Rechten in Utrecht – Inleiding

Rechten-in-UtrechtIn het preadvies voor de Nederlandse Juristen Vereniging over internet van prof.dr. A.W. Koers wordt terecht gesteld dat niet de technologie bepalend is voor de maatschappelijke betekenis van de technologie, maar het gebruik dat mensen en organisaties daarvan maken (Internet in kort bestek, Deventer 1998, p. 6). Het gebruik van de technologie heeft een enorme ontwikkeling doorgemaakt. De wereld om ons heen verandert snel. Deed een bericht van Moskou naar Nederland er 150 jaar geleden nog twee weken over, tegenwoordig surfen we over het wereldwijde web binnen enkele seconden van Nederland naar Amerika, Australië, Japan en weer terug.
Het onderwijs moet mensen en organisaties zo opleiden dat zij optimaal gebruik kunnen maken van nieuwe technologieën. Het recht speelt hierbij een belangrijke rol. Het recht begeleidt onder andere de maatschappelijke implicaties van het gebruik dat van een nieuwe technologie wordt gemaakt (bijv. het octrooi- en auteursrecht).

De Utrechtse rechtenfaculteit met haar verschillende rechtsgebieden levert op haar eigen wijze een relevant aandeel aan de begeleiding en verdere opleiding. Zo omschrijft prof.mr. C. Kelk in zijn bijdrage aan deze bundel het accent dat het Willem Pompe Instituut legt op het versterken van de rechtsposities van de ‘zwakkere rechtsgenoten’ en de wijze waarop dit in het onderwijs tot uitdrukking wordt gebracht.
Voor het onderwijs zijn er twee doelen: allereerst kennis bijbrengen over actuele situaties, zoals over de nieuwe technologie, zodat daarvan kan worden geprofiteerd. Ten tweede levert het onderwijs een belangrijke bijdrage aan het versterken van onze kenniseconomie. Het belang daarvan is mijns inziens helder op de kaart gezet tijdens de Europese top van regeringsleiders in Lissabon in het jaar 2000. Read more

Bookmark and Share

Rechten in Utrecht – 365 jaar rechtsgeleerdheid

Rechten-in-Utrecht‘Quel-geesten van het menschelicke geslachte‘. Zo werd in de zeventiende eeuw over de rechtsgeleerden gesproken, als we tenminste de hooggeleerde dominee Gisbertus Voetius mogen geloven. Hij was degene die in 1636 voor het kerkvolk in de Dom op de zondag voor de inwijding van de nieuwe academie uitleg gaf over de verschillende wetenschappelijke disciplines. Althans, hij probeerde uit te leggen waarom een universiteit in overeenstemming was met het christelijk geloof.

Van alle wetenschappen gaf hij in zijn Sermoen van de nutticheydt der Academie ende scholen … als het ware een rechtvaardiging. Als eerste nam hij de rechtsgeleerdheid onder de loep. En ofschoon de juristen vaak als kwelgeesten werden gezien, zij waren toch onmisbaar. Immers: zelf de Bijbel – vooral de Pentateuch – stak vol met rechtsgeleerdheid. Het recht, zo vertelde Voetius zijn gehoor ook, was nodig voor de instandhouding van de maatschappij, een maatschappij waarvan ook de kerk deel uitmaakte. De rechtsgeleerdheid moest eveneens in staat geacht worden bepaalde bijbelse passages te verklaren. Zelfs waren er voorbeelden van grote theologanten die eerst rechtsgeleerden waren. Calvijn was zo iemand.

Nieuwe universiteiten
Zoals Voetius hier de zaken voorstelde zal bij het kerkvolk goed zijn gevallen, maar het deed niet helemaal recht aan de realiteit. Het godsdienstig element leek bij hem het hoofdargument te vormen voor de oprichting van een academie. In werkelijkheid bestonden er verschillende redenen naast elkaar om een universiteit te stichten. In de eerste plaats kwamen die voort uit grootschalige, structurele politieke ontwikkelingen. Met name in de tweede helft van de zestiende eeuw ontstond in Europa een golf van nieuwe stichtingen van universiteiten als gevolg van een toenemende behoefte aan gekwalificeerde ambtenaren. De zestiende eeuw was immers de periode waarin een steeds verdergaande bestuurlijke centralisatie tot stand kwam, met een bijbehorende bureaucratisering. Het spreekt voor zich dat met name rechtenfaculteiten van belang werden geacht. Het zal daarnaast duidelijk zijn dat dit alles in sterkere mate gold voor de nieuwe Republiek der Verenigde Nederlanden, die vooral vanaf de cruciale stichtingsperiode in de jaren 1588-1598 (de beroemde ‘Tien Jaren’) flinke aantallen loyale en geschoolde ambtenaren nodig had. Read more

