Fatsoenlijk land ~ Proloog – Verzet in twee werelden
No Comments yetDe negentienjarige Bob van Amerongen aarzelde niet toen hij het in het voorjaar van 1943 het verzoek kreeg om voor een collega van zijn vader een onderduikadres te zoeken. Voor hem was het vanzelfsprekend mensen te helpen. Tante Louise had direct hulp nodig.
Zoals voor iedereen die zich bezighield met dergelijke activiteiten was het een riskante onderneming. Als kind uit een gemengd huwelijk waren de risico’s voor Bob nog groter. Als hij door de Duitsers gepakt zou worden, vreesde Bob, liep hij de kans er een extra joodse grootouder bij te krijgen en zo van ‘half-jood’ tot ‘voljood’ te promoveren. Met als zekerheid een enkele reis naar het vernietigingskamp.
Vanaf begin 1943 gaf Bob van Amerongen samen met Jan Hemelrijk leiding aan een groep ‘illegalici’, gespecialiseerd in hulp aan joodse onderduikers. Net als Bob kwam ook Jan Hemelrijk uit een gemengd huwelijk: allebei hadden ze een joodse vader en een niet-joodse moeder. Beide jongemannen leefden in feite in twee werelden.
Enerzijds gaven ze leiding aan een verzorgingsgroep. Anderzijds waren ze verwant aan hun onderduikers. Hun familieleden en vrienden waren immers de eersten die beroep op hen deden. Naarmate de oorlog vorderde, werd de groep steeds groter en ontwikkelde zij zich tot een netwerkorganisatie met verschillende afdelingen.
Jan Hemelrijk gaf de groep de naam PP-groep. Dat gebeurde bij de oprichting van de Vrije Groepen Amsterdam (VGA) in 1944 toen elke groep een naam moest kiezen. Je zou kunnen denken dat het een verwijzing is naar Potasch en Perlemoer, de twee kibbelende joodse zakenlieden uit de bekende gelijknamige vooroorlogse volkskomedie. Maar dat was niet het geval. Jan liet zich inspireren door de ‘porgel’ en de ‘porulan’, fantasiebeesten in het clandestien verschenen nonsensrijm De Blauwbilgorgel (1943) van Cees Buddingh’. Jan kortte de namen simpelweg af zoals zoveel verzetsgroepen deden.
Aan het eind van de oorlog bestond de PP-groep uit 19 kernleden, onder wie oud-leerlingen van het Murmellius Gymnasium (Alkmaar), de school van Bob en Jan, en het Vossius Gymnasium (Amsterdam). Ze redden waarschijnlijk enkele tientallen joden het leven.
Alleen Bob verzorgde al zeventien onderduikers. Niet alleen familieleden en vrienden uit eigen kring, maar ook mensen van buitenaf. Onder hen waren mijn moeder Miep Gompes-Lobatto, mijn oom Jaap Lobatto en hun nichtje Betty de Vries.
De gesprekken die ik tien jaar geleden met Bob van Amerongen en Jan Hemelrijk had, maakten grote indruk op me. Ze spraken over de oorlog alsof deze gisteren had plaatsgevonden. De gebeurtenissen van toen hadden hen duidelijk nooit meer losgelaten.
Bob had er nog steeds last van dat hij bepaalde mensen niet op tijd had kunnen onderbrengen. Ook gaf hij aan hoe ongelooflijk moeilijk het was geweest voor joden onderduikadressen te vinden.
Jan zat het nog steeds dwars dat zijn vader gepakt was door verraad. Hij had nog wel zo’n uitstekend persoonsbewijs voor hem gemaakt. Ondanks de voortdurende stress tijdens de oorlog had Jan geen spijt van zijn verzetsactiviteiten. Hij had niet als zovele anderen langs de zijlijn willen blijven staan.
De PP-groep voor het voetlicht brengen, lijkt me van belang. Niet alleen om Bob van Amerongen en Jan Hemelrijk de aandacht te geven die ze verdienen, maar ook omdat in Nederland het verzorgingsverzet onderbelicht is gebleven. Publicaties hierover zijn schaars. In verzetsfilms gaat het vaak over het gewapende verzet, zoals in Soldaat van Oranje en Het meisje met het rode haar. Bij het verzorgingsverzet ging het vaak om minder opzienbarende, maar daarom niet onbelangrijkere handelingen.
Clandestien opereren was moeilijk en uiterst gevaarlijk. Daarnaast had niemand ervaring. Sinds de Franse tijd had Nederland geen bezetting meer gekend. Iedereen moest het wiel uitvinden en het eigen netwerk op moed en betrouwbaarheid testen. Wie deed er mee, wie niet? In deze context moesten ook Bob en Jan hun weg vinden.
Binnen de groep hadden ze een duidelijke taakverdeling. Bob hield zich vooral bezig met het onderbrengen en verzorgen van onderduikers. Tegen het eind van de oorlog werd hij ook actief in de voedselvoorziening. Jan was specialist op het gebied van vervalsingen. In de laatste fase van de oorlog vervulde hij in Amsterdam een belangrijke rol bij deze activiteiten.
