Fatsoenlijk land ~ Bevrijding
No Comments yet‘De avond van de vierde mei hoorden we op straat rumoer’, schreef Bob van Amerongen later. ‘Vreemd want het was na spertijd. Er was gecapituleerd, hoorden we, en de geallieerde troepen zouden de volgende ochtend Amsterdam binnentrekken. Wij moesten die avond ook meteen de straat op en gingen naar het ouderlijk huis in de Beethovenstraat van Frederika Samson, schoolvriendin van Karel en Tini en de laatste tijd ook medewerkster bij onze falsificatie-afdeling. Vader Samson, een stille, gedecideerde man met onderkoelde reacties, was voor zijn doen opgewonden. Hij haalde een zorgvuldig bewaarde fles oranjebitter te voorschijn. Op de terugweg, geen lange tocht, was het donker. We moesten behoedzaam langs de huizen lopen en zo nu en dan in een portiek blijven staan, want er werd geschoten. De oranjebitter had onze vrees weggenomen maar ons niet roekeloos gemaakt. Karel vloekte bij ieder schot. Hij zei niet godverdomme, maar de reservevloek Pyiniki.[1] We waren dus bevrijd.’[2]
Ook de volgende morgen trokken de geallieerde troepen Amsterdam nog niet binnen. En ook op zondag 6 mei stonden Karel en Tini tevergeefs op de Berlagebrug de bevrijders op te wachten.
Pas op dinsdag 8 mei arriveerden de eerste Canadese soldaten in de stad. Luid toegejuicht door een enthousiaste bevolking. De officiële ontvangst op de Dam was een dag later.
Bob ging de straat op om de bevrijders te onthalen. Hij had lang op de bevrijding gewacht. Maar nu het eindelijk zover was, had hij moeite met de omschakeling.
Jan was zelfs amper betrokken bij de bevrijdingsfeesten. Hij en Aleid hadden net een zoon gekregen. Die zomer stond in het teken van de bevrijdingsfeesten waaraan geen einde leek te komen. Amsterdam vierde de bevrijding ook met een toneelvoorstelling in het belangrijkste theater van de stad. Op 6 juni ging in de Amsterdamse Stadsschouwburg Vrij Volk in première.
Bob van Amerongen en andere medewerkers van de pp-groep en de Vrije Groepen Amsterdam waren erbij. Vrij Volk was de eerste productie van Tooneelgroep 5 mei ‘45, een gelegenheidsensemble van acteurs en theatermakers die in de oorlog de Kultuurkamer hadden afgewezen en pal na de bevrijding de Stadsschouwburg hadden overgenomen.
Het stuk was door vijf auteurs geschreven en bestond uit vijf bedrijven die elk een belangrijk moment uit de vaderlandse geschiedenis tot onderwerp hadden. Het vijfde bedrijf, Vrij Volk Vandaag van August Defresne, ging over een door de Duitsers ter dood veroordeelde schrijver die door Albert van Dalsum met ‘kracht en schroeiende overtuiging’ werd gespeeld. Ook op de planken was de pp-groep vertegenwoordigd. In het eerste deel van de voorstelling, Bataafsche Dageraad van Albert Helman, vertolkte Rob de Vries de rol van Rufus, een Romeinse soldaat. Zijn verzetsmakkers volgden ongetwijfeld vol trots zijn toneelverrichtingen.
Vrij Volk werd een groot succes. Vier weken lang stond het stuk in de Stadsschouwburg. Tijdens de driedaagse bevrijdingsmanifestatie eind juni werd Vrij Volk elke dag twee keer opgevoerd.
Mark van Rossum du Chattel, van de Alkmaarse afdeling van de pp-groep, kwam voor de bevrijdingsfeesten naar Amsterdam. Hij kreeg een uitnodiging van SDAP’er Sicco Mansholt, minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening in het kabinet Schermerhorn-Drees, het eerste naoorlogse kabinet. Mansholt was een vriend van een ambtenaar in Heiloo waarvan de PP-groep bonkaarten had gekregen. Hij was in de oorlog vanuit de Wieringermeerpolder actief in het verzet. Mark had Mansholt persoonlijk nog nooit ontmoet. Niettemin regelde Mansholt Marks luxe vervoer naar de hoofdstad. Hij werd door een Canadese auto met chauffeur vanuit Alkmaar opgehaald en na een feestelijke dag in Amsterdam door dezelfde chauffeur weer naar huis gebracht.
Indrukwekkend is de omvang van het programma dat de gemeente Amsterdam in het kader van de Bevrijdingsfeesten organiseerde. Van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat waren er straatfeesten in elke buurt. De driedaagse manifestatie begon 26 juni op de Dam met de opening van een mausoleum gewijd aan de nagedachtenis van verzetsmensen. De afsluiting vond plaats op 28 juni ’s avonds laat met een groot vuurwerk op een terrein tussen de Stadionkade en de Zuidelijke Wandelweg.
Het was een vrolijk volksfeest met veel muziek en dans. Maar ook waren er serieuze programmaonderdelen. Op 27 juni werd de Euterpestraat door waarnemend burgemeester Feike de Boer omgedoopt in de Gerrit van der Veenstraat. De bekendste omgekomen Amsterdamse verzetsheld werd hiermee geëerd. Diezelfde dag werd het borstbeeld van de joodse arts Sarphati, dat in de oorlog door de Duitsers was verwijderd, weer in het naar hem genoemde Sarphatipark geplaatst. Het beeld werd ingewijd door Jan Bommer, voormalig voorzitter van de Vrije Groepen Amsterdam. Bommer was na de bevrijding voor de SDAP in Amsterdam wethouder van Volkshuisvesting en Publieke Werken geworden.
Terugkeer
Na de bevrijding was Europa op drift. Grote groepen repatrianten gingen op weg naar huis. Ook de Nederlandse. Onder de Nederlandse repatrianten bevonden zich bijna 300.000 arbeiders die in Duitsland hadden gewerkt, 5.500 joden en bijna 4.000 politieke gevangen die in kampen en tuchthuizen hadden gezeten. Voor de twee laatste groepen was er geen aparte opvang. De Nederlandse regering had bepaald dat er tussen Nederlandse staatsburgers geen enkel onderscheid gemaakt mocht worden.
Aan de grens kreeg iedereen een strenge medische keuring. De opvangcentra waren vaak onplezierig. Van een hartelijke ontvangst door bevolking of gezagsdragers was doorgaans geen sprake. In vergelijking met Frankrijk en België, waar de repatrianten op veel plaatsen met gejuich werden ontvangen, was de aankomst in Nederland een kille bedoening.