Bookmark and Share

Rechten in Utrecht – De historie van het Willem Pompe Instituut

Rechten-in-UtrechtDe oprichting in 1934
In 1934 werd door Willem Pompe, sedert 1928 – als opvolger van D. Simons[i] – hoogleraar in het strafrecht, het strafprocesrecht en de criminologie aan de Utrechtse Universiteit[ii], het Criminologische Instituut opgericht[iii]. Pompe maakte, daartoe uitgenodigd door de Stichting tot Verruiming van Werkgelegenheid voor Academisch Gevormden, gaarne gebruik van jonge intellectuele krachten, die zich uit hoofde van werkloosheidregelingen in verband met de crisistijd daarvoor ter beschikking wilden stellen tegen een uiterst bescheiden toelage. Een en ander geschiedde in samenwerking met B.V.A (Bert) Röling, sedert 1933 privaatdocent penologie/penitentiair recht te Utrecht[iv] naderhand lid van het oorlogstribunaal te Tokyo en hoogleraar criminologie en polemologie te Groningen.
Van stond af aan maakten ook G.Th. (Ger) Kempe, naderhand hoogleraar criminologie te Utrecht[v], en mevr. J.C. (Han) Hudig[vi], de latere hoogleraar kinderrecht en tevens eerste vrouwelijke (kinder)-rechter in Nederland, van dit werkproject deel uit. Pompe en Röling vormde de leiding en Kempe heette chique: ‘gesalarieerd assistent en dagelijksch leider’.

Eind 1934 kreeg het instituut de beschikking over een drietal lokaliteiten in de toenmaals leegstaande strafgevangenis aan het Wolvenplein te Utrecht – op de deur waarvan een zeer eenvoudig bordje ‘Criminologisch Instituut’ werd geplakt – en werd daar met de onderzoekingen een begin gemaakt. Door de medewerking van het Centraal Bureau voor de Statistiek was het mogelijk aan te vangen met het verzamelen van crimineel statistisch materiaal betreffende het arrondissement Utrecht in de jaren 1910-1932. Read more

Bookmark and Share

Rechten in Utrecht – Molengraaff en het gelijknamige Instituut

Inleiding
In een bundel over juridisch onderwijs in het algemeen en in Utrecht in het bijzonder mag een stuk over de relatie tussen één van de belangrijkste hoogleraren van de 19e en 20e eeuw en de Utrechtse universiteit natuurlijk niet ontbreken. Het is daarom een goede gedachte van de redactie van deze bundel geweest een bijdrage te wijden aan de relatie tussen W.L.P.A. Molengraaff en de Universiteit Utrecht, meer in het bijzonder tussen Molengraaff en het naar hem genoemde Instituut.
Toch ligt dit onderwerp niet direct voor de hand. Molengraaff is, na een rijk en vruchtbaar leven, in 1931 overleden en het Molengraaff Instituut draagt pas sinds 1958 deze naam. Molengraaff heeft echter een bijzondere betekenis gehad, niet alleen voor de Utrechtse faculteit, ook voor Utrecht in het algemeen en – het belangrijkste – voor de ontwikkeling van het privaatrecht in Nederland. De band tussen Molengraaff en Utrecht dateert van 1885. Daarom eerst een stap terug in de tijd.

