geheel nieuwe, en waarschijnlijk voor velen onverwachte, invulling in het essay van Lucia Lindner. In Inburgeren in Ghanees transnationalisme gunt Lindner ons een blik op een groep immigranten die spectaculair afwezig zijn in de berichtgeving van problemen onder ‘allochtonen’. Die afwezigheid kan natuurlijk te maken hebben met hun kleine aantal, blinde vlekken bij onderzoekers, of het negeren van problemen die er wellicht wel zijn onder Ghanezen in Nederland. Maar Lindner geeft een andere verklaring. In Lindner’s beschrijving kunnen we Ghanezen met hun sterke geloof in de bijbel en in hard werken zien en begrijpen als Weberiaanse Protestanten (of misschien beter Pentecostals). Dat is de reden voor hun onzichtbaarheid. Ghanezen willen niet afhankelijk zijn van overheidssteun, zij willen geld verdienen en hun God prijzen. Hun identiteit lijkt gebaseerd op de bijbel en hard werken. Deze Ghanese identiteit is een transnationale identiteit waarop onze zorgen om Nederlanderschap en Nederlandse identiteit geen vat hebben. Net als duurbetaalde expats in dienst van transnationale ondernemingen doppen zij hun eigen boontjes maar leveren tegelijk een bijdrage aan de de integratie van Nederland in de internationale gemeenschap. Het is in dat opzicht jammer dat vele Ghanezen hun heil inmiddels elders zoeken omdat Nederlandse regel- en wetgeving hun pragmatische deelname aan de Nederlandse samenleving in de weg staat.

Yiufai Chow’s bijdrage Jij bent anders, jij bent Chinees is een interessant vervolg op de essays van Tol en Lindner. Waar een oriëntaliserende modus die bestaat uit het contrasteren van identiteiten wordt toegepast in inburgeringscursussen, en zonder twijfel ook elders in de Nederlandse samenleving, daar herinnert Yiufai Chow ons eraan dat het project van oriëntalisering nooit ‘af’ is. Er is altijd een rest: die groepen die niet voldoen aan de logica van het oriëntalisme die eist dat ‘autochtoon’ goed is en ‘allochtoon’ niet-goed. De presentie van het residu samen met de behoefte om de werkelijkheid en de logica van het oriëntalisme met elkaar te laten overeenstemmen, maakt dat de groepen die buiten deze logica vallen een speciale status toebedeeld krijgen. Deze groepen worden in een soort cultureel limbo geplaatst: ze zijn noch echte nieuwkomers noch echte gevestigde Nederlanders. Ze worden verbeeld als nieuwkomers van een bijzonder slag, en in die hoedanigheid worden zij gebruikt om structurele discriminatie te legitimeren. Eén zo’n groep, laat Yiufai Chow op overtuigende wijze zien, zijn Chinese Nederlanders. Binnen het dominante vertoog over integratie dat stoelt op een ideologie van assimilatie, zijn Chinese Nederlanders het voorwerp van een paradoxale redenering. Zij worden ten voorbeeld gesteld als ‘modelallochtonen’ met een modelcultuur: hun als typisch Chinees veronderstelde culturele waarden worden als verklaring aangevoerd voor hun positieve arbeidsethos waardoor zij geen financiële last voor de samenleving zijn. Paradoxaal genoeg worden zij welhaast vereerd omdat zij vasthouden aan zogenaamde traditioneel-Chinese culturele waarden, terwijl andere ‘allochtonen’ juist worden verguisd omdat zij zouden vasthouden aan hún cultuur. Om dit positieve beeld van Chinese Nederlanders mogelijk te maken laat men bewust of onbewust buiten beschouwing dat onder Chinese Nederlanders discriminatie op basis van seksuele geaardheid, gender, en ‘ras’ wijd verbreid is.

In de essays van Mattijs van de Port, Francio Guadeloupe en Irene Stengs gaat het, zij het op heel verschillende manieren, over waarachtigheid. Van de Port’s bijdrage De Islam bestaat niet is een vlammend betoog tegen essentialisering en homogenisering. Interessant in zijn betoog is dat hij niet alleen aandacht schenkt aan wat buitenstaanders, niet-moslims, als de ware Islam beschouwen maar ook aan het zoeken van jonge moslims naar een authentieke, waarachtige Islam. Hij situeert deze zoektocht in de context van het hedendaagse medialandschap met zijn onophoudelijke stroom van uitgeselecteerde beelden die alleen nog naar zichzelf en niet meer naar de werkelijkheid lijken te verwijzen. Dat creëert niet alleen de condities voor essentialisering maar creëert ook het verlangen naar waarachtigheid en authenticitiet.

