This essay [1] is an unorthodox attempt to write a handbook on forensic expertise [2]. My intention is to bring about a real improvement of understanding for all criminal justice professionals, the “users of forensic expertise” in criminal procedure; in my opinion a timeless and very useful ideal.
In the light of my recent attendance at trials of 24 Dutch criminal cases it has become clear to me that, in almost every criminal case, a greater understanding and clearer explanation is desirable of natural sciences as practiced in technical laboratory research and executed on traces within the Netherlands Forensic Institute (NFI) in the truth-finding process in criminal law. The name for this kind of research into traces as part of the criminal process is Criminalistics.
Criminalistics is the natural scientific aspect of the forensic sciences. It focuses on natural scientific research on evidence on behalf of truth-finding in criminal law. And It is directed towards the significance of the results of such research for that truth-finding. [3]
The explanation of an expert in court (art. 339, paragraph 1, sub 4), and the expert’s report, the written documents (art. 339, paragraph 1, sub 5 ) are the two different kinds of legal evidence, regarding the expert. Limited to these and combined with the judge’s own observations, the declarations of the suspect, and the declarations of a witness (art.339, paragraph 1, sub 1, 2, and 3), these five constitute the – limited – means of legal evidence as recognized in the Dutch Code of Criminal Procedure.
Even though forensic research is also carried out by other authorities, such as the Police, (semi) private institutes, – laboratories, – individuals and Universities, I have decided to take the NFI as my starting-point, for two reasons:
1. In 2020 the lion’s share of the forensic research concerning traces in connection with criminal offences in the Netherlands is still executed – on a high scientific level – by the NFI.
This research is commissioned by the Public Prosecution Office at the stage of investigation and prosecution, at the request of the examining magistrate / inquiry judge, the judge and, in some cases, also at the request of the defence.
2. In 1995 I had the privilege of being allowed to initiate and draw up a book of reference [4] about forensic expertise as practiced then by the predecessors of the NFI, called ‘The Forensic Laboratories’. I distinguished at the time 31 areas of expertise, and in close cooperation with 31 experts a powerful source of knowledge was created at the service of the sitting and standing magistracy, and recommended as literature for the Police Academy.
After 25 years, in my view, it is now the right time to redefine the current conditions for a better understanding of the forensic kinds of expertise in the shape of: A Blueprint, describing the essentials of background-knowledge, theory, practice andscience, for each field of expertise.
In order to illustrate the importance of a systematic composition of a reference book and a textbook about forensic expertise, I have arranged the arguments into four groups.
A. Why? Finding reasons,
B. What? Table of contents, strengthening the beta-sciences and techniques,
C. How? Method, describing essentials in the connecting Blueprint,
D. What for? Improving the understanding of the target audiences and thus enlighten the criminal procedure.
A. Why? Finding reasons.
Signals from the Dutch criminal trials 2014-2019
From the end of 2014 to 2020 Ir. Huub Hardy [5] and myself were present at 24 heavy criminal cases in Dutch courts and tribunals [6] [Appendix 1 Dutch Criminal Cases]. We made an inventory, a close analysis and minutes of the cases. These criminal cases were selected on the basis of the role of the experts in the proceeding. In such trials, more often than not, the judicial experts were physically present and made declarations in court.
My focus in these cases was on the communication, i.e. the dialogues between experts and lawyers, as I heard them in court and saw them with my own eyes. I made notes from which lawyers’ needs in practice were found and from which lawyers’ wishes could be distilled.
In 9 of the 24 criminal trials (almost 38 %) judges, public prosecutors and barristers asked clearer literal explanations from the experts, specifically linguistic, such as: ‘no jargon please’, ‘clearer terminology’, ‘layman language please’, ‘what is the meaning of’, ‘report is hard to read’, ‘what precisely do you mean’, ‘closer explanation please’.
In 17 of the 24 criminal trials (almost 71 %) experts turned up in court. Judges, public prosecutors and barristers asked them intensively, not only about their use of language, but also, at length, about the significance of working methods and skills, and about the professional background and experience of the expert.
The lawyers, usually alpha-trained, put many probing questions to the forensic experts (who had usually been trained in beta science or in technique) such as:
* what is the background-science of this expertise?
* how do the various methods of expertise / research operate?
* how do the underlying instruments and apparatus function in this expertise?
* can you explain the difference in research on the source-level [7] and on the activity-level [8] ?
* what is the meaning of contamination [9] and secondary transfer [10] ?
* what is the background-science of this expertise ?
* explanation new – recently developed- forensic techniques?
* explanation of Bayes Theorem [11] with the use of hypotheses, formulated in the conclusions of the forensic reports,
* what is the training, the experience, the background and the CV of the expert?