Molengraaff en Utrecht
De band tussen Molengraaff en de stad Utrecht kan het best geïllustreerd worden door het feit dat post met als adressering ‘Prof. Molengraaff, Utrecht’ keurig bezorgd werd. De bewijzen, in de vorm van briefkaarten en enveloppen, zijn te vinden in het Molengraaff Archief, dat zich op het Instituut bevindt. Als ze onbezorgbaar waren geweest, hadden ze tenslotte niet in het archief gezeten.
Het was zijn benoeming tot hoogleraar handelsrecht en burgerlijke rechtsvordering aan de Rijksuniversiteit Utrecht die de op 10 mei 1858 in Nijmegen geboren Willem Leonard Pieter Arnold Molengraaff ertoe bracht zich in 1885 in Utrecht te vestigen. Hij was toen 26 jaar en een veelbelovend jurist. Hij koos voor een bescheiden woning aan de Maliebaan 43B, alwaar hij zes jaar met zijn vrouw Heiltje Abeleven zou blijven wonen. In 1891 verhuisde het gezin Molengraaff, inmiddels uitgebreid met drie dochters en een zoon, naar de Maliestraat 1A. Daar zou Molengraaff gedurende zijn gehele professoraat blijven wonen, onderbroken door zomervakanties die doorgaans in Noordwijk werden doorgebracht. Read more

Bookmark and Share

Rechten in Utrecht – Meester in de maatschappij

Inleiding
Er zijn veel mogelijke redenen om rechten te gaan studeren. De meest gehoorde reden is, of was dat althans toen wij in 1989 met onze rechtenstudie in Utrecht begonnen, een negatieve: ‘Ik wist niet precies wat ik wilde’, of de positievere versie: ‘Met rechten kun je alle kanten op’. Beide argumenten blinken niet uit in inhoudelijkheid.
Voor de keuze om nu juist in Utrecht rechten te gaan studeren – rechten kun je immers studeren in vrijwel iedere Nederlandse universiteitsstad – bleek dit niet anders te liggen. Geroemd werd de centrale ligging, afgegeven werd op diverse andere steden, en gezegd werd dat met Utrecht ‘niets mis’ is, Utrecht ‘een leuke stad’ is, en vooral ook ‘niet te groot’. De universiteit als zodanig (b)leek zelden een rol te spelen bij de keuze.
Als voor de studie, noch voor de stad bewust of met overtuiging wordt gekozen, wekt het geen verwondering dat Utrechtse rechtenstudenten – ook hier geldt weer dat dit althans in ‘onze tijd’ gold – geen uitgesproken, en in ieder geval geen positief imago hebben. Waar Rotterdammers vrijwel uitsluitend aan hun c.v. ‘builden’ en ‘Leienaren’ ‘goed gebekt’ zijn, staan Utrechters bekend als onopvallend, middelmatig en ‘laks’.
Bovenstaande lijkt weinig goeds te voorspellen voor de toekomst van de ‘Utrechtse jurist’, en maakt nieuwsgierig naar waar Utrechtse rechtenstudenten terechtkomen in de maatschappij. Met onszelf lijkt het aardig goed te komen. Maar niet alleen staan wij nog – betrekkelijk – aan het begin van ons werkzame leven, ook kan het hier gaan om de spreekwoordelijke uitzondering die de regel bevestigt.

Troostrijk was dan ook onze bevinding dat overal in de maatschappij, in de meest uiteenlopende disciplines, Utrechtse juristen te vinden zijn. Wij troffen ze niet alleen aan in de meer traditionele juridische beroepen als advocatuur en rechterlijke macht, maar ook in – onder meer – het bedrijfsleven, de kunst, de media, de politiek (in de meest ruime zin van het woord) en de wetenschap.
Om ons een beeld te kunnen vormen van de rol die de Utrechtse rechtenstudie heeft gespeeld in het leven van deze juristen, hebben wij tien bekende en minder bekende ‘Utrechtse’ juristen, die werkzaam zijn (geweest) in verschillende hoeken van de samenleving, vragen voorgelegd met betrekking tot hun rechtenstudie en de invloed daarvan op de rest van hun leven.
Ondanks het feit dat de universiteitsstad Utrecht bekend staat als ‘meisjesstad’, is de vrouwelijke inbreng in dit artikel beperkt gebleven tot die van onszelf. Reden daarvoor is dat geen van de vrouwen die wij voor dit artikel hebben benaderd, in staat was haar medewerking te verlenen. Om de mannelijke oververtegenwoordiging nog enigszins te compenseren, noemen wij op deze plaats de namen van enkele bekende vrouwen die in Utrecht rechten hebben gestudeerd: mr. A. van Es, mr. I. Von Lippe Biesterfeld, mr. Y. van Rooy, mr. V.N.M. Korte-van Hemel en mr. H. van der Tonnekreek. Read more