Tot ieders grote opluchting kwam pp-groepslid Femke Last terug uit de kampen. Op de dag van haar aankomst in Nederland, op 29 april 1945, schreef ze vanuit Brunssum (in de buurt van Heerlen) een brief aan haar familie: ‘Ik heb het ongelofelijke geluk gehad door een reeks van toevalligheden in het eerste vrouwenkamp terecht te komen wat door de Amerikanen bevrijd is, nu 14 dagen geleden, en als eerste transport van vrouwelijke politieke gevangenen naar Nederland gevoerd te zijn. Vanmorgen om circa 3 uur kwamen we de grens over! (…) Jullie hoeven je beslist geen zorgen te maken, ik ben overal verwonderlijk goed doorgerold en op ’t ogenblik alleen een beetje moe en mager en dol verlangend naar jullie allemaal.’
In Brunssum vond Femke onderdak bij een gezin dat ze nog kende van een zomerkamp van voor de oorlog. Daarna reisde ze via Ommen, waar haar moeder terugkerende kampgevangenen opving in een kasteel, naar Amsterdam.
Terugblikkend herinnert Bob zich Femkes terugkeer in de hoofdstad: ‘Dat hebben we gevierd. Een diner met kaarsen, menu’s op oude stamkaarten, toespraken en een door onszelf bedachte onderscheiding voor haar. Het was ook een soort afsluiting van de illegaliteit.’[3]
Jaap Hemelrijk, Jans vader, kwam ook terug uit Duitsland. Hij keerde terug met een transport dat door de Nederlandse gevangenen uit Buchenwald zelf was geregeld. Vier bussen en een vrachtauto waren door monteurs opgelapt. De bussen werden groen gespoten en kregen een Amerikaanse ster om de doortocht door het bezet gebied van Duitsland gemakkelijker te maken. Ook kregen ze het opschrift Buchenwald om bij het Duitse publiek medeleven te ontlokken. De tocht voerde hen door het vernielde Duitsland. Er waren veel hindernissen. Opgeblazen bruggen en noodovergangen zorgden voor veel oponthoud.
Uiteindelijk ging de ploeg de Nederlandse grens over. Jaap Hemelrijk was euforisch, zoals hij later vastlegde: ‘De grens van Nederland! Wat is een grens? Een fictie en een ontroerende werkelijkheid. Wat weet een plezierreiziger ervan, voor wie ze slechts een hindernis en douanecontrole betekent! Alleen wie uit een concentratiekamp terugkeert en door een wonder aan de dood is ontsnapt, beleeft de grens als een groot geluk, als een doordringende liefkozing, als de onstuimige omhelzing van een lang ontbeerde geliefde.’[4]
Na Maastricht trok de ploeg door België en reed bij Valkenswaard opnieuw Nederland binnen. Om half vier bereikten ze het eindpunt Eindhoven. Hemelrijk en zijn makkers stapten uit te midden van een grote menigte. Meisjes in verpleegsteruniform liepen rond met kannen hete thee die bedoeld was voor de repatrianten. Ze dronken er bekers vol van en ervoeren het als een warm welkom, zoals Hemelrijk later noteerde. Hij was over de aankomst in Eindhoven veel positiever dan de meesten van zijn lotgenoten.
Diezelfde dag (9 mei 1945) schreef Hemelrijk een brief aan zijn vrouw: ‘Na 8 maanden krijg je hiermee het eerste rechtstreekse, eigenhandig geschreven bericht van me. Je zult, hoop ik, al gehoord hebben, dat ik leef en gezond ben! Want ik heb enige dagen geleden aan Velleman, een Hollandse officier, die in Buchenwald gekomen is, opdracht gegeven je bericht te sturen. Bovendien is gisteren waarschijnlijk mijn naam door de radio afgeroepen. In elk geval gebeurt dat morgen nog eens. Want van ons transport worden morgen (donderdag) de namen afgeroepen. Ik schrijf droog, omdat ik anders ga huilen. Hoe dat komt, vertel ik je hopelijk gauw. Innerlijk ben ik bezorgd en ongeduldig om het lot van jou en de kinderen te horen. De gedachten aan de gevaren vooral voor Japie en Jan moest ik steeds met geweld van me afzetten. Ik ben niet blij over mijn wonderbaarlijke redding, voordat ik weet, dat jullie allen behouden zijn.’[5]
Dit Hemelrijk en haar kinderen Jaap en Dineke vernamen in Putten dat vader in Nederland was opgedoken. Niet via Velleman, maar via een kennis die zijn naam op de radio had gehoord. Een paar dagen later stopte er een grote Amerikaanse slee voor de deur van het huis van de familie Hemelrijk. Vader stapte uit de auto, geflankeerd door een hoge Amerikaanse militair. Zijn familieleden waren stomverbaasd. Officieel werden burgers uit het zuiden nog niet toegelaten. Over de noodbrug van de Rijn mochten alleen maar militaire colonnes en auto’s.
Maar vader Hemelrijk had het klaargespeeld een plek te krijgen in de auto van een reserve-kapitein die naar de regering in Den Haag moest. Deze militair vond het geen punt om voor Hemelrijk om te rijden en hem in Putten af te leveren. Hoe Jan Hemelrijk het goede nieuws heeft gehoord over de wonderbaarlijke terugkeer van zijn vader is niet bekend. Hij was met Aleid in Amsterdam. Ze hadden hun pasgeboren kind Jaap genoemd, naar zijn grootvader Jaap. De wetenschap dat grote en kleine Jaap elkaar nu zouden leren kennen, zal Jan met grote vreugde hebben vervuld.
Vader Van Amerongen keerde terug uit het zuiden des lands. Vanuit Limburg, zijn laatste verblijfplaats, was er lange tijd geen regulier verkeer per trein naar het noorden mogelijk. Pas in juli 1945 kon hij met een vrachtauto meerijden naar Amsterdam. Hij kon voorlopig terecht bij twee zusters van zijn vrouw Henriëtte in de Lekstraat. Het huwelijk tussen Jules en Henriëtte van Amerongen, dat in 1942 al formeel was verbroken, werd definitief beëindigd. Zijn vele escapades, ook in de onderduik, hadden hun tol geëist. Bob wachtte zijn vader op in de Lekstraat, wat hij later zou opschrijven: ‘Ik zie nog voor me hoe hij uit de vrachtauto kwam in zijn blauwe demi met nogal wat bagage. Hij was er psychisch niet goed aan toe, tamelijk depressief.’[6]
Vrij snel na zijn terugkeer hervatte Jules van Amerongen zijn werkzaamheden op het Murmellius Gymnasium in Alkmaar. Maar hij hield last van depressies. Jules van Amerongen zou al in 1946 overlijden.