Rozenberg Quarterly publiceerde onlangs een biografische schets van de Duitse revolutionair Ret Marut, later bekend geworden als de mysterieuze auteur B. Traven. Traven was vooral bekend als auteur van een serie romans over een indianenopstand in Mexico. Incidenteel liet hij zich echter ook uit over actuele politieke kwesties, zoals de Spaanse Burgeroorlog. In 1938 schreef hij een nauwelijks bekend geworden brief aan de arbeidersbevolking in Spanje ter ondersteuning van hun strijd.
In 1926 verscheen de roman Das Totenschiff van B. Traven bij de Berlijnse uitgeverij Büchergilde Gutenberg. Niet lang daarna ontving het Duitse anarchistische tijdschrift Der Syndikalist een brief van B. Traven uit Mexico, waarin deze vroeg of de redactie hem een uitgever in Zweden kon aanraden. De Duitse anarchist Augustin Souchy (1892-1984) was in de jaren twintig redacteur van Der Syndikalist en had tijdens de Eerste Wereldoorlog enige tijd in Zweden doorgebracht. Hij gaf Traven het advies contact op te nemen met de uitgever die in die jaren een aantal publicaties van Souchy had uitgegeven. Tussen deze uitgever Holmström en Traven ontstond vervolgens – per brief – een vriendschappelijke band. Holmström gaf het werk van Traven in het Zweeds uit, blijkbaar zo tot tevredenheid van Traven dat deze de uitgever zelfs uitnodigde hem in Mexico te komen opzoeken. Helaas heeft Holmström aan de uitnodiging nooit gehoor gegeven.
Sociale revolutie
Ruim twaalf jaar later, tijdens de Spaanse Burgeroorlog, vervulde Augustin Souchy een belangrijke functie bij de informatiedienst van de Spaanse anarchistische vakbond CNT, de Confederación Nacional del Trabajo. Souchy behoorde tot een grote groep Duitse intellectuelen en arbeiders die na de fascistische machtsovername in Duitsland het land hadden verlaten en bij het uitbreken van de sociale revolutie in Catalonië naar Spanje waren gereisd. In een artikel over Traven schrijft Souchy dat hij tijdens de Spaanse Burgeroorlog Traven een brief schreef in verband met Spaanse vertalingen van de romans van Traven en met de vraag of Traven een bijdrage wilde leveren voor het tijdschrift Timón, het theoretisch anarchistische orgaan van de CNT. [1] Ook Pedro Herrera, redacteur van Timón en goede kameraad van Souchy, stuurde een brief aan Traven, maar dan met een uitnodiging naar Spanje te komen.
Een uitnodiging die ongetwijfeld was ingegeven door de populariteit van Travens werk in Spanje en onder degenen die aan de republikeinse zijde tegen Franco vochten. Waarschijnlijk verwachtte men dat de aanwezigheid van Traven in Spanje de strijdende arbeiders een morele steun in de rug zou kunnen geven.
De antwoordbrief van Traven verscheen op 28 mei 1938 in Solidaridad Obrera, het dagblad van de CNT en is gericht aan Herrera, niet aan Souchy. Traven schrijft dat de brief van Herrera de eerste is die hem vanuit Spanje bereikt. Mogelijk haalt Souchy dus in zijn herinneringen aan Traven enige feiten door elkaar. Herrera schreef zijn brief namens de SIA, de Solidarité Internationale Antifasciste. Deze organisatie werd in 1937 opgericht door Spaanse anarchisten om hulp en steun te kunnen bieden aan vrouwen en kinderen die getroffen waren door het oorlogsgeweld. Bovendien hoopte men door middel van de SIA internationaal steun te kunnen verwerven voor de sociale revolutie.
Spanish Earth
Heel waarschijnlijk is dat de uitnodiging van Herrera aan Traven ook is ingegeven door de aanwezigheid in Spanje van gerenommeerde buitenlandse schrijvers die van de oorlog verslag deden en de republikeinse zijde steunden, zoals Ernest Hemingway, John Dos Passos en André Malraux. Bovendien deden veel buitenlandse journalisten vanuit het republikeinse Spanje verslag van de oorlog. Sommigen steunden openlijk de republiek. Hemingway en Dos Passos werkten ook mee aan de documentaire Spanish Earth van de Nederlandse filmmaker Joris Ivens, evenals Orson Welles en de Franse regisseur Jean Renoir. Dankzij de bemiddeling van journaliste Martha Gellhorn, konden Hemingway en Dos Passos de film in het Witte Huis vertonen aan President Roosevelt. Eerder had Roosevelt besloten de republiek niet met wapens te steunen. De vertoning bracht de president echter niet op andere gedachten.