Bookmark and Share

Rechten in Utrecht – Zin in recht – De toekomst van het juridisch onderwijs

Studenten lopen in groepjes door de stad. Sommigen gaan naar college, anderen besluiten koffie te gaan drinken. In de loop van de dag wordt het drukker in de bibliotheek. Werkgroepen die om negen uur ‘s morgens beginnen, worden slecht bezocht.
De rechtenstudie. Een rooster om van te watertanden; grotendeels zelf bepalen waar je aan meedoet en wanneer je studeert. Volop tijd voor andere activiteiten. En uiteindelijk een titel waarmee je toegang hebt tot de togaberoepen en die het ook goed doet bij het bedrijfsleven en overheidsinstanties.
Mooi?

Te mooi?
Te mooi, waarschijnlijk. Om te beginnen wordt de geschetste vrijheid niet weerspiegeld in het curriculum. Integendeel, uit de studiegidsen spreekt een imposant onderwijsaanbod. Het juridisch onderwijs is al heel lang voorwerp van intensivering. Meer bijeenkomsten, meer begeleiding, meer personeel en groeiende overhead hebben de kosten opgedreven. Grosso modo is echter de vrijheid van de student gelijk gebleven en van de prachtige programma’s wordt niet optimaal gebruik gemaakt. En vrijheid wordt vaak vrijblijvendheid. Terwijl juridische faculteiten gebukt gaan onder de door henzelf gecreëerde onderwijslast hebben zij groet moeite om de andere taken, onderzoek en maatschappelijke dienstverlening, naar behoren uit te voeren. Kort gezegd: de middelen voor het onderwijs worden niet efficiënt genoeg besteed.

En de studenten? De gemotiveerden onder hen klagen over het lage niveau van het onderwijs. Medestudenten bereiden zich niet voor.De meeste docenten accepteren dat, zij het contre-coeur. Slechts een enkeling slaagt erin iedereen serieus aan het werk te krijgen. Merkwaardig, want de meeste studenten willen best aan de slag, zelf dingen uitzoeken en ervaren hoe moeilijk het is een coherent betoog op te zetten of een beknopt onderzoeksverslag te schrijven. Alleen slagen zij er onvoldoende in op eigen kracht van dag tot dag de juiste prioriteiten te stellen.
Docenten klagen daarom ook en deels terecht. Het is immers niet aan hen om studenten te motiveren. Zij moeten er vooral zijn voor degenen die écht iets van hun studie willen maken. Maar daarmee komen we wel op een gevoelig punt: niet elke docent is met de tijd meegegaan. Routine is hier en daar verworden tot sleur. Inhoud van het vak en beproefde onderwijsvormen zijn soms van middel tot doel geworden. Naast het ‘bord en het krijtje’ worden de mogelijkheden van audiovisuele middelen en ICT nog onvoldoende benut. En hebben docenten wel scherp in het oog waartoe wordt opgeleid en langs welke wegen dat doel bereikt zou kunnen worden? Read more

Bookmark and Share
image_pdfimage_print

  • About

    Rozenberg Quarterly aims to be a platform for academics, scientists, journalists, authors and artists, in order to offer background information and scholarly reflections that contribute to mutual understanding and dialogue in a seemingly divided world. By offering this platform, the Quarterly wants to be part of the public debate because we believe mutual understanding and the acceptance of diversity are vital conditions for universal progress. Read more...
  • Support

    Rozenberg Quarterly does not receive subsidies or grants of any kind, which is why your financial support in maintaining, expanding and keeping the site running is always welcome. You may donate any amount you wish and all donations go toward maintaining and expanding this website.

    10 euro donation:

    20 euro donation:

    Or donate any amount you like:

    Or:
    ABN AMRO Bank
    Rozenberg Publishers
    IBAN NL65 ABNA 0566 4783 23
    BIC ABNANL2A
    reference: Rozenberg Quarterly

    If you have any questions or would like more information, please see our About page or contact us: info@rozenbergquarterly.com
  • Follow us on Facebook & X & BlueSky

  • Archives