De Autobandieten
No Comments yetOp 21 december 1911 vond in Parijs de eerste bankoverval in de geschiedenis plaats waarbij gebruik gemaakt werd van een auto. De daders waren vier mannen die deel uitmaakten van een groep anarchisten die door middel van overvallen de bourgeoisie in haar hart wilde treffen. In 1911 en 1912 zaaide de bende paniek in Parijs en omstreken met een serie spectaculaire en gewelddadige overvallen waarbij ze gebruik maakte van auto’s. In een tijd dat de ongewapende Franse politie zich nog per fiets verplaatste, was dat op z’n minst baanbrekend te noemen. De geschiedenis van deze Autobandieten, oftewel de Bende van Bonnot zoals de groep genoemd werd, is meerdere malen beschreven.[1] Hierin wordt echter weinig aandacht geschonken aan de autotypes die door deze Autobandieten voor hun acties werden gebruikt. Maar voor de leden van de groep was juist het weloverwogen uitzoeken van een bepaald automerk en type een essentieel onderdeel van hun wijze van opereren.
Overval
De Rue Ordener in Parijs is een brede, nogal saaie middenstandsstraat in het 18e Arrondissement, in het noorden van Montmartre. Op nummer 148, op de hoek van het zijstraatje Cité Nollez, is nu de kapsalon Air Coiffure gevestigd. In 1911 bevond zich hier een filiaal van de bank Société Générale. Op 21 december 1911 om 08.45 uur merkt een slager vanaf de overkant op dat een luxe auto met vier inzittenden, al geruime tijd met draaiende motor geparkeerd staat ter hoogte van nummer 142. Op het moment dat bij de bank geldloper Ernest Caby arriveert met zijn geldtas, zet de auto zich langzaam in beweging langs de stoeprand. Uit de auto springen twee mannen die de geldloper van dichtbij koelbloedig in de borst schieten, zijn tas grijpen en weer in de auto duiken. De chauffeur geeft gas, maakt met de auto een korte halve cirkel naar links en draait met piepende remmen de scherpe bocht met de Rue des Cloys in.[2] In volle vaart neemt hij vervolgens de eerste bocht naar rechts, de Rue Montcalm in, weet een bus en een taxi te ontwijken, en draait dan weer scherp naar rechts, de Rue Vauvenargues in. Vanuit de auto schieten de overvallers op enkele moedige omstanders die te voet de achtervolging hebben ingezet. Vijf minuten later snelt de auto Parijs uit door de Porte de Clichy.
Zelfs voor iemand zonder ervaring als automobilist, zoals schrijver dezes, is duidelijk dat voor het nemen van de bocht naar de Rue des Cloys, de nodige stuurmanskunst vereist moet zijn geweest. In ruim honderd jaar is aan de situatie ter plekke nauwelijks iets veranderd. Ook nu nog zou een automobilist bij het nemen van deze bocht beticht worden van onverantwoordelijk rijgedrag.
Illegalisme
De chauffeur van de auto was Jules Bonnot, een uit Lyon afkomstige mecanicien en chauffeur, naar wie de groep daders later door pers en publiek werd vernoemd. Eigenlijk ten onrechte want Bonnot had zich pas kort voor de overval bij de groep aangesloten.[3] De groep had geen leider, hoewel de jonge activist Octave Garnier duidelijk overwicht had op de anderen. Garnier en de uit Brussel afkomstige Raymond Callemin losten de schoten op de geldloper. Wie de vierde man in de auto was, is altijd onduidelijk gebleven.
Garnier en Callemin, en ook medestander en latere medeovervaller André Soudy waren afkomstig uit kringen rond het tijdschrift l’anarchie en woonden in een anarchistische, veganistische leefgemeenschap in Romainville, een landelijk gelegen dorpje ten noordoosten van Parijs.[4] De uit zo’n zes kernleden en een twintigtal helpers bestaande groep meende dat de strijd tegen het kapitalistische systeem en tegen de uitbuiting van arbeiders, het beste gevoerd kon worden door het plegen van individuele en gemeenschappelijke, indien nodig gewelddadige, verzetsdaden tegen de heersende maatschappelijke orde. Dit illegalisme,
waarbij inbraken en overvallen gepleegd werden met als doel het ondermijnen van de maatschappelijke orde, zorgde ook voor financiële armslag voor de anarchistische beweging.
Directe, onverbloemde aanvallen op banken en vermogende burgers maakten deel uit van de werkwijze. In brede anarchistische kring werd dit anarchisme van de daad destijds veelal veroordeeld. De Autobandieten was een geïsoleerde groep outlaws die zichzelf bewust buiten de wet had geplaatst. Vanwege het feit dat hun acties niet alleen de bourgeoisie troffen, maar er ook onschuldige slachtoffers bij vielen, had de groep al gauw veel sympathie verloren.
Voor zowel de sensatiepers als de serieuze kranten was de groep maandenlang voorpaginanieuws.