Actualiteit
De brief van Traven is een uniek en opmerkelijk document omdat het een van de weinige keren is dat hij zich heeft uitgelaten over een actuele politieke situatie. In zijn romans zijn soms verwijzingen te vinden naar de actuele situatie in de jaren dertig in Duitsland, en naar de arbeidsomstandigheden van arbeiders in bijvoorbeeld de Verenigde Staten. Maar meestal is zijn kritiek – met een cynische ondertoon – dan nogal algemeen en niet toegespitst op de actuele gebeurtenissen.
De brief is ook opmerkelijk omdat Traven als auteur niet naar buiten wilde treden. Zijn identiteit is jarenlang een mysterie is gebleven en doelwit van vele speculaties. [2] Sommige Travenvorsers zien in zijn ‘Caobacyclus’ – zijn zes romans over een indianenrevolutie in Mexico – zelfs een metafoor voor de situatie in nazi-Duitsland. Uit de brief blijkt duidelijk dat de sympathie van Traven bij de Spaanse revolutionairen ligt. Hij staat ondubbelzinnig achter de strijd tegen het fascisme. Het liefst zou hij de revolutionaire arbeiders willen bijstaan, vergelijkbaar met de wijze waarop de paus steun geeft aan ‘Pancho uit Salamanca’ (Franco).
Populariteit
De brief verscheen in Nederlandse vertaling in De Syndicalist van 9 juli 1938. De Syndicalist was het weekblad van het NSV, het Nederlands Syndicalistisch Vakverbond. Redacteur was Albert de Jong (1891-1970). Wie de vertaling van de brief maakte, is niet bekend. Over de brief van B. Traven is in de Nederlandse literatuur over Traven nooit aandacht besteed.
In De Syndicalist werd gedurende de jaren van de Spaanse Burgeroorlog uitvoerig verslag gedaan over de strijd en de revolutionaire ontwikkelingen in Catalonië.
Behalve veel nieuwsberichten, bevatte de krant ook periodieke analyses van Albert de Jong over de situatie aldaar. Augustin Souchy en Rudolf Rocker leverden beschouwingen vanuit anarchistisch perspectief en veelvuldig werden oproepen gedaan voor inzameling van kleding en voedsel voor de bevolking in Spanje.
De publicatie van de brief door De Syndicalist, bevestigt de populariteit van de romans van Traven in die jaren, niet alleen onder leden van het NSV, maar in bredere zin bij de Nederlandse arbeidersbevolking. Uitgegeven door De Arbeiderspers en verspreid via een netwerk van Arbeiderspers-boekwinkels en wederverkopers, vonden de boeken hun weg naar veelal SDAP-leden in het land, maar ook naar arbeiders van andere politieke richtingen. De anarchistische uitgeverij De Roode Bibliotheek van uitgever Gerhard Rijnders – ook uitgever van het tijdschrift De Vrije Socialist – publiceerde twee titels van Traven, helaas stevig bewerkt en ingekort.
Voornaam
Niet alleen de brief in De Syndicalist, maar ook enkele in het Nederlands gepubliceerde romans van Traven, verschenen onder de naam Ben Traven. Dat de B voor Ben zou staan is niet van Traven zelf afkomstig. Mogelijk vond de uitgever dat een schrijver een voornaam diende te hebben en werd van de B Ben gemaakt. Helaas is de voornaam daarna een eigen leven gaan leiden. Traven heeft altijd ontkend dat de B voor Ben, Benno of Bruno zou staan.
Brief
De brief wordt hieronder gepubliceerd in de oorspronkelijke Nederlandse – niet altijd soepel lopende – vertaling, in het toenmalige taalgebruik. De spelling is aangepast aan de huidige schrijfwijze en enkele zetfouten zijn gecorrigeerd.
Waarde kameraad Herrera, ik groet u.