Het contrast met Jaap Hemelrijk, die geestelijk sterk uit de oorlog kwam en nog tot 1953 rector bleef van het Murmellius Gymnasium, was buitengewoon groot. Ook Miep Lobatto, een van Bobs onderduikers, kwam terug van onder de grote rivieren. Ze vertrok op 4 augustus 1945 uit Teteringen (bij Breda) en had een bewijs gekregen waarmee ze die dag met de boot van Moerdijk naar Willemsdorp het Hollands Diep kon oversteken.
In Amsterdam trof zij slechts een handjevol familieleden: haar broer Jaap, haar nichtje Betty de Vries, die net als zij door de PP-groep de oorlog waren doorgekomen in de onderduik. Ook haar oom Jaap (broer van de vader van Miep en Jaap), zijn echtgenote Lies en hun kleine baby, die de oorlog in Zwitserland hadden doorgebracht, waren weer terug.
Oom Jaap en zijn gezin woonden een tijd in Hotel Stadt Elberfeld aan de Oudezijds Achterburgwal waar na de oorlog repatrianten werden opgevangen. Lien van Amerongen, Bobs tante, zwaaide er de scepter.
Miep Lobatto was zestien en ging na de zomer van 1945 naar de GICOL, de Gemeentelijke Inhaalcursus voor Ondergedoken Leerlingen, waartoe Willy Pos het initiatief had genomen. Op 11 augustus had wethouder Albert de Roos (sdap) deze school geopend die in de Tweede Boerhaavestraat was gevestigd. De gicol was bedoeld voor joodse jongens en meisjes die tijdens de oorlog geen onderwijs hadden kunnen krijgen en terugkwamen uit het concentratiekamp of de onderduik. In twee jaar tijd werd de school door 120 leerlingen bezocht. Naast regulier middelbaar onderwijs waren er ook andere activiteiten. Op 20 december 1945 was er bijvoorbeeld een revue in de kleine zaal van het Minervapaviljoen waar Miep optrad met een Frans chanson. Ook ging ze met een vriendenclub van de GICOL kamperen in Ermelo. Over de oorlog werd niet gesproken.
Dat ze destijds depressief was na de bevestiging van de moord op haar moeder en andere familieleden, besefte ze pas later. Jaap Lobatto, Mieps broer, was tijdens de bevrijding in Alkmaar. Als onderduiker van Nico Vels Heijn, die in Alkmaar een hoge positie had bij de Binnenlandse Strijdkrachten, kon hij de intocht van de geallieerden van dichtbij meemaken. Hij stond zelfs op het bordes vlakbij Nico Vels Heijn en François Henri van Kinschot (chu), de opgedoken burgemeester van Alkmaar die in 1942 door de Duitsers uit zijn ambt was gezet en daarna was ondergedoken. Jaap genoot ervan. Twee dagen later reed hij met een grote vrachtwagen vol met levensmiddelen naar Amsterdam. De lading werd afgeleverd bij de firma Van Amerongen aan de Haarlemmer Houttuinen. Jaap ging direct naar de familie Euwe in de Johannes Verhulststraat waar hij door zijn oude buren hartelijk werd ontvangen.
Veertien dagen later vestigde hij zich definitief in Amsterdam en kwam de klap. Op zijn nieuwe kamer op de Parnassusweg spookte de oorlog door zijn hoofd. Hij was aangeslagen door de catastrofe die zijn familie had getroffen. Uiteindelijk hielpen zijn studie chemie en blokfluit spelen hem weer op de been. Met drie andere studenten vormde hij een straatensemble dat in de jaren na de oorlog in de zomer overal in Europa speelde, bij voorkeur in de chique restaurants in de Rue Faubourg du St Honoré in Parijs.
Trouwen
Vlak na de oorlog werd er veel getrouwd. Er was weer een perspectief op een volwaardig leven. Het eerste huwelijk in de kringen van de pp-groep was van Willy Pos, Bobs neef, en Brigitte Kray. Beiden hadden ondergedoken gezeten en waren onderduikers van de PP-groep geweest.
Op 21 juni 1945 zouden ze ’s ochtend trouwen op het Amsterdamse stadhuis aan de Oudezijds Voorburgwal, afdeling derde klasse. Brigitte had voor de gelegenheid kleren geleend, een rok met een blouse met rood-blauwe stippen. Geld voor een chique trouwjapon was er niet. Haar kleding werd opgefleurd door het veldboeket dat ze van haar aanstaande echtgenoot had gekregen. Maar er kwam een kink in de kabel. Volgens de ambtenaar van de burgerlijke stand kon de bruiloft niet doorgaan. Brigitte Kray had zich in 1938 als Duitse vluchteling in Amsterdam gevestigd. Sindsdien was ze stateloos geweest. Maar net na de oorlog werd alle oude wetgeving geannuleerd. Brigitte was voor de Nederlandse autoriteiten weer een Duits staatsburger. Dit had grote gevolgen. Want een Duits staatsburger was een vijand waarmee een Nederlands staatsburger de eerste jaren na de oorlog niet kon trouwen. Een absurde situatie, daar Brigitte als joodse Duitsland in 1933 uit lijfsbehoud had moeten ontvluchten.
In gezelschap van een bevriende advocaat ging het bruidspaar langs bij allerlei instanties om de situatie uit te leggen. Tijdens de tocht door de stad begon het veldboeketje al aardig te verleppen. Ten slotte kregen ze dispensatie van het militaire gezag op grond van Brigitte haar joodse achtergrond en onderduikgeschiedenis. En op voorwaarde dat Brigitte een verklaring tekende waarin stond dat ze geen bezittingen had.
Het huwelijk werd in het begin van de middag gesloten. Ondertussen was het huwelijksprogramma volledig in het honderd gelopen. In het huis van Hans Pos, de vader van Willy, op de Koninginneweg zouden de feestelijkheden plaatsvinden. Alle bruiloftsgasten moesten dus naar dit adres. Daar ging enige tijd over heen, want alleen voor Willy en Brigitte was een auto geregeld. De overige gasten moesten vanuit de Amsterdamse binnenstad naar de Koninginneweg lopen. Door de verlate huwelijkssluiting begon de lunch pas in de loop van de middag. Niet veel later arriveerden al de eerste genodigden voor de receptie, onder wie Bernard van Amerongen, een neef van Willy Pos. Hij ontdekte zo dat hij niet voor de lunch was uitgenodigd en was diep beledigd. Het was de start van een brouille. Tussen hem en de familie Pos kwam het nooit meer goed.
