High Amsterdam ~ Cocaïne: terug van nooit echt weggeweest
2 CommentsPal naast de Chinese tempel op de Amsterdamse Zeedijk ontvangt Mariani-kenner Chass Vermeulen Windsant ons in zijn sfeervol Aziatisch gedecoreerde woning. Aanleiding voor ons bezoek is de recente opening van een coca-likeurwinkel in de Warmoesstraat, waar ook originele cocabladeren en parafernalia uit zijn privécollectie in vitrines zijn uitgestald. Verheugd deelt Vermeulen Windsant (2010) mee dat zijn studie naar het omvangrijke oeuvre van Angelo Mariani [1838-1914] eindelijk in boekvorm zal verschijnen. Als voorproefje krijgen we naast foto’s van Mariani een serie portretten met getuigschriften te zien van schrijvers, politici, kunstenaars, presidenten, pausen, architecten, bohemiens en adellijke lieden. Sommigen tevreden nippend aan een glaasje verkwikkende cocawijn uit de befaamde donkergroene fles waarvan enkele authentieke exemplaren op zijn salontafel staan uitgestald. Leeg. Op de fles staat in vette letters geëtst: Coca Mariani Paris. Vin Mariani, op de markt gebracht door de oorspronkelijk uit Corsica afkomstige Mariani, was ruim 125 jaar geleden wereldwijd een begrip, getuige de indrukwekkende collectie brieven, tekeningen en uitbundige dankbetuigingen die hij in de loop van zijn leven verzamelde.[i] Door zijn flessen cocawijn aan talloze hoogwaardigheidsbekleders te schenken bewees Mariani over een goede neus voor merchandising te beschikken. Bij het bekijken van een schilderij van Jules Grun uit 1911, waarop de in het Grand Palais verzamelde ‘fine de fleur’ van Parijs is afgebeeld, begint Chass te gniffelen. “Het was altijd feest als iedereen elkaar zag, maar het was pas écht feest als Angelo Mariani ook aanwezig was.”
Van wondermiddel tot zedenbederver
Een jaar voordat Mariani in 1863 een patent verwierf voor zijn cocawijn, slaagde het Duitse farmaceutische bedrijf Merck er als eerste in om ¼ pound (1 pound = 453 gram) cocaïne te produceren. Deze geringe hoeveelheid liep op tot ¾ pound in 1883, om te stijgen naar ruim 3 pound in 1884 en al 158 pound in 1886 (Karch, 2006). Tegen de achtergrond van de ontluikende wereldhandel en de opkomst van Europese en Amerikaanse farmaceutische bedrijven was een klimaat ontstaan dat wetenschappers stimuleerde met verve nieuwe territoria te ontsluiten waaronder het ontrafelen van de ‘geheimen’ van het cocablad. Al tijdenlang circuleerden er talrijke reisverslagen en verhalen van ontdekkingsreizigers, avonturiers en onderzoekers waarin gewag werd gemaakt van de opwekkende kwaliteiten van het cocablad, door ‘wilden’ gekauwd om de erbarmelijke omstandigheden van de mijnbouw in het Andesgebergte te doorstaan.
Veel verhalen en kronieken waren half verzonnen of overdreven mythologiserend. Andere, zoals het standaardwerk van Mortimer in 1901, bevatten daarentegen gedetailleerde en naar het zich liet aanzien betrouwbare informatie over de historie, cultuur en het gebruik van het blad van de heilige plant ‘mama coca’, die oorspronkelijk groeide in Peru en Bolivia en naar schatting al 5000 jaar geleden in ritueel verband door de Inca’s werd gebruikt (Mortimer, 2000). Omdat cocablad, zoals pas later bekend werd, door de maandenlange zeereizen bij aankomst telkens een groot deel van zijn potentie was verloren, gingen er tal van mislukte pogingen aan vooraf, alvorens de jonge Duitse chemicus Friedrich Gaedcke in 1855 het alkaloïde ‘cocaïne’ uit de bladeren van de Erythroxylon coca isoleerde. In 1859 slaagde de Duitse promovendus Albert Niemann er in het zuiveringsproces voor cocaïne te verbeteren (Davenport-Hines, 2001).