Ik groet u en alle arbeiders, arbeidersvrouwen, boeren en republikeinse soldaten die zo heldhaftig in Spanje tegen het fascistisch beest vechten. Ik groet de grote mannen en vrouwen die Spanje in de perioden van strijd heeft voortgebracht en de Naamlozen, de onbekende soldaten, die met hun leven een nieuwe menselijke historie schrijven. Uw brief, kameraad Herrera, is de eerste die uit uw land in mijn handen is gekomen. Uwe uitnodiging, naar Spanje te komen, voor welke ik alle kameraden van de SIA dankbaar ben, is het grootste eerbetoon, wat mij tot heden ten deel gevallen is. Jammer echter, dat het mij niet mogelijk is, aan die eervolle invitatie te voldoen, om redenen, die u onbekend moeten zijn geweest, toen u mij dit aanbod deed. Mijn bekendheid met de Duitse taal is nog veel minder dan die van de Spaanse, die niet groot is, zoals u trouwens uit dit schrijven wel ontdekt zult hebben. Ik heb overvloedig in Duitse tijdschriften doen bekend maken, dat ik in afstamming, in ras, noch in den bloede, Duitser ben. Een enkele keer ben ik in Duitsland geweest, en dat nog voor de wereldoorlog. Zodat ik het land en de taal te weinig ken om literair werk van Duitsers te kunnen beoordelen. Ik ben geboren in Noord-Amerika en mijn moedertaal is Engels. Wat het beoordelen van Engelse literatuur betreft, zijn er in Engeland mannen genoeg die grotere bekendheid en talent bezitten dan ik. Ongerekend nog de bezwaren, die liggen in de afstand, die mij van de Spaanse kameraden scheidt, die elke vlotte samenwerking tussen ons in de weg staan. Niettemin ben ik u, vrienden ten zeerste dankbaar voor uw uitnodiging. Als iemand mij, onder de schoonste voorwaarden en met volledige garantie voor mijn veiligheid en daarboven nog een geldelijk voordeel, verzocht naar Duitsland te komen, ik zou dat weigeren, daar kunt u zeker van zijn. Zo gering is mijn lust, dit land te zien onder de druk der slavernij, zoals het zich nu bevindt. Hetzelfde oordeel heb ik over het Italiaanse imperium, dat dagelijks meer vordert. Deed echter de Spaanse regering mij een dergelijk voorstel, ik zou het zeer gaarne accepteren, want groot is mijn verlangen Spanje te bezoeken tijdens zijn glorieuze strijd.
Doch neen kameraden, ik zou toch niet gaan. Ik kocht voor het geld, kleding, gecondenseerde melk, koffie en tabak en zond dat, in plaats van mijn persoon. Want net zo groot als mijn lust u te bezoeken, is de zekerheid, dat gij deze artikelen nodig hebt, om stelliger de strijd te winnen, terwijl mijn aanwezigheid nog helpen zal de kamp te winnen, noch nodig is u van goede raad te voorzien. Gij weet zelf zeer goed, wat gij nodig hebt en wat gij wilt. Een schrijver is niet van node, u te vertellen, hoe gij uw positie kunt verbeteren, ook staat hij met hart en ziel aan de zijde van het voor rechtvaardigheid strijdende proletariaat. Er zijn er reeds veel te veel geweest die u goede raad gaven. Als men u, in plaats van de miljoenen woorden, die men toezendt,voor elk miljoen een driemotorig vliegtuig stuurde en voor elke honderd een mitrailleur plus munitie, dan had gij reeds meer dan een jaar geleden de vrede bevochten en de vrijheid verzekerd. Kameraden, ieder overbodig woord is voor u een verloren patroon.
Ik wens zeer u te helpen. Ofschoon mijn boeken in zeventien talen worden gedrukt, ben ik nu nog zonder tehuis en zonder middelen. Ik spreek slechts van mijn huidige armoede, omdat ik het betreur u niet te kunnen bijstaan zoals de paus de onverzadigbare Pancho in Salamanca.
Toch ik bezit iets. En dat stel ik met het grootste genoegen tot uw beschikking. Ik heb een bibliotheek, ze is niet groot noch luxueus. Wat moet ik daarmee, als de Spaanse kameraden haar misschien nodig hebben. Een deel ervan bestaat uit Engelse en Spaanse tijdschriften. Als alles wat ik aan boeken en tijdschriften bezit, u nodig schijnt, geeft mij het adres, de verzending is voor mijn rekening. Alles is nuttig voor onderricht in scholen, kazernes, loopgraven en ziekenhuizen. Wat ik bezit, is voor u. Ik zeg niet, dat ik van ganser harte uw zegepraal wens, omdat ik weet, dat de arbeiders uit de industrie en van het land, en de milicianos de volledige overwinning zullen behalen, al zouden Duitsland en Italië nog 50.000 van hun arme slaven zenden opdat zij als ziek vee de dood ingaan, om de miljoenen aan marken en lires terug te ontvangen, die beide landen in Spanje reeds verspild hebben. Ik denk dat gij vóór december de strijd gewonnen zult hebben. Ben ik te optimistisch? Geen nood, dure hij, zolang hij duurt, de overwinning zal aan u zijn, kameraden. Doch meer dan met de wapenen, zult gij winnen door uw gezonde en vooruitstrevende ideeën: De republiek van 1931 was er één op papier, ja van papier, en daarom niet levensvatbaar. De samenleving, die gij zult stichten, wordt echter gegrondvest door het vergoten arbeidersbloed, het onuitsprekelijke leed, de bovenmenselijke offers en een heldenmoed, die in de historie zijn weerga niet vindt. Daarom zal de republiek sterk zijn, zo sterk,dat zij nimmer door de vijanden der beschaving, vooruitgang en humaniteit meer zal worden aangevallen.
Spaanse kameraden. Ik heb gesproken en ik dank u voor uw attentie. Salud.