De bruiloft van Karel van het Reve en Tini Israël op 11 juli verliep minder problematisch. Op het stadhuis waren Karels broer Gerard en Tini’s broer Cor de getuigen. Ook
de wederzijdse ouders waren er. Tini droeg een jurk met een opvallend patroon en had bloemen in het haar gestoken. Karel had een papieren pak aangetrokken, een aankoop van broer Gerard aan het eind van de oorlog. Gelukkig bleef het droog op 11 juli, getuige de bruiloftsfoto’s van dit huwelijk van Annelies Romein. Op de bruiloft waren veel leden van de pp-groep. Het echtpaar Van het Reve vestigde zich op een etage aan de Amstel 268, een van de panden die in de oorlog van de PP-groep was geweest en in de jaren dertig het bureau van de Communistische Partij.
Afronding VGA en PP-groep
Kort na de bevrijding kwam een aantal kopstukken van de VGA bij elkaar. De vergadering vond plaats op woensdag 16 mei om 8 uur ’s ochtends. Onder de aanwezigen was vanzelfsprekend ook Jan Hemelrijk. Op deze bijeenkomst werd de naoorlogse koers van de VGA besproken. De organisatie was immers sinds de bevrijding ‘in liquidatie’. Wat stond hen nog te doen? Men besloot zich op een paar werkzaamheden te concentreren. Belangrijk was de deelname aan zuiveringswerkzaamheden. Collaborateurs werden in die dagen opgespoord en gevangen gezet. Verder hield men zich bezig met het opvangen van de onderduikers van de VGA. Hun leven moest weer op de rails gezet worden. En tenslotte bood men hulp en steun aan de illegale werkers van de VGA, in het bijzonder aan hen die geen Nederlandse nationaliteit bezaten.
Om dit alles te bekostigen vroeg men het Nationaal Steunfonds nog enige tijd met het geven van giften door te gaan. Ook werd er een voorlopig nieuw bestuur samengesteld. Jan Bommer en Ad van Moock werden nu gewone leden, Karel de Vries voorzitter en de advocate Lau Mazirel secretaresse. Mazirel had in de oorlog veel verzetswerk gedaan en de ouders van Bob inzake hun huwelijk geadviseerd. Alleen Jan Hemelrijk bleef als 2e secretaris in functie. Naar buiten toe zou Jan Bommer de VGA vertegenwoordigen in het Amsterdams Werk Comité, een lokaal naoorlogs adviesorgaan van de illegaliteit in Amsterdam.
Op de volgende vergadering, waarbij alle leden van de zes VGA-commissies aanwezig waren, werd het nieuwe bestuur officieel geïnstalleerd. De werkzaamheden van de VGA stopten toen deze door andere instellingen, zoals de Stichting Nederlands Volksherstel en de Stichting 1940–1945, werden overgenomen.[7]
VGA-kopstuk en sociaal-democraat Rengelink stelde, zoals veel mensen uit deze kringen, dat de illegalen zich als zodanig niet met de politiek moesten gaan bemoeien. Hierin verschilden de VGA van mening met de linker sectie van het verzet, zoals die in het GAC (Grote Adviescommissie der Illegaliteit) was vertegenwoordigd, waaronder de makers van de verzetsbladen Het Parool, Vrij Nederland, De Vrije Katheder en De Vrije Kunstenaar. Rengelink vond dat met de afronding van de laatste werkzaamheden de illegaliteit haar werk had gedaan: ‘Dan moet zij niet trachten in een hunkering naar de oude strijdgemeenschap een nieuw arbeidsveld te zoeken. Dan moet zij zich definitief liquideren. Eenvoudig zal dat niet zijn. Want onder het legale jasje dat wij gaan aantrekken, blijft toch altijd nog een oud-illegaal hart kloppen. Wij hebben nu eenmaal als oud-illegalen allemaal een ‘’klap van de molen’’ beet. Wij zijn wat anders dan de anderen. Waren wij dat niet, dan hadden wij immers niet de weg van de grootste weerstand en het grootste gevaar gekozen. En vijf jaar strijd hebben ons nog harder, onverzoenlijker, nog ‘’vreemder’’ gemaakt.’[8]
Maar niet alleen de oude garde van sociaaldemocraten in de VGA deelde het standpunt van de politieke afzijdigheid van de illegaliteit bij de opbouw van het nieuwe Nederland.
Jan Hemelrijk, die op 28 mei 1945 zevenentwintig jaar was geworden, dacht er net zo over zoals hij later zou verklaren: ‘Wij moesten ons leven na de oorlog weer opbouwen. Dat doe je niet door in de politiek te gaan, zeker niet als je student bent. En waarom zouden illegalen bij de opbouw moeten worden betrokken? Dat zijn helemaal geen mensen die daar per se geschikt voor zijn. Wij waren geschikt om onderduikers te helpen.’[9]
De hoofdrolspelers moesten hun leven weer oppakken. Jan Hemelrijk was daar al mee bezig voordat de oorlog was afgelopen. Zo had hij een plan ontworpen voor een reconstructie van het Amsterdamse bevolkingsregister waarover hij uitgebreid correspondeerde met een gezaghebbende kennis uit het verzet in Den Haag, Dolphe du Marchie van Voorthuizen, die na de oorlog kans maakte op een leidinggevende betrekking in de ambtenarij of de politiek, zoals blijkt uit hun correspondentie. Jan schreef hem op 1 mei 1945: ‘(…) de illegalici interesseren zich in het algemeen heel weinig voor de reconstructie, waar je over schrijft. Ze hebben ook geen tijd, zich ermee bezig te houden, daar de meesten studenten zijn en weer aan de studie willen, of op andere manier gebonden zullen zijn. Het eenige, waartoe ze bereid zijn, en waarvoor ze ook goed te gebruiken en bovendien onontbeerlijk zijn, is de snelle registratie en zuivering van onderduikers van de stad, met als doel het weer in het zadel helpen van de gedupeerden en het blijvend uit het zadel helpen van nsb’ers en gespuis. En als dit niet snel en kras gebeurt, dan gebeurt het heelemaal niet.’