Het gebruik van een auto moet de daders niet alleen de verzekering hebben gegeven dat zij na een actie snel konden vluchten, maar vooral moeilijk op te sporen waren. De mannen lieten de auto die avond achter op het strand in de buurt van Dieppe en namen de trein terug naar Parijs. Dat zij de allereerste bankoverval in de geschiedenis pleegden waarbij gebruik gemaakt werd van een auto, zal hen echter niet bezig hebben gehouden.[5]
Chique auto
Voor de overval was de keuze van Garnier en chauffeur/mecanicien Bonnot gevallen op een Delaunay-Belleville HB4, bouwjaar 1911. Garnier wilde de beste auto van dat moment hebben, het zou de aanval van de groep op het systeem immers nog meer onderstrepen, betoogde hij. Enig speurwerk leidde hen naar een exemplaar in Boulogne-sur-Seine – kenteken 783-X-3, motornummer 2679V, eigendom van M. Normand, 12 Rue de Chalet, Boulogne. Op 14 december 1911 werd de wagen door Bonnot, Garnier en Callemin uit de garage van de eigenaar ontvreemd.
Delaunay-Belleville was een kleine autofabriek in St. Denis bij Parijs en maakte auto’s met een chique, aristocratische uitstraling, die als exclusief voor de rijkere klasse te boek stonden.
Tsaar Nicolaas II, de Griekse koning George en koning Alphonso XIII van Spanje waren bezitters van een model uit 1906. Van het model HB4 werden in 1911 en 1912 slechts honderd vervaardigd. De carrosserie was uitgevoerd in zogenaamde Roi des Belges-stijl met een overdekte achterbank. De bestuurdersplaats was niet overdekt. Met de krachtige vier cilinder, 23 PK motor kon een topsnelheid van 70 km/u behaald worden. Voor de bestuurder was de auto soepel hanteerbaar. Kenners vergeleken de sierlijke beweegbaarheid en solide wegligging van de HB4 met die van een Rolls Royce Silver Ghost.
Dollemansrit
Twee maanden later, op 27 februari 1912, stalen Garnier, Bonnot en Callemin opnieuw een wagen van hetzelfde merk, nu een Labourdette Delaunay-Belleville Double Phaeton, bouwjaar 1908. Daarmee op weg naar een inbraak verloren ze echter veel tijd. Besloten werd halverwege om te keren en de auto door Parijs naar een voorlopige schuilplaats te loodsen. In de haast en wellicht enigszins overmoedig joeg Bonnot de auto op topsnelheid dwars door het centrum van Parijs. En passant reed hij een marktkraampje omver in de Rue de Rivoli, maar hij matigde zijn snelheid niet.
Voor het Gare St. Lazare kon hij net de bus van St. Germain naar Montmartre ontwijken.
Voetgangers zochten een goed heenkomen toen de auto het trottoir opschoot en tot stilstand kwam. Een verkeersagent die de onbesuisde automobilist wilde bekeuren sprong op de treeplank, juist toen Bonnot weer gas gaf. Voor het station, op de Place du Havre, werd de agent door Garnier met drie schoten uit een Browning van de treeplank afgeschoten. Hij overleed later in het ziekenhuis. Via de Rue Royale en de Place de la Concorde werd de dollemansrit vervolgd waarna de auto via de Porte Maillot de stad verliet. Twee dagen later werd de auto gebruikt bij een nachtelijke inbraak bij een gefortuneerde advocaat in Pontoise. Na gedane arbeid werd de wagen vervolgens in een achterafstraatje in St. Ouen door Garnier in brand gestoken.
Brute overval
De meest gewelddadige actie van de groep vond plaats op 25 maart 1912 in Chantilly, een rustige provincieplaats ten noorden van Parijs. Voorafgaande daaraan overvielen Bonnot, Garnier, Callemin, André Soudy, René Valet en Elie Monier in het ten zuidoosten van Parijs gelegen bosgebied Bois Sénart, een passerende auto – een De Dion Bouton – met chauffeur en een passagier. Toen de chauffeur zich tegen de aanvallers wilde verdedigen, werd hij doodgeschoten. De passagier raakte gewond. Na een rit door de oostelijke voorsteden van Parijs bereikte men Chantilly, waar opnieuw een filiaal van de Société Générale het doelwit was. Zonder pardon werden in de bank drie klerken doodgeschoten. De koelbloedige, brute overval leverde de daders 50.000 franc op.
De gekaapte auto was een blauwe, vier cilinder De Dion Bouton Limousine, kenteken 179-W-1, bouwjaar 1912, met overdekte voor- en achterbank. De 9 PK motor kon een topsnelheid halen van 50 km/u. De auto’s van dit merk stonden bekend als betrouwbaar en duurzaam. Dit exemplaar was eigendom van ene kolonel De Rouge, die de nieuwe auto bij de fabriek had besteld en deze wilde laten afleveren op zijn vakantieadres in Cap Ferrat.