Ben Traven
This documentary film uses footage of war and glimpses of rural Spanish life in its portrayal of the struggle of the Spanish Republican government against a rebellion by right-wing forces led by General Francisco Franco and backed by Nazi Germany and fascist Italy. The film was written by Ernest Hemingway and John Dos Passos (among others) and was narrated by Hemingway.
‘Literatuur is harder nodig dan ooit, omdat die een enorme ruimte aan vrijheid biedt waarin alles gezegd kan worden, waar je het kwaad kunt aanroeren, het gruwelijke kunt vertellen en kunt breken met de regels van moraal en fatsoen. Literatuur brengt complexiteit en ambivalentie terug in een wereld die dat verwerpt.’
In de recent verschenen, kleine essaybundel De duivel zit in de details spreekt de Marokkaans/Franse schrijver Leïla Slimani zich in zes verhalende essays uit tegen moslimterrorisme dat de wereld heeft veranderd.
In De Duivel zit in de details is de door iedereen gerespecteerde en geliefde hoogleraar Amine Moussa de hoofdpersoon. Hij is bang en somber geworden, en wordt getergd door angstaanvallen en slapeloosheid ten gevolge van de fundamentalistische islambeweging die steeds meer vat krijgt op de samenleving. Zo wordt er in de wijk een ‘brigade ter bevordering van deugd en voorkoming van ondeugd’ ingesteld en hebben moslimfundamentalisten een groep jongeren doodgeslagen omdat ze ’s avonds uitgingen en niet meededen aan het gebed, of omdat ze alcohol dronken. Tijdens de laatste dagen van de ramadan staat Moussa in de rij bij de bakkerij Nour om gevulde crêpes voor zijn vrouw te kopen. Een moslima beticht hem van roken tijdens de ramadan. Beledigingen volgen, er wordt geschermd met God. “Iemand trekt aan zijn jasje. Dan rent hij weg.”
In één van de essays, Een leger van pennen, beschrijft Leïla Slimani hoe zij, op verzoek, in het hoofd kroop van een van de jonge daders van de moordpartij bij Charlie Hebdo en een fictieve tekst probeert te schrijven. Het lukt haar niet iets op papier te krijgen, niet omdat ze te laf is, maar domweg dat ze zich niet kon overgeven aan zo’n exercitie een paar dagen na de aanslag op 7 januari 2015. Ook miste ze op dit moment, teveel aangeslagen, de onweerstaanbare, innerlijke drang het essay te schrijven.
Bijna een jaar later, op 14 november 2015, schrijft zij ‘Fundamentalisten, ik haat jullie’ en heeft ze genoeg afstand genomen om te kunnen reflecteren op het bloedbad in haar geboortestad Parijs, waarna ze eerst nauwelijks haar mening durfde te ventileren uit angst domme dingen te zeggen in ‘een wereld die al bezwijkt onder onwetendheid en haat.’ Maar wat Leïla Slimani wel weet is dat we moeten strijden voor onze vrijheid, strijden tegen de weerzinwekkende ideologie van deze moordenaars. ‘Tegen barbaren, terroristen en fundamentalisten uit welke hoek dan ook heb ik maar één ding te zeggen: Ik haat jullie.’ We moeten ons niet verschuilen achter een zogenaamd respect voor culturen, ze gaat over haar nek van hun sharia.
Leïla Slimani (1981) wordt door de fundamentalistische islam gezien als een ongelovige vrouw uit de Magreb die haar ziel heeft verkocht aan het Westen, en een misdaad heeft begaan door een roman te schrijven. Ondertussen is ze wel een van de meest spraakmakende auteurs van dit moment. Ze won de Prix Goncourt met Een zachte hand. Ze is geboren in Marokko en werd tweetalig opgevoed: Marokkaans en Frans. Ze studeerde in Frankrijk politicologie en handelswetenschappen.
Leïla Slimani – De duivel zit in de details. ISBN 9789046823231. Uitgeverij Nieuw Amsterdam, Amsterdam, 2021
Zie interview met Margot Dijkgraaf over haar boek haar boek ‘Mathilde’:
Crossing Border. On Tuesday the 16th of June, we welcomed bestselling author Leila Slimani (The Perfect Nanny, Adèle) for a free online BorderKitchen. She was interviewed by Margot Dijkgraaf about her new book, Mathilde. At the end of the interview, viewers had the opportunity to ask questions to the author and human rights activist.
About Mathilde: 1946. The young, French, Mathilde falls head over heels for Amine, a Moroccan officer of the French army. They get married and leave for a secluded family farm, hours from Rabat. How can their love, which is constantly being tested, stand the test of time? Mathilde is the first part of the ‘The Land of the Others’-trilogy. The story was based on her family history and entered the French bestseller charts at number one. Leila Slimani (Morocco, 1981) is the bestselling author of The Perfect Nanny, winner of the Prix Goncourt, and Adèle, for which she won the La Mamounia Prize. Thank you to Uitgeverij Nieuw Amsterdam.