Jans opzet was de zogeheten opduikers uit de onderduik van nieuwe papieren te voorzien en tegelijkertijd de relatie tussen hun valse identiteit (zoals vastgelegd in hun valse papieren: pb en td) en echte identiteit in het bevolkingsregister zichtbaar te maken. Na de bevrijding probeerde Jan via de Amsterdamse wethouder Franke zijn Haagse kennis aangesteld te krijgen als organisator van de reconstructie van het Amsterdamse bevolkingsregister. Dit lukte niet. Volgens wethouder Franke was het personeel van het Amsterdamse bevolkingsregister goed in staat de klus zelf te klaren.
Door een ongeval kwam er een einde aan de samenwerking tussen Jan Hemelrijk en Dolphe du Marchie van Voorthuizen. Dolphe du Marchie van Voorthuizen werd begin juli door een Canadese auto overreden. Een dag later stierf hij aan zijn verwondingen. Jan werkte inmiddels op het Amsterdamse bevolkingsregister en probeerde de reconstructie door te voeren. Maar men wilde liever een traditionele aanpak zonder enige rompslomp. Jan hield dit werk snel voor gezien.
Jan Hemelrijk en Bob van Amerongen werkten vlak na de oorlog voor het Amsterdamse Volksherstel, de Amsterdamse afdeling van het Nederlands Volksherstel die op 7 mei was opgericht. Het was een officiële instantie waarin verzetsgroepen, maatschappelijke en medische hulporganisaties en kerken samenwerkten. Onderduikers en repatrianten kregen van het Amsterdamse Volksherstel onder meer een distributiestamkaart en bonkaarten. In de Apollolaan in Amsterdam werden van 23 tot 27 mei 1945 nieuwe distributiestamkaarten uitgereikt.
Voor het screenen van de mensen die hiervoor in aanmerking wilden komen, werden ook oud-verzetsmensen ingezet, in het bijzonder degenen die tijdens de oorlog gespecialiseerd waren in vervalsen.[10] Bob en Jan hielpen bij de screening in de Apollohal. Ze wisten er menig NSB’er te onderscheppen. Samen met Karel van het Reve ging Bob ook langs bij de bureaus van Volksherstel, getuige een foto die Jan Hemelrijk van hen heeft genomen voor een schoolgebouw in de Nic. Maesstraat in Amsterdam.
Bob vertelde later: ‘Karel en ik gingen bij die bureaus kijken of ze de joodse opduikers goed behandelden, want ze waren soms heel onaardig. “De joden kunnen wel zeggen dat het joden waren”–en dan kwam er weer een rotopmerking. Dus daar moesten we achteraan.’[11]
Bob zorgde er voor dat een paar mensen die in zijn ogen fout waren geweest het moeilijk kregen. Daan van der Vat, de man van het Zwart Front die de baan van Bobs vader op het Murmellius Gymnasium had overgenomen, dreigde bijvoorbeeld hoogleraar te worden aan de UvA. Bob wist dat te voorkomen. Hij belde hierover met de historicus Jacques Presser. De gemeenteraad blies de benoeming de volgende dag af. En daarbij bleef het niet. Als lid van de ASVA-ledenraad diende Bob samen met een studiegenoot een motie in om David Cohen op non-actief te stellen. Cohen, hoogleraar oude geschiedenis, van wie hij zelf les had, was een van de voormalige voorzitters van de Joodse Raad. Deze Raad had nauw met de Duitsers samengewerkt en de joden het onderduiken expliciet afgeraden.
Het beviel Bob niet dat Cohen zijn oude functie weer kon bekleden. Cohen werd destijds samen met zijn collega-voorzitter van de Joodse Raad, Abraham Asscher, door de joodse gemeenschap bij monde van een Joodse Ereraad scherp veroordeeld. Ook justitie greep in. Op 6 november 1947 gingen Asscher en Cohen de gevangenis in op last van de procureur-fiscaal van het Bijzonder Gerechtshof van Amsterdam wegens medewerking aan de vijand. Toevallig een dag nadat de motie tegen Cohen in de ASVA-ledenraad was aangenomen.
Een maand later kwamen ze weer vrij en in 1951 werd van strafvervolging van Cohen afgezien. Asscher was in 1950 overleden.
Kriterion
Na de oorlog zette Piet Meerburg, leider van de Amsterdamse Studentengroep, vaart achter zijn plannen voor een bioscoop. Hier zouden de studenten kunnen werken die door de oorlog achterop waren gekomen met hun studie. Zo konden ze het geld verdienen om hun studie af te maken zonder een beroep te moeten doen op hun ouders. En konden ze de onafhankelijkheid bewaren die voor hen als verzetsmensen vanzelfsprekend was geworden.
Ook leefde het idee om met deze bioscoop een culturele en universitaire gemeenschap te creëren waarin plaats was voor studenten van allerlei pluimage. Aan de zuilenmaatschappij van voor de oorlog moest een einde komen, te beginnen in Kriterion. Op dit punt bracht de nieuwe bioscoop de toen heersende doorbraakgedachte in de praktijk.
Jan Hemelrijk was net een paar maanden vader toen hij door Piet Meerburg werd betrokken bij zijn nieuwe initiatief. Hij was niet de enige voormalige verzetsman die actief werd in Kriterion. In het dagelijks bestuur van Kriterion zaten onder meer Philip Fiedeldij Dop (vice-voorzitter) en Felix Halverstad (secretaris). Met beiden had Piet Meerburg in de oorlog intensief samen gewerkt om joodse kinderen te redden.
De kinderarts Fiedeldij Dop maakte deel uit van Meerburgs eigen groep. De joodse Halverstad was de partner van Walter Süskind in de Hollandsche Schouwburg en zorgde ervoor dat de namen van de joodse kinderen uit de administratie van de Hollandsche Schouwburg verdwenen voordat ze naar buiten werden gesmokkeld en door groepen als die van Meerburg in veiligheid werden gebracht.
Jan Hemelrijk behoorde bij de zestien medewerkers van het eerste uur. Omdat hij geen zin had om bij de Stichting 40–45 geld aan te vragen, meldde hij zich bij Piet Meerburg, die hem als medewerker graag wilde hebben. Ook zij kenden elkaar immers uit de oorlog. Meerburg had wel eens een beroep op Jan gedaan voor valse persoonsbewijzen.
Jan bracht ook geld mee voor de nieuwe bioscoop, in de vorm van een financiële genoegdoening die de PP-groep had weten af te dwingen. Na de oorlog hadden Bob en Jan namelijk ontdekt dat ze bij de grote voedseltransporten met schepen uit Friesland door de schippers waren belazerd. Deze schippers, die exorbitante vaargelden hadden gevraagd en gekregen, hadden zelf een deel van de goederen van de voedseltransporten achtergehouden. Ook hadden ze uit de door vliegtuigen gedropte pakketten in de buurt van Schiphol allerlei spullen gestolen. Terwijl ze de opdracht hadden deze pakketten met hun schepen naar Amsterdam te vervoeren.