De bereiding en (therapeutische) toepassing van coca en cocaïne lopen sinds de ontdekking in het Westen decennialang gelijk op, totdat de eerste verboden – de Amerikaanse Harrison Narcotic Tax Act in 1914 en de Nederlandse Opiumwet in 1919 – van kracht werden. De transformatie van ‘Dr. Coca’ in ’Mr. Caine’ kan als historische metafoor worden gezien voor de grote maatschappelijke veranderingen die zich in Amerika en Europa rond de wisseling van de 19e naar de 20e eeuw op allerlei gebied voltrokken; de opkomst van de reclame, de industriële expansie en de daarmee samenhangende migratiestromen van arbeiders. De sterke groei van steden, die leidde tot krachtige sociaal-economische en demografische veranderingen met de daaruit voortvloeiende nieuwe sociaal-maatschappelijke problemen, werd door de Chicago School geboekstaafd (hoofdstuk 2). In die turbulente tijdgeest vuurde de hunkering naar kennis wetenschappers aan om nieuwe krachtige middelen, zoals cocaïne, te ontwikkelen ter bestrijding en genezing van welvaartsziektes. Al snel veranderde de cocaplant van een botanisch studieobject in een medische curiositeit, waar wetenschappers én artsen grote potentie in zagen. De ontdekking en therapeutische toepassingen van cocaïne werden gezien als belangrijke medisch-wetenschappelijke bijdrages aan de volksgezondheid. In dertig jaar tijd zou cocaïne uitgroeien van een in het laboratorium gecreëerde medische ‘wonderdrug’ tot een belangrijke speler in de Amerikaanse drugscultuur.
In From medical marvel to modern menace betoogt Spillane: “Cocaine eventually came to represent the dark side of modern life even through its crystals once appeared to reflect the light of scientific progress and industrial achievement” (Spillane, 2000:3).
Cocaïne werd gebruikt om morfineverslaving te verhelpen en als plaatselijk verdovingsmiddel toegepast in de oogheelkunde (Spillane, 2000).[ii] Sigmund Freud, die als een van de eerste medici cocaïne onderzocht, schreef in 1884 in een enthousiast artikel Über Coca, over het therapeutische gebruik van cocaïne dat hij op een flink aantal patiënten had uitgeprobeerd (Streatfeild, 2001). Een paar jaar later, in 1886, wordt Coca Cola – waarvan het oorspronkelijke recept cocaïne bevatte – voor het eerst op de markt gebracht (Davenport-Hines, 2001).[iii] De gewaarwordingen (euforie, gebrek aan eetlust, alertheid, energie, et cetera) die Zuid-Amerikaanse indianen al generaties lang kenden, enthousiasmeerden de medische wereld om cocaïne voor te schrijven tegen angsten, depressies, vermoeidheid, et cetera. In neurologische en psychiatrische kringen leefde de verwachting dat het medicijn effectief zou zijn tegen allerhande zenuwziekten (‘nervous diseases’) als hoofdpijn, slapeloosheid, hooikoorts, hypochondrie, hysterie en epilepsie (Karch, 2006).[iv] Deze medische diagnose van ‘nieuwe’ ziektebeelden vond in een periode plaats dat de bevolking werd geconfronteerd met snelle maatschappelijke veranderingen als gevolg van de voortrazende industriële bedrijvigheid en expansie. Hierdoor werd er een zware wissel getrokken op het alledaagse leven, dat door de acceleratie van het kapitalisme in een nerveus makende stroomversnelling beland was. Tegen het einde van de 19e eeuw was cocaïne net zo gewoon als valium nu (Snyder, 1986).
Cocaïne was een van de eerste succesvolle middelen die marketingtechnisch samenvielen met een periode waarin de farmaceutische industrie snel professionaliseerde. De huidige Amerikaanse farmaciegigant Parke-Davis verkocht al vanaf 1885 cocaïne in diverse vormen, waaronder poeder, sigaretten en mengsels die met bijgesloten naald geïnjecteerd konden worden voor therapeutisch gebruik. Met behulp van cocaïnereclames werd een groeiende vraag gecreëerd (Spillane, 2000). Samen met de in 1901 opgerichte Nederlandsche Cocaïne Fabriek (NCF) bestierde een handvol Amerikaanse en Duitse farmaceutische bedrijven op legale grondslag de mondiale cocaïneproductie.