Na de bankroof werd de wagen achtergelaten in de Parijse voorstad Asnières, waarna de mannen naar de westelijke wijk Levallois-Perret in Parijs wandelden. Zonder problemen passeerden ze daar een grote groep agenten, die in de wijk stond te posten in verband met een taxistaking.
Tragische bandieten
Op geen enkel moment hebben de Autobandieten geprobeerd hun identiteit te verbergen, hun sporen uit te wissen of zich te ontrekken aan de verantwoordelijkheid voor hun acties. Zij stonden volledig achter hun daden maar realiseerden zich tegelijkertijd dat hun strijd gedoemd was te mislukken, zo bleek later tijdens het proces tegen de overlevende groepsleden. In Frankrijk bestempelde men de groep daarom als de ‘tragische bandieten’. Octave Garnier had zelfs toen hij nog gezocht werd, een ondertekende brief naar justitie gestuurd waarin hij de verantwoording op zich nam en details over de overvallen verstrekte.
Belegeringen
In het voorjaar van 1912 worden bendeleden André Soudy, Raymond Callemin, Édouard Carouy en Étienne Monier gearresteerd. De politie weet Bonnot te traceren naar een huis in Ivry-sur-Seine. Wanneer de hoogste politiechef Jouin en zijn assistent behoedzaam het vertrek waar Bonnot zich schuilhoudt betreden, ontstaat een vuurgevecht. Daarbij wordt de politiechef gedood. Via een raam en het dak van een tuinhuisje weet Bonnot vervolgens te ontsnappen.
Dankzij een anonieme tip weet de politie enkele dagen later de nieuwe schuilplaats van Bonnot te ontdekken. Hij heeft zich verschanst op de bovendieping van een garage in Choisy- le-Roi. Wat volgt is een belegering van ongekende proporties. Ruim vijfhonderd bewapende mannen – republikeinse garde, gendarmes en bewapende burgers – omsingelen het gebouw.
Na een langdurig vuurgevecht sterft Bonnot.[6]
Twee weken later volgt een soortgelijke belegering in Nogent-sur-Marne, een voorstadje van Parijs. Garnier en Valet hebben zich daar verschanst in een vakantiewoning, omsingeld door honderden gendarmes en legertroepen. De woning wordt gedeeltelijk aan puin geschoten.
Beide mannen overleven dit niet.
Bij het proces tegen de overlevende Autobandieten worden Callemin, Soudy en helper Monier veroordeeld tot de guillotine.
Ondergang
De Autobandieten wilden het kapitalistische systeem in het hart treffen door symbolen van dat systeem aan te vallen. Ze schroomden niet om daarbij gebruik te maken van één van de statussymbolen van dat systeem, de auto. Deze exponent van de vooruitgang kon immers prima ten eigen bate, en die van de beweging, worden benut. Dat de geselecteerde snelle, degelijke auto’s ook nog eens zeer kostbare modellen waren, voorbehouden aan een bourgeois koperspubliek, was een reden te meer om juist daarvoor te kiezen. Het paste logisch in hun denkwijze alleen genoegen te nemen met de betere automerken. Hun koelbloedigheid moet echter gepaard zijn gegaan met een flinke dosis overmoed, die wellicht hun onvoorzichtigheid bevorderde en uiteindelijk tot hun ondergang zou leiden.
Noten
[1] Voor een geschiedenis van de Autobandieten zie: Dick Gevers, De Bende van Bonnot, in Anton Constandse, De Autobandieten, Kelderuitgeverij/De Vooruitgang 2010; Richard Parry, The Bonnot Gang, London 1987 en John Merriman, Ballad of the Anarchist Bandits. The Crime Spree that Gripped Belle Époque Paris, New York 2017. Alle Franse perspublicaties uit 1911-1913 over de Autobandieten zijn te vinden in: Fréderic Lavignette, La Bande à Bonnot à travers la presse de l’epoque, Lyon 2008.
[2] Op nummer 5 in de Rue des Cloys was rond 1886 het schooltje gevestigd waar Commune-legende Louise Michel arme kinderen les gaf.
[3] Volgens enkele bronnen had Jules Bonnot in 1910 als chauffeur in Engeland gewerkt, in dienst van Arthur Conan Doyle, de auteur van de Sherlock Holmes verhalen, maar dit lijkt niet waarschijnlijk. Een vriend van Conan Doyle, de schrijver Ashton Wolfe, bezocht in 1925 het Musée du Crime in Lyon. Bij het zien van een foto van Bonnot meende hij Doyle’s vroegere chauffeur te herkennen. In een tweetal biografieën van Doyle wordt Bonnot echter niet genoemd.
[4] Voor een beschrijving van de leefgemeenschap in Romainville: Martin Smit, De bananeneter van Romainville, in de AS 196, 2016 en op Rozenberg Quarterly.
[5] Een soortgelijke overval vond pas negen maanden later plaats in de Verenigde Staten op 23 september 1912.
[6] Originele beelden van de belegering zijn te zien op Youtube:
Afbeeldingen: collectie Martin Smit
Comments
Leave a Reply