Bob en Jan besloten er werk van te maken en organiseerden een soort van tribunaal. Een van de schippers werd onder druk gezet om binnen een week 6.000 gulden terug te betalen. Dat geschiedde. Een deel van het geld ging naar medewerkers die illegaliteitszaken afwikkelden en daarvoor geen vergoeding kregen. De resterende 4.000 gulden ging naar de rekening van Kriterion.[12]
Op 6 november 1945 ging Kriterion van start met een galavoorstelling voor tweehonderd genodigden. Na de officiële opening werd er gemusiceerd door een kwartet van het studentenorkest ‘S.S.M.J.PZN. Sweelinck’. Op het programma stonden een documentaire en een speelfilm.
Daarna werd het Kriterionmenu geserveerd: Oeufs d’Avant Garde, Larme de Greta Garbo, Poulard à Oliver Hardy, Compôte de Baskerville, Baiser de Laila en Fruits from the garden of Allah.
Deze vrolijke bijeenkomst vormde de start van een belangrijk cultuurcentrum in naoorlogs Amsterdam, tot stand gekomen dankzij de bijdrage van zovelen. Zo zorgde het warenhuis Nieuw Engeland voor de kleding, aldus Jan Hemelrijk later: ‘… niemand had goede kleren aan het eind van de oorlog, we liepen toen ónvrijwillig in vodden, en toen heeft Nieuw Engeland voor alle medewerkers en medewerksters een keurig, prachtig blauw pak, een donkerblauw pak, ter beschikking gesteld met een overhemd erbij en ik denk ook nog wel een das, en voor de dames een keurig zwart jurkje, niet zo’n diensterjurkje, maar echt een mooie jurk. En daar moesten wij in werken. Het was ondenkbaar in die tijd dat je geen das aan zou hebben als je iemand naar zijn plaats bracht.(…) We zagen er keurig uit.’[13]
Jan had in Kriterion, zoals elke medewerker, allerlei verschillende functies. Hij werkte er als portier en kassier en bracht de mensen naar hun plaats. Kriterion was behalve een werkplek een ontmoetingscentrum met een belangrijke sociale functie. Voor Jan en voor veel van zijn collega’s markeerde Kriterion de overgang van de illegaliteit naar het gewone leven. De leegte waarin veel illegale werkers na de oorlog vielen, werd door de werkzaamheden en activiteiten in Kriterion opgevuld. Onder de medewerkers van het eerste uur heerste dan ook een grote saamhorigheid. Over de oorlog werd niet gepraat. Veel liever stortte men zich in het nieuwe leven dat Kriterion bood. Naast filmvoorstellingen stonden er ook wekelijkse concerten op het programma en waren er veel feestjes.
Na een jaar bleek Kriterion commercieel een succes te zijn. De nieuwe formule bleek aan te slaan: een filmhuis voor de alternatieve film, waar nachtfilms even vanzelfsprekend waren als de participatie van het personeel in het bedrijf. Het was natuurlijk niet verwonderlijk dat de niet-hiërarchische organisatiestructuur van de VGA doorwerkte in Kriterion. Tegelijkertijd was Kriterion een voorbode van de nieuwe culturele ondernemingen zoals die eind jaren zestig in Amsterdam van de grond zouden komen.
Bij het eerste jubileum van Kriterion op 7 november 1946 voerde Jan Hemelrijk het woord namens de medewerkers. Het werd een lofzang op het enorme houten beeld dat Jan Bons voor de opening van Kriterion had gemaakt en dat in de grote zaal was opgehangen: ‘Toen wij een jaar geleden, in het holst van de nacht het houten gevaarte, dat vanuit de loge gezien zozeer de indruk maakt een blikken wolk te zijn, in de nok van de zaal hesen, konden wij nauwelijks vermoeden, daarmee een voor ons zeer belangrijke symbolische daad te verrichten. Het was ook ternauwernood mogelijk in die dagen, die vol waren met koortsachtige drukte en allerlei voor ons ongewone werkzaamheden, zoals het aandweilen van de zaal en het vastschroeven van de stoeltjes, ons rekenschap te geven, van wat daar boven ons hoofd met grote hardnekkigheid een zegenend, zij het ietwat houterig, gebaar maakte. Langzamerhand echter, mede door de vele op- en aanmerkingen, maar speciaal door de door het publiek aan ons gerichte vragen aangaande dit onderwerp, waren wij gedwongen ons hierin te verdiepen (…).’[14]
Zo was het beeld van Jan Bons de muze van Kriterion geworden die de onderneming zowel inspiratie als bescherming wist te bieden. Na zijn enthousiaste toespraak nodigde Jan Piet Meerburg uit op het podium te komen om een warm applaus in ontvangst te nemen.
In 1947 werd Kriterion vereerd met een bezoek van Koningin Wilhelmina. Een blijk van waardering voor de verzetsachtergrond van de oprichter en de meeste medewerkers van het bedrijf. Op dat moment draaide er de film Pantserkruiser Potemkin van de Russische cineast Sergei Eisenstein, een klassieker over de Russische revolutie van 1905.
Medisch student Bob Zanen, een van de zestien medewerkers van Kriterion in de beginperiode, schreef hierover destijds aan zijn ouders: ‘Er was natuurlijk een heel merkwaardige gespannen sfeer in de zaal. Iedereen ’t zondagse pak aan. Na de voorstelling heeft ze met 5 mensen van ons gepraat en ikzelf heb een handje gekregen. Een beetje onwerkelijk was alles. Overigens kunnen jullie het hele bezoek zien op het filmjournaal van deze week (het zal wel later in Hengelo komen). Zelf sta ik daar ook nog op in de verte. Jan Hemelrijk staat er duidelijk op en buigt heel diep, tot grote hilariteit van de linkse sectie van Kriterion.’
Weesperzijde 34
Na de bevrijding trokken Jan Hemelrijk en Bob van Amerongen in het huis met de twee torentjes aan de Weesperzijde 34 waar tijdens de Hongerwinter de Documentenafdeling van de PP-groep en de VGA had gezeten. Jan ging er met zijn echtgenote Aleid en zoontje Jaap in de zomer van 1945 wonen. Even later betrokken ook Bob en zijn toenmalige vriendin Diet Kortmann het pand.