Het stereotype beeld is dat joden in Nederland zich zonder verzet naar de concentratiekampen hebben laten afvoeren. De PP-groep van Jan Hemelrijk en Bob van Amerongen bestond evenwel voor een aanzienlijk deel uit mensen met een joodse achtergrond, zoals overigens bij meer Amsterdamse verzetsgroepen het geval was. Niet alleen de leiders van de groep waren ‘half-joods’. Ook Hans de Jager (joodse moeder/niet-joodse vader) en Marjolein Heijermans (de dochter van de befaamde joodse toneelschrijver Herman Heijermans) hadden een dergelijke achtergrond.
In de laatste fase van de oorlog sloten zich bij de PP-groep ook ‘voljoden’ aan: de binnenhuisarchitect Ab Stuiver en de bekende acteur Rob de Vries. Anderen waren aan joden gelieerd, zoals bijvoorbeeld beeldend kunstenaar Frans Meijers, de niet-joodse vervalser van de groep. Hij had een joodse echtgenote. Zijn vrouw Suus Appel was de zuster van Debora Appel, de toenmalige echtgenote van de befaamde (joodse) historicus Jacques Presser.
Tot de kernleden van de groep behoorde een grote groep niet-joden, waaronder Tini Israël en haar vriend Karel van het Reve (na de oorlog een bekende slavist), alsook een jeugdvriendin van Karel, de jonge studente Femke Last.
De PP-groep was dus een verzorgingsgroep waarin halfjoden, joden en niet-joden samenwerkten. En de groep was geen uitzondering. Zo speelden joden een rol in allerlei soorten van verzet. Ze waren onder meer actief in sociaal-democratische (en communistische verzetsgroepen, bij de Ordedienst en tijdens de Februaristaking.
Toch zijn er niet veel publicaties waarin gemengde groepen van binnenuit beschreven worden. Bovendien zegt een dergelijke groep iets over de ontwikkeling van de Nederlandse samenleving. Anno 1940 was zo’n samenwerkingsverband een voorbeeld van het doorbreken van de verzuiling. De leden van de PP-groep kwamen uit de intellectuele bovenlaag van de bevolking. De ouders van Bob en de vader van Jan waren als docenten verbonden aan het Murmellius Gymnasium in Alkmaar waar Jan en Bob hun schoolopleiding kregen.
Het verhaal over de PP-groep werpt een nieuw licht op de Amsterdamse verzetsgeschiedenis. De geschiedenis van deze verzorgingsgroep is exemplarisch: vanaf september 1944 maakte de PP-groep namelijk deel uit van de Vrije Groepen Amsterdam (VGA), een federatie van een groot aantal Amsterdamse verzetsgroepen. Deze groepen waren gespecialiseerd in de joodse onderduik. Zodra de deportaties begonnen, gingen ze onafhankelijk van elkaar van start.
Alleen al qua aantal medewerkers waren de Vrije Groepen Amsterdam groter dan de Amsterdamse afdeling van de LO (Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers). Ook werkten deze groepen met succes in opperste geheimhouding. In het overzicht van de Amsterdamse illegaliteit van de Sicherheitsdienst (februari 1945) is praktisch geen enkele VGA-groep opgenomen. Toch hebben historici, met als belangrijkste Loe de Jong, de VGA slechts summier behandeld.
Dit is een hiaat in de geschiedschrijving omdat de VGA, waarvan de groep van Piet Meerburg de bekendste is, een belangrijke rol heeft gespeeld bij de redding van Amsterdamse joden.
Bob van Amerongen heeft zich altijd over dit hiaat in de geschiedschrijving opgewonden. Hij kende Loe de Jong persoonlijk. Bobs neef Willy Pos had op het Amsterdamse Vossius Gymnasium bij Loe in de klas gezeten. Willy’s schoonmoeder had haar interviews met VGA-leden nog aan De Jong doorgespeeld. Maar in zijn magnum opus Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog is hiervan praktisch geen spoor terug te vinden. Kennelijk vond De Jong de verzorgingsgroepen minder opzienbarend dan het gewapend verzet, concludeerde Bob van Amerongen teleurgesteld.
De geschiedenis van de PP-groep brengt een generatie in beeld die in de oorlog volwassen werd. Deze jongeren, veelal jonge studenten, moesten ineens hun eigen koers bepalen. In een gezagsgetrouw land waar ouderen als autoriteit golden, betekende dit een sterke breuk met het verleden.
Dit boek werpt ook een licht op een van de belangrijkste literaire werken van de eerste jaren na de oorlog. Gerard Kornelis van het Reve beschreef deze generatie in De Avonden (1947). In deze klassieker der vaderlandse literatuur zijn alle figuren gemodelleerd naar werkelijke personages, onder wie een aantal mensen uit de PP-groep: zo is Gerards broer Karel van het Reve Joop van Egters en zijn verzetskameraden Bob van Amerongen en Jan Hemelrijk, respectievelijk Viktor Poort en Herman. Het boek geeft een somber beeld van de naoorlogse tijd. Of zoals de uitgever het destijds formuleerde: ‘Allen hebben uit de oorlog de ontgoocheling, het cynisme, het gebrek aan vertrouwen en de onmacht overgehouden.’
Oorlogservaringen komen in De Avonden niet voor. Het verhaal over de PP-groep vormt de opmaat tot deze roman. Hierin is geen plaats voor romantiek of sensationele gebeurtenissen. Voor Jan en Bob waren het zware jaren. Voor jongensdromen was geen tijd. Van studeren, dansen of andere vormen van vertier kwam voorlopig niets terecht.
Comments
Leave a Reply