In Francio Guadeloupe’s bijdrage gaat het om een andere vorm van waarachtigheid. Zijn levendige beschrijving van de heftige en confronterende stijl van contact tussen urbane jongeren en begeleiders, waarvan Guadeloupe er één is, laat zien dat deze jongeren de essentialisering en homogenisering die zo typerend is voor het sociale verkeer ‘voorbij zijn’, overstegen hebben. Deze jongeren met sterk uiteenlopende etnische en culturele achtergronden gebruiken classificerende termen maar weten deze ook buitenspel te zetten om zo conflict en verschil tussen hen en de begeleiders maar ook tussen hen onderling om te vormen tot eenheid en solidariteit. De waarachtigheid ligt hier in het gedeelde gevoel in staat te zijn de ander als gelijke te herkennen en te erkennen.

Irene Stengs’ Intercultureel intermezzo confronteert ons met verschil, verschil tussen haar en haar Pakistaanse buren dat uiteindelijk niet overbrugd kan worden. Dat zou in het beschreven geval alleen kunnen door het deels opgeven van sterk gevoelde eigen overtuigingen en dat is hier uitgesloten omdat daarmee het als authentiek ervaren zelf opgegeven zou moeten worden. Het verschil waarover Stengs schrijft betreft opvattingen over man-vrouw verhoudingen. Dit verschil kan niet onder de mat worden geveegd: het vraagt om confrontatie, er moet doorheen gewerkt worden. Dat geeft grote problemen omdat het van ons vraagt welke opvatting over man-vrouwrelaties superieur is. Het is belangrijk dat velen van ons dagelijks geconfronteerd worden met verwante problemen en daarin een positie moeten innemen. Stengs’ persoonlijke verhaal vertelt hoe zij en haar gezin zich engageerden met haar Pakistaanse buren wiens opvattingen over genderverhoudingen, vrouwenmishandeling, en vaderlijke bijdrage in de zorg voor kinderen, voor haar onacceptabel waren. Uiteindelijk kreeg Stengs te horen, niet zo zeer met woorden als wel door middel van ijzige stilte, dat zij zich met haar eigen zaken moest bemoeien. Stengs’ verhaal roept als belangrijkste vraag op of en in hoeverre we een ethiek van strategische tolerantie tegenover elkaar moeten cultiveren als een eerste stap in het creëren van een manier om als verschillende Nederlanders samen te leven.  

De laatste sectie van het boek De toekomst: Bakens van hoop vertelt de verhalen van de onvolprezen helden uit de dagelijkse interculturele praktijk die erin slagen nieuwe manieren van samenleven vorm te geven. Pien van Langen maakt ons deel van haar veldwerkervaringen in verzorgingstehuizen waarin het personeel voornamelijk bestaat uit nieuwkomers die zorg geven aan de slachtoffers van onze zorgeloosheid en veronachtzaming: de vele ouderen in onze samenleving die de laatste jaren van hun leven zelden of nooit bezoek krijgen van familie. Van Langen beschrijft hoe verzorgers en bewoners van deze tehuizen hybride sociaal-culturele praktijken van samenleven tot stand brengen, en zo de samenleving als geheel laten zien hoe mensen in staat zijn samen te leven met en door verschillen heen.

Chantal Gill’ard’s essay We zijn allemaal verschillend en dat blijft vertelt het verhaal van verschillende nationale sociale bewegingen die samen het project Companies Care opgezet hebben om bedrijven en overheidsdiensten ertoe te bewegen meer diversiteit te creëren in lagere en hogere echelons van hun organisatie: een betere mix dus van mensen met verschillende etnische afkomst, sexe, leeftijd, geaardheid, en lichamelijke vermogens. Op basis van persoonlijke overtuiging en verworven inzicht eindigt Gill’ard haar essay met het uitspreken van de hoop dat het moment komt waarop zij als ze haar vijfjarige zoontje moet uitleggen wat haar baan inhoudt, hem niet hoeft te zeggen dat hij leeft in een maatschappij waarin een systematisch onderscheid tussen personen op basis van huidskleur, lichamelijke vermogens, leeftijd, of seksuele geaardheid alledaagse praktijk is. 