Hoewel Nederland buitengewoon goede cocaïne exporteerde, werd het in eigen land nauwelijks recreatief, noch voor medische doeleinden gebruikt (De Kort, 1995). Dat lag heel anders in Noord-Amerika, waar het cocaïne snuiven zonder medische indicatie in het eerste decennium van de 20e eeuw al in zwang raakte bij zwarte arbeiders in het Zuiden (New Orleans) en bij een witte, deels gemedicaliseerde middenklasse in noordelijke grote steden (Karch, 2006; Spillane, 2001; Courtwright, 1995). In Londense dancehall- en onderwereldmilieus ging cocaïne rond onder actrices en prostituees (Kohn, 1992), net als in Parijs, waar ‘coco’ zegevierde in het bonte milieu van ‘Parijse nachtdieren’, dat de journalist Pittigrilli (1991, orig. 1921) in zijn beschrijvingen van clandestiene cafés, hoerenkasten en chique salons heeft vereeuwigd. “Cocaïne is het vergif van deze tijd, het sluipende vergif dat naar een zachte vrijwillige dood leidt, en het symbool van het verlangen van een wereld die niet meer weet wat ze wil” (Pittigrilli, 1991:179).
Erotische toespelingen op verleidelijke en ‘nymfomane’ vrouwen (‘white lady’, ‘dame blanche’, ’dama blanca’) waren niet van de lucht. Ook toen al verschenen in de media breed uitgesponnen verhalen over wilde promiscue cocaïnefeesten in artistieke én criminele milieus. Cocaïne als nachtmiddel, de dichotomie van dag en nacht als de klassieke metafoor voor goed en kwaad, komt in deze context subliem tot uitdrukking in The strange case of Dr. Jekyll and Mr. Hyde (1886) van Robert Louis Stevenson, dat naar verluidt in korte tijd onder invloed van cocaïne is geschreven (Plant, 1999). De boodschap in het boek is interessant in het perspectief van de vaak verfoeide verderfelijkheid van het verleidelijke nachtleven, omdat het de calvinistische vrees weerspiegelt dat het kwaad een duivelse kracht is die in ons allen schuilt en krachtig onderdrukt dient te worden (Wevers, 2003). De satanische en met kwaad omklede Mr. Hyde, die heimelijk toeslaat in de nacht, geldt ruim honderd jaar later nog steeds als een stereotypische metafoor voor drugsgebruik, criminaliteit en verdachte handelingen die het daglicht niet zouden kunnen verdragen.
Van crimineel tot jetset
Terwijl het artsengilde aan het begin van de 20e eeuw nog betrekkelijk onbekend was met het fenomeen verslaving, groeide de gebruikerspopulatie ras. Het grootschalige gebruik en de daarmee samenhangende negatieve beeldvorming zouden de grondslag vormen voor een daarop straf anticiperend drugsbeleid. Toen vanaf begin 20e eeuw meer bekend werd over de verslavende effecten van cocaïne en het besef groeide dat het wondermiddel niet zaligmakend was, kwam ‘cocaïnemisbruik’ in de Verenigde Staten in toenemende mate onder de politieke aandacht. Honderd jaar na de eerste grote cocaïnegolf blikken Amerikaanse en Britse studies (Courtwright, 2001; Gootenberg, 1999; Jonnes, 1996; Musto, 1999; Spillane, 2000) terug op die periode door in uiteenlopende toonaarden het ‘ontaarde’ cocaïnegebruik te beschrijven, zoals dat destijds in de media breed werd uitgemeten. De verspreiding van cocaïne op het verarmde platteland en in urbane verpauperde milieus, leidde geregeld tot paniekgolven onder medici, politici en verontruste burgergroepen van uiteenlopende politieke en religieuze signatuur. De specifieke sociale samenstelling van gebruikers, tegen de achtergrond van turbulente sociaal-economische en sociaal-maatschappelijke veranderingen, was een giftige angel die ten koste van alles onschadelijk moest worden gemaakt. De geschiedenis vertoont hier sterke parallellen met de vroegere demonisering van opiumverslaafden, de marihuanaproblematiek (‘killer weed’)[v] in de jaren dertig, in de jaren zestig en tachtig gevolgd door LSD en de crackgolf (‘the plague’).
Morele paniek rond drugs apelleert volgens sociologen en criminologen meestal aan dieperliggende maatschappelijke oorzaken (vgl. Korf, 2010), aangezien de identiteit van de verslaafde vaak in hoge mate de beeldvorming over verslaving bepaalt; niet het gebruik van opium door Chinezen, maar de Chinezen zelf waren het probleem (Courtwright, 2001; De Kort, 1995; Tellegen, 2008). Met de anti-cocaïnestemming rond 1910 verliep het criminaliseringsproces volgens eenzelfde mechanisme.