Linda Bouws – St. Metropool Internationale Kunstprojecten
Joseph Sassoon Semah. The artist was born into a Jewish community in Baghdad, Iraq. Together with his parents, he emigrated to Israel in 1950. In the mid-1970s Semah decided to leave Israel. He lived and worked in London, Berlin, Paris and Amsterdam and regards himself as a “guest” in the Western world. His oeuvre consists of drawings, paintings, sculptures, installations, performances and texts. Photo: Linda Bouws
2021 marks the 100th anniversary of Joseph Beuys’ birth. Jewish artist Joseph Sassoon Semah explains his critical stance on the giant of postwar German art.
Berliner Zeitung 8.1.2021. Berlin/Amsterdam.
This year Germany will celebrate 100 years since the birth of Joseph Beuys, one of the most influential artists of the 20th century. Beuys was considered the healer and shaman of postwar Germany.
The Amsterdam-based, Jewish artist Joseph Sassoon Semah was not invited to the celebration, despite his rich artistic dialogue with Beuys’ art.
Semah, the grandchild of the last rabbi from Baghdad, who emigrated to Israel and later to the Netherlands, argues that even if he had applied to participate in the 100-year celebration of Beuys, he believes he would have been rejected. He decided, instead, to create alternative artistic events in several German and Dutch institutions.
On 26 November 1965, Beuys conducted a performance in a gallery holding a dead rabbit in his arms. He named the performance: “How to Explain Pictures to a Dead Hare”. Beuys died on January 23, 1986. And on 24 February 1986, Semah created his own performative answer to Beuys with the installation: “How to Explain Hare Hunting to a Dead German Artist”.
In our conversation, Semah states: “Well, they are not going to criticise him when they celebrate these 100 years. That’s why we talked with Arie Hartog, director of the Gerhard Marcks Haus museum in Bremen. We decided to answer with an art project that will be presented in the Gerhard Marcks Haus, the University of Amsterdam, the Jewish Museum of Amsterdam and Goethe Institute of Holland. The event will be showing different critical points, mainly from my perspective not only as an artist that has been inspired by his work. I will elaborate on my experience of his work as a Jew.”
Mati Shemoelof: For those who do not know, “hare hunting” was a euphemism for killing Jews by the Gestapo during the Holocaust. Your performance in 1986 was part of an exhibition in the Gerhard Marcks Haus, in Bremen, that once belonged to the Gestapo headquarters.
Joseph Beuys died on 23 January 1986 and my birthday took place about a month after his death. Now, because he died, I could transfer the title “How to Explain Pictures to a Dead Hare” to the title of my performance: “How to Explain Hare Hunting to a Dead German Artist”. Germany was not the Germany of today. Beuys was busy with reconstruction of “Germania” and holding us, the Jews, as a dead hare. The question should be different. In my opinion, Beuys only cared about his own wounds.
You did a public confession for your actions as an Israeli soldier in Amsterdam but Beuys never confessed to his Nazi past. In your eyes, why didn’t he?
It surprised me that Joseph Beuys didn’t do a confession about his involvement with the Nazi army. I wanted to criticise that. In 1936, Beuys was a member of the Hitler Youth. I know that it was compulsory. But actually, later on, in 1941, Beuys volunteered for the Luftwaffe (air force). In 1942, Beuys was stationed in Crimea and was a member of various combat bomber units. He actually volunteered. Nobody asked him. He dropped bombs on innocent people. In his brilliant way, Beuys transformed his subjectivity to the suffering of the German soldier in the Second World War. In that odd way, Beuys became a victim.
One of the famous phrases of Beuys is “every man is an artist”. Beuys was part of the Düsseldorf art school where he demanded that the school open its door to anyone who wanted to be an artist. The art school kicked him out because of his radical demands. Can you elaborate more about your artistic answer to Beuys?
I created a similar environment in my performance in Amsterdam. I sat on an aluminum office cabinet with a chair that belonged to a Gestapo waiting room in Berlin. I had a wine glass on the window. A neon light under my chair. In between copper plates I had a Talit (a Jewish prayer shawl). I was holding a hare which I cast from bronze. One of the code words of the Nazi Wehrmacht was “jagt den Hasen”(“hunt the rabbits”). And they meant: we are going to hunt the Jews. Beuys could have chosen any other animal. But of course, he chose the hare. He walked with the dead rabbit into the gallery, where he did the performance and explained to him the paintings that he did with his own blood in a language that nobody understood. I concluded that he tried to speak with the hare in Hebrew.