Daan Beekers’ Verwante vreemden: jonge moslims in een ontkerkelijkte samenleving expliciteert wat impliciet blijft in Gill’ard’s essay over het belang van het aanvaarden van pluraliteit, namelijk dat overeenkomsten tussen groepen onzichtbaar blijven door het dominante discours over de multiculturele samenleving. Processen van cultuurverandering en –vernieuwing produceren onder de zo uiteenlopende Nederlanders een gemeenschappelijk uitgangspunt dat overeenstemt met de een hedendaagse Westerse opvatting van individualiteit. Beekers’ essay bespreekt de keuzes van jonge moslims niet in termen van wat ook wel de competitie tussen Prada en Allah is gedoopt. Zijn betoog heeft een politieke dimensie en is een kritiek op de overtuiging dat Islam in Nederland een anachronistisch verschijnsel is. In Beeker’s analyse worden we geconfronteerd met Islamitische liberalen die in veel opzichten lijken op Christelijke liberalen en die een groeiende groep vormen onder vrome moslims in Nederland.

In Berichten uit Niksland beschrijft Erna Kerkhof de sociale dynamiek van multiculturaliteit in een Rotterdamse nieuwbouwwijk. Brandpunt van aandacht in haar bijdrage is een basisschool die door het hanteren van aparte wachtlijsten voor autochtone en allochtone leerlingen een schoolpopulatie heeft die de bevolkingssamenstelling buiten school weerspiegelt. Onderscheidingen op basis van etnische, religieuze of culturele achtergrond lijken voor de leerlingen van deze school veel minder beladen, minder duidelijk en relevant, dan voor hun ouders. De omgang tussen leerlingen wordt vooral bepaald door gedeelde sociaal-economische achtergrond en opleidingsniveau van de ouders. Zoals we al zagen in het essay van Langen, leidt ook hier intensief contact in het dagelijks leven ertoe dat mensen van verschillende culturele achtergronden dichter tot elkaar komen.

In zijn essay met de uitdagende titel Een pleidooi voor multiculturele vervuiling betoogt Jeroen de Kloet dat het krampachtig zoeken naar pure identiteiten en culturen heilloos en gevaarlijk is. Het besef dat alle uitingen van cultuur altijd ‘vervuild’ zijn door invloeden van buitenaf kan ons bevrijden van cultureel essentialisme met zijn kunstmatige categorieën die het debat over de multiculturele samenleving belasten. Het begrip ‘vervuiling’ krijgt hiermee bij de Kloet dus een interessante onverwacht positieve lading. De Kloet laat zien dat multiculturele vervuiling volop gaande is, vooral in uitingen van populaire jongerencultuur, en constateert dat het goed is.

Het laatste essay, Doggy Hondjes van Yolanda van Ede, is een echte mind boggler. Het toont ons een radicaal liberalisme dat hedendaagse versies van seculier en religieus liberalisme maar ook van communitarisme met zijn modieuze denken over ‘ras’, etniciteit, gender, seksualiteit, en klasse deconstrueert. Het essay is in meerdere opzichten een open hyperbolische uitnodiging aan ons, de zo verschillende Nederlanders, kritische erfgenamen te zijn van alle ons omringende culturele uitingen. In lijn met deze uitnodiging stellen wij dat multiculturaliteit in een samenleving waarin ieder tot zijn recht kan en mag komen, van ons de bereidheid vergt een politiek te cultiveren van granulariteit, zowel voor de persoonlijke binnenwereld als ook voor de wereld buiten het eigen ik.

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

Comments

Leave a Reply





What is 14 + 11 ?
Please leave these two fields as-is:
IMPORTANT! To be able to proceed, you need to solve the following simple math (so we know that you are a human) :-)

  • About

    Rozenberg Quarterly aims to be a platform for academics, scientists, journalists, authors and artists, in order to offer background information and scholarly reflections that contribute to mutual understanding and dialogue in a seemingly divided world. By offering this platform, the Quarterly wants to be part of the public debate because we believe mutual understanding and the acceptance of diversity are vital conditions for universal progress. Read more...
  • Support

    Rozenberg Quarterly does not receive subsidies or grants of any kind, which is why your financial support in maintaining, expanding and keeping the site running is always welcome. You may donate any amount you wish and all donations go toward maintaining and expanding this website.

    10 euro donation:

    20 euro donation:

    Or donate any amount you like:

    Or:
    ABN AMRO Bank
    Rozenberg Publishers
    IBAN NL65 ABNA 0566 4783 23
    BIC ABNANL2A
    reference: Rozenberg Quarterly

    If you have any questions or would like more information, please see our About page or contact us: info@rozenbergquarterly.com
  • Follow us on Facebook & X & BlueSky

  • Archives