Een jaar later kreeg medisch student Bob Zanen, Jans collega van Kriterion, op dit adres een zolderkamer: ‘Mijn nieuwe huis zal zijn bij Jan Hemelrijk, over wie ik al eerder geschreven heb, Weesperzijde 34–2. Een zolderkamer, erg naar m’n zin: balken, schuine ramen en zeker 4 x zo groot als m’n oude kamertje. Verder is de omgeving zó, dat ik me op dit moment niets beters kan wensen. Verzorging, vrijheid, zelfde instelling (alleen ben ik nog lang niet zo ver als zij) en tenslotte een zéér werkzuchtige en serieuze sfeer’. (brief september 1946)
Jan werkte hard om zo snel mogelijk zijn studie wiskunde af te ronden. Naast zijn werk in Kriterion vond hij vrij spoedig nog een andere betrekking. Hij werd assistent van professor David van Dantzig, de profeet van de mathematische statistiek van de UvA, bij wie hij afstudeerde en in 1950 zou promoveren.
Bob beleefde plezier aan zijn studie klassieke talen, waarvoor hij niet alleen uit liefde voor de klassieken, maar ook vanwege de intellectuele status had gekozen. Hij meende hiermee zijn ouders te overtreffen. Want zoals hij stelde ‘de klassieken stonden wel iets hoger aangeschreven dan de moderne talen’.[15]
Alhoewel hij zich zelf later niet als een goede student kwalificeerde, werd hij wel student-assistent in Utrecht. In die tijd schreef Bob een aantal artikelen voor De Vrije Katheder (1945–1950), het discussieplatform van communisten en progressieve niet-communisten. Het weekblad was voortgekomen uit twee illegale bladen, De Vrije Katheder en De Vrije Kunstenaar.
Het weekblad probeerde de progressieve krachten te bundelen in weerwil van partijpolitieke tegenstellingen. Meik de Swaan, een goede vriend van Bobs neef Willy Pos, was de directeur van deze idealistische onderneming. Bob had een abonnement genomen omdat velen uit zijn omgeving in De Vrije Katheder publiceerden, onder wie neef Willy en vriend Karel.
Eind jaren veertig droegen neef Willy en Lucas van der Land (Willy’s schoolgenoot van het Vossius Gymnasium) Bob tevergeefs voor als redacteur van het blad. Zij wilden de redactie verbreden. Maar Theun de Vries, een communistische hardliner, was hier mordicus op tegen. Bob van Amerongen zou later verklaren: ‘Ik was niet gelovig genoeg. Ik stemde wel cpn, tot de antisemitische processen tegen de joodse artsen in de Sovjet Unie [1953], maar ik ben nooit partijlid geweest. Dat redacteurschap is toen niet doorgegaan. Ik had er eigenlijk ook geen zin in want ik vond die orthodoxe kant van De Vrije Katheder heel vervelend. Ik vond het drammers.’[16]
Toen de PN zich daadwerkelijk met de redactie ging bemoeien, stopte de linkse samenwerking. Het blad werd opgeheven. De twijfel die Bob na de oorlog steeds meer kreeg over de communistische partij werd hiermee bevestigd.
In het huis aan de Weesperzijde kwamen vrienden en voormalige verzetskameraden van Jan en Bob regelmatig over de vloer. Velen van hen woonden in de buurt, Karel en Tini aan de Amstel 268, Frans Meijers en zijn vrouw Suus aan de Sarphatistraat 86– allemaal in voormalige kantoren van de PP-groep die na de oorlog onderling verdeeld werden.
Een van de vaste bezoekers was Gerard van het Reve, de broer van Karel. Hij werkte aan een boek dat later zijn romandebuut werd. Elk hoofdstuk las hij voor aan zijn broer Karel en diens vrienden Lucas van der Land, Jan-Erik Romein en Bob van Amerongen.
De onzekere Gerard had hun aanmoediging nodig, zoals Bob later vertelde: ‘Hij keek ook zeer verwachtingsvol op voortdurend, van: volg je het nog Robert? Vind je het wel leuk? Zal ik doorgaan?’[17]
Bij een van zijn bezoeken aan de Weesperzijde kreeg Gerard van Bob het boek De kleine neurasthenicus (1922), dat afkomstig was uit de bibliotheek van Bobs vader. Dit boek van Herman Gerard de Cock over ziektegeschiedenissen van geestelijke aard zou onder de titel De kleine zenuwlijder in De avonden terechtkomen.
De avonden kreeg in 1947 bij het verschijnen de volle aandacht van de literaire critici.
Ook in het huis aan de Weesperzijde was het boek van Gerard, die zich bij de eerste druk Simon van het Reve noemde, een gespreksonderwerp, zoals blijkt uit de brief die Bob Zanen destijds verstuurde: ‘Een vriend van Bob van Amerongen, Simon van het Reve, heeft pas een boek geschreven: ‘De avonden’, wat héél goede kritieken krijgt en zelfs bekroond is. Ons huis en Bob komen er óók in voor. Zelf heb ik het nog niet kunnen lezen, maar het schijnt wel héél erg typerend voor de moderne jeugd te zijn – somber, zonder uitzicht, cynisch en toch grappig. Zelf denk ik gelukkig nog wél uitzicht te zien, hoewel de betrekkelijkheid aller dingen soms ontstellend is. Het gekke is, dat wij met veel mensen van de oudere generatie bijna geen contact hebben.’ (brief 25 november 1947)
De avonden speelt zich af in een winter na de oorlog. Alle figuren zijn gemodelleerd naar werkelijke personen, onder wie Gerards broer Karel van het Reve (= Joop van Egters) en zijn verzetskameraden Bob van Amerongen (= Viktor Poort) en Jan Hemelrijk (= Herman). Oorlogservaringen komen in deze klassieker van de vaderlandse literatuur echter in het geheel niet voor. Bobs alter-ego Viktor Poort, student klassieke talen, is in het boek de meest positieve vriend van de hoofdfiguur Frits van Egters (Gerard van het Reve).
Op Tweede Kerstdag om kwart voor zeven brengt Frits van Egters een bezoek aan Viktor Poort in zijn huis met de ‘twee torenvormige uitbouwsels’ gelegen ‘aan de oprit van de brug’. Frits van Egters belt aan bij ‘een hoog huis’: ‘Een vrouw stond hem door een spreekbuis te woord, waarna de deur met een elektrisch mechaniek openging. Hij liep drie brede trappen op, langs ramen met gekleurd glas en werd boven ontvangen door een jongeman met een blozend gezicht, zwart, gekruld haar en een bril. Hij droeg een manchester jasje en wreef zich in de handen. ‘Hoe maakt u het, commandant Frits?’, vroeg hij. ‘Kom verder. Hier is het verdomd koud.’[18]
Frits en Viktor spreken hierna uitgebreid over geestelijke afwijkingen. Een grote rol is weggelegd voor de kleine Joost (= Jaap), het zoontje van Herman (= Jan Hemelrijk) en zijn vrouw Lidia (= Aleid), die bij Viktor Poort in huis woont. Hij wordt voor gek verklaard, in het bijzonder als ze hem met zijn hoofd tegen het ledikant horen slaan: ‘De Sint Vitus huppeldans, de nachtklopperij, de algemene zwakzinnigheid’, stelt Frits van Egters vast.