Joseph Sassoon Semah created the performance “How to Explain Hare Hunting to a Dead German Artist” (left), answering Joseph Beuys’ “How to Explain Pictures to a Dead Hare” (right).
The art historian and curator Gideon Ofrat wrote that you converted Beuys to Judaism. In one hand, you were holding the rabbit and the other was placed on your forehead to symbolise pain and at the same time deep thinking. There was a neon light on the wall, symbolising God’s eternal light that answers the cross that was underneath the chair and the wine glass – symbolising the cruxifiction of Jesus Christ. Have you met Beuys?
I met him twice. Once in Berlin, at the National Gallery. He was a kind man. He invited me to his home but I didn’t go. We met again, also in Berlin, just before I left for Amsterdam at the beginning of the 1980s, and talked for half an hour. Yes, he was aware of my work, but he was the clean, pure face of Germany after the Second World War – and I was just a young artist.
It sounds like you have a love-hate relationship with him. On one hand, so many of your artworks are in dialogue with his art. On the other hand, you can’t stand the position that he took as a victimiser in German and European art. And so, I have to ask you, why didn’t you go to his house?
Maybe I wasn’t really occupied with him at that time. Maybe postwar Germany wasn’t really in my focus. Around 1982, I left Berlin and it was easier for me to work in Amsterdam. In 1982, I wrote a letter to Albrecht Dürer [German painter, 1471-1582] and explained to him my thoughts on Luther and Beuys.
If Beuys was alive, how do you imagine his reaction to the Jewish performance you created in reaction to him?
In his ironic way, he would have rejected me. He did already with the hare – holding me, a dead Jew – in his hands.
Hans Peter Reiegel, one of Beuys’ biographers, mentioned that many of Beuys’ patrons and friends hid their Nazi past. From Beuys’ incident in the Luftwaffe – his plane was shot down – Beuys fashioned the myth that he was rescued by nomadic Tatar tribesmen, who wrapped his broken body in animal fat and nursed him back to health. According to his version, they told him: “Nje nemiecky, du Tatar” – “You are not a German, you are a Tatar”. Records state that Beuys was conscious, that he was recovered by a German search commando, and there were no Tatars in the village at that time. But people still believe his version of the story and that Beuys could transform German society. Do you believe in the power of Beuys’ transformation?
Beuys was a soldier who returned from war and starting to create through his personal pain. He transformed himself from a victimiser to a victim. I don’t really trust this social order he created.
Beuys had an enormous influence on Israeli art in the 1970s when it comes to healing – especially when it comes to selected works of Tamar Getter, David Ginaton, Moshe Mizrahi and others. In 1973, David Ginaton went to Josef Beuys’ home in Düsseldorf, after not finding him at the academy. He knelt in front of the artist’s house as if he was a god.
When Ginaton kneeled in front of the house of Beuys, I found it so sad to see. I guess it should be the other way around. And you can see the power of symbols. I don’t know why he did it. Ginaton was an Israeli soldier who was in Germany. Maybe the fascination of soldiers was connecting them.
Why do you take a different perspective to that of the European Israeli artist? Do you connect it to your Baghdad origins? Is the entering of the Nazi ideology into Iraq connected in some underlying way to your criticism of Beuys’ work? You were born in Baghdad in 1948. Your grandfather, Hacham Sassoon Kadoorie, was the chief rabbi of Baghdad’ s Jewish community until his passing in 1971, even after they had all emigrated to Israel.
Of course. It is not only about the Germans. It is about Western ideology. And it affects the whole cultural world, including the works of Beuys. And of course, indirectly, it affects the life of Jews in the Arab world. The word “antisemitism” can’t be taken seriously in the Arab lands because they are also semitic. Well, I am a Babylonian Jew and I don’t succumb to all of the construction of silence around Beuys. I am free from it. I can read it in a totally new way. It took me time.
–
This article was submitted as part of our Open Source initiative. With Open Source, Berliner Verlag gives freelance writers and anyone interested the opportunity to contribute articles containing relevant content and written to a professional standard. Selected contributions will be published and paid for.
This article is subject to the Creative Commons licence (CC BY-NC-ND 4.0). It may be freely reused by the general public for non-commercial purposes on the condition that it remains unaltered and that the author and Berliner Zeitung are attributed.
Global warming is the biggest challenge facing humanity today. Yet, climate change has yet to become our number one priority even though, as the World Meteorological Organization warned back in March 2020, “time is fast running out” on averting an acute environmental catastrophe.
In this context, a comprehensive Green New Deal is urgently needed to be put into action. A Global Green New Deal. And, hopefully, the incoming Biden administration will not squander the opportunity to have the U.S. take the lead on climate emergency now that the Senate is under Democratic control.
In the interview that follows, Noam Chomsky and Robert Pollin explain the urgency of undertaking ambitious efforts to respond globally to the existential crisis of climate change within the context of a just transition to a green economy. Chomsky and Pollin are joint recipients of the 2020 Climate Courage Award granted by the Climate Change Leadership Institute for their book Climate Crisis and the Global Green New Deal and its articulation of “a global solution that is not only bold and viable but also replete with the need for a just transition.”
C.J. Polychroniou: Noam, the outgoing Trump administration was the worst thing that could have happened for the environment. Trump rolled out dozens of deregulation policies. His administration reversed the Obama-rule on methane emissions, even though methane, the natural ingredient in natural gas, is 84 times more potent than carbon dioxide. Meanwhile he denied the science of climate change and withdrew the United States from the Paris climate agreement. What can we expect from the Biden administration on climate emergency, especially now that the Senate is under Democratic control, and why is it so important that the U.S. should rejoin the Paris Agreement?
Noam Chomsky
Noam Chomsky: Rejoining the Paris Agreement is imperative, but only a bare beginning. The Agreement was an important step forward. It is, however, very weak, not even close to what has to be done. It also has no teeth: it is voluntary, no binding commitments. The primary reason for the weakness is the U.S. Republican Party, which would not permit anything that went much beyond symbolism. The Party is still there. In fact, it just achieved overwhelming success in the November 2020 elections, winning at every level except for the White House, where distaste for Trump’s antics prevailed. That victory is quite astonishing if only in light of the fact that the Party’s leaders were responsible for killing tens if not hundreds of thousands of Americans in the preceding months — not to speak of racing to the abyss of environmental catastrophe, a fact that scarcely registered.
The Party is still there, a dominating force, poised to ensure that the country is ungovernable, a specialty of Senate Republican leader Mitch McConnell as he proclaimed with pride during the Obama years and demonstrated with considerable success.
And Trump is not gone, far from it. A large majority of the Republican voting base regards him as their leader, if not savior. They can be whipped up to threaten any Republican office holder who dares to depart from Trump-McConnell malevolence, much as the Tea Party was organized and used for that purpose, with plenty of funding from powerful concentrations of capital. It may be recalled that as recently as 2008, during the McCain campaign, Republicans were willing to entertain the thought that there might be some problem about destroying the climate that sustains life. With virtual unanimity, they succumbed to a juggernaut launched by David Koch to extirpate that heresy, a victory that remains in place. With Trump setting himself up as the “true victor” in the elections, stirring up poisons in the ways he masters very well, there will be serious barriers to returning the country to a moderately civilized course.
How serious the barriers are we saw right before our eyes on January 6, a fateful day.
Ever since he gained office, Trump has been working hard to turn the country into a tin-pot dictatorship under his rule, a process we have been discussing regularly in this forum as it has unfolded.
To repeat briefly, there have been three prongs to the assault against the world by this miserable creature:
1. Destroying the environment that sustains life
2. Sharply increasing the threat of terminal nuclear war;
3. Dismantling formal democracy.
The first one alone suffices to establish him as arguably the most dangerous political figure in human history, a truism that has been hard for many to contemplate.
Right now we are witnessing the next step in his dedication to destroy American democracy. He has been bragging for years about the “Tough Guys for Trump” — his Black and Brown Shirts.
On January 6, he unleashed them, encouraging their violence and destruction as they broke into the Capitol Building to prevent formal ratification of his electoral defeat, which, it seems, he will never acknowledge no matter how much destruction is caused by his malevolence.
In his disgraceful performance calling on his tough guys to go home — for now — he could not refrain from stirring up more poisons with brazen lies about how his “landslide victory” was stolen by evil forces, doing what he can to ensure maximum damage to the country to which he intends to return triumphantly to complete the wreckage.
655 pages of information and entertainment in 21 sections - 3926 posts.
The views and opinion expressed in this site are purely those of the individual writers and contributors to the site and do not specifically reflect the thinking and views of the RQ editorial staff.
Rozenberg Quarterly aims to be a platform for academics, scientists, journalists, authors and artists, in order to offer background information and scholarly reflections that contribute to mutual understanding and dialogue in a seemingly divided world. By offering this platform, the Quarterly wants to be part of the public debate because we believe mutual understanding and the acceptance of diversity are vital conditions for universal progress. Read more...
Support
Rozenberg Quarterly does not receive subsidies or grants of any kind, which is why your financial support in maintaining, expanding and keeping the site running is always welcome. You may donate any amount you wish and all donations go toward maintaining and expanding this website.
10 euro donation:
20 euro donation:
Or donate any amount you like:
Or:
ABN AMRO Bank
Rozenberg Publishers
IBAN NL65 ABNA 0566 4783 23
BIC ABNANL2A
reference: Rozenberg Quarterly