Jan Hemelrijk was woedend toen hij ontdekte hoe zijn autistische zoontje in de roman was beschreven. Hij typeerde Van het Reves roman dan ook na verschijning als ‘het dagboek van een psychopaat’.
Bob van Amerongen had alle begrip voor de reactie van zijn voormalige verzetspartner, maar was desondanks wel enthousiast over De avonden. Nadat vrijwel de hele literaire kritiek de portrettering van de vriendenkring van Frits van Egters te ‘vlak’ had genoemd, voelde hij zich geroepen om in De Vrije Katheder te reageren. In dit artikel uit 1948 diskwalificeerde hij de meeste critici. Het viel hem op hoezeer er over Van het Reves boek ‘gezwamd is, literair niet ter zake, psychologisch huiveringwekkend en onverantwoord, ten slotte van religieus geëxalteerd tot hysterisch onbeschoft.’[19] Hij maakte van de gelegenheid gebruik om zijn appreciatie voor het boek uit te spreken: ‘Ik waardeer dit boek om zijn bijzondere adequate literaire verwoording van algemeen menselijke, manlijke en generatieproblematiek, om zijn voortreffelijke stijl, om zijn buitengewone humor; ik vind het boeiend, vaak aangrijpend.’[20]
Over zijn personage had Bob niets te klagen. Want Viktor Poort is een sympathiek en stabiel persoon die anders dan de hoofdfiguur in De avonden zijn weg in het leven wél kan vinden.
Stabiel of niet, die eerste jaren na de oorlog waren voor Bob geen vrolijke periode. Hij was niet alleen aangedaan door de slechte psychische conditie van zijn vader en diens overlijden, ook de door de oorlog veroorzaakte spanningen was hij niet kwijt. De naoorlogse berichten over de genocide op de joden raakten hem diep en brachten hem uit evenwicht. Bob kreeg last van een maagzweer. Hij bezocht veel specialisten. Een van hen schreef hem een rustkuur voor. Hij moest zes weken bed houden. Zijn huisgenoot Bob Zanen raadde hem dit sterk af. Bob zou hierdoor volgens hem nog zenuwachtiger en ongelukkiger worden. Volgens Zanen hadden Bobs klachten een psychische oorzaak. Bobs internist kwam tot dezelfde conclusie en stuurde hem naar een psychiater. Praten zou hem lucht kunnen bieden.
NOTEN
1 Amerongen, Robert (Bob) van. ‘Robert en Bertram’, pg. 9–20 in; Uren met Karel van het Reve; Liber Amicorum, G.A van Oorschot, Amsterdam 1991. Al eerder in dit verhaal heeft Bob het over Pyiniki: ‘Nu hadden we in die tijd van grote schaarste bijna geen lucifers meer. En wat we hadden was een inferieur merk (verbrande kop viel wel degelijk af) met de (Finse?) naam Pyiniki. Die naam werd door ons gebruikt als vloek en als uitroep van verbazing of schrik.’ pg. 12.
2 Ibid. pg. 19.
3 Verrips, Ger. Denkbeelden uit een dubbelleven; Biografie van Karel van het Reve, De Arbeiderspers, Amsterdam/Antwerpen, 2004, pg. 201.
4 Hemelrijk, Jaap. Er is een weg naar de vrijheid; Zeven maanden concentratiekamp, Fibula-Van Dishoeck, Haarlem 1979 (1965/1952), pg. 303/304.
5 Jaap Hemelrijk, 1979 (1965/1952), pg. 308.
6 Amerongen, Robert (Bob) van. Na Graanboom en Barzelay, Camperduin 1998, privé-archief Bob van Amerongen, pg. 56/57.
7 NIOD, VGA-archief, Karel de Vries, ‘Enige informatie over de Vrije Groepen, enkele andere organisaties en hun rol na het einde van de Tweede Wereldoorlog’, 14 januari 1992.
8 J.W. Rengelink, NIOD, VGA-archief, datum niet vermeld, waarschijnlijk 1945.
9 Interview Jan Hemelrijk, 2001.
10 Hondius, Dienke. ‘Welkom in Amsterdam?; Aankomst en ontvangst van repatrianten in de hoofdstad in 1945’, in: Connie Cristel (ed.), Polderschouw, Bert Bakker, Amsterdam 2002, pg. 201–221.
11 Driessen-van het Reve, Jozien en Hella Rottenberg, Knip dan, toe dan!; Karel van het Reve in beeld, Van Oorschot, Amsterdam 2011, pg. 24.
12 Amerongen, R.van. ‘5 Mei; De illegalen en hun schaamte’, Vrij Nederland, 7 mei 1977.
13 Dolfsma, P.J.M. Kriterion; Uit de illegaliteit naar de studie’, privé-uitgave 1985, pg.106.
14 Dolfsma, P.J.M. 1985, pg. 177: ‘Kriterion een jaar’, Propria Cures, 15 november 1946, lvii,nr. 12, pg. 127.
15 Reinalda, Bob. ‘Rob van Amerongen, onze leraar Grieks en rector’, pg 84–97, pg. 88, in: Bob Reinalda en Marja Steur, Stedelijk Gymnasium Haarlem: Eindexamenjaren 1965 en 1966, Haarlem 12 juni 2010.
16 Interview Bob van Amerongen, 2001.
17 Witteman, Paul en Dick Slootweg, De avonden, een kleine reünie, Thomas Rap, Amsterdam 2007, pg. 106.
18 Reve, Gerard. De avonden, De Bezige Bij, Amsterdam 1991 (1947), pg. 85.
19 Amerongen, Robert (Bob) van, ‘Viktor Poort; De literaire kritiek en ‘De avonden’, De Vrije Katheder, 26 maart 1948 in: Paul Witteman en Dick Slootweg, De avonden, een kleine reünie, Thomas Rap, Amsterdam 2007, pg. 79.
20 Ibid. pg. 83.
Comments
Leave a Reply