De medisch historicus Musto (1999) laat zien dat de angst voor cocaïne en opium niet primair reacties waren op cocaïnegebruik en opiumverslaving, maar bezield werd door een ‘white alarm’ over ‘black rebellion’ tegen segregatie en onderdrukking; zo zouden ‘zwarten’ onder invloed van cocaïne onkwetsbaar zijn voor politiekogels en zo een acute bedreiging vormen voor de openbare orde. Verschillende studies hebben echter weerlegd dat cocaïne en drugsverslaving in het algemeen aan het begin van de 20e eeuw ook daadwerkelijk de oorzaken waren van de criminele misdaadgolf in de Amerikaanse steden. Cocaïnegebruikers werden zondebokken in een tijd dat het land gebukt ging onder grote maatschappelijke onrust en rabiaat racisme jegens haar zwarte burgers. Kohn schetst in zijn studie Dope girls overcocaïnegebruik in het Londense dancehallmilieu een vergelijkbaar patroon van stigmatisering: “The outlawing of drugs was the consequence not of their pharmacology, but of their association with social groups that were perceived as potentially dangerous” (Kohn, 1992:2).
Niet het drugsgebruik op zich is de directe aanleiding geweest voor het ‘drugsprobleem’ in Amerika, maar meer het dominante discours in termen van wat Reinarman & Levine (1997) ‘farmacologisch determinisme’ noemen. De cumulatieve consequentie van antidrugcampagnes en punitieve politiek betekende een radicale demonisering van drugs, die deze feitelijk meer macht toekende dan ze werkelijk kunnen hebben. “But drugs, unlike viruses, are not active agents; they are inert substances. They do not jump out of their containers and into people bodies without the people in those bodies actively decoding to ingest them” (Reinarman & Levine, 1997:9). In een kritisch theoretische reflectie over de beeldvorming van ‘drugs’, waarschuwen Chitwood et al. (2009) dat de invloed van ‘media-fueled drug scares’ om grote voorzichtigheid vraagt bij de benoeming van zogenaamde ‘drugsepidemieën’.
In de loop van de jaren dertig begon het gebruik van cocaïne drastisch af te nemen en tot aan het eind van de jaren zestig leek het in Amerika en Europa bijna geheel te zijn verdwenen. De productie van cocaïne, die gedurende enkele decennia in Nederland onder staatstoezicht door farmaceutische bedrijven mocht plaatsvinden, was door de nieuwe internationale wetgeving geheel aan banden gelegd. Van cocaïnelaboratoria in Zuid-Amerika was toen nog geen sprake. Na de jaren dertig zou het vakantieparadijs Cuba, dat onder het bewind van Batista tot 1959 een toevluchtsoord was voor de Amerikaanse jetset, een cruciaal doorvoerland worden voor de grote Amerikaanse markt: eerst voor de import van heroïne (‘The French Connection’), en al snel daarop ook voor het exotische middel cocaïne, dat de perfecte partydrug voor de jetset was (Streatfeild, 2001; Verbeek, 2001). Cuba was toendertijd een belangrijk kruispunt waar Amerikaanse misdaadsyndicaten en eigenaren van cocaplantages en cocaïnebaronnen uit Zuid-Amerika elkaar troffen. Later zouden het Medellín- en Calikartel worden opgericht om aan de grote Amerikaanse vraag te kunnen voldoen. Na ruim veertig jaar was de tweede cocaïnegolf in de Verenigde Staten een feit. En nog eens tien jaar later begon een crackepidemie (1984-1990), die vooral toesloeg onder de verpauperde zwarte bevolking in de Amerikaanse ‘inner cities’ (Reinarman & Levine, 1997).
De verbeelding van cocaïne
Met het succes van de film Easy Rider (1969) begon ook de rehabilitatie van cocaïne in de jaren zeventig. Eerst bij rockmusici en daarna, net zoals in de jaren twintig, bij de filmaristocratie. In de film delibereren Fonda en Hopper welke drug het meeste zou opleveren voor hun latere pensioen. Geen marihuana, want dat was te veel bulk. Heroïne had een slecht imago. Maar cocaïne, met duizend dollar straatwaarde voor een ounce (ca. 28 gram) was als ‘stash’ compact genoeg om in de benzinetank door het land te smokkelen.
Verslaving aan snuifcocaïne was begin jaren zeventig praktisch ondenkbaar; het ‘witte goud’ was voor gewone stervelingen simpelweg te duur (Shapiro, 2003). Ten tijde van cocaïnes wederopstanding begin jaren zeventig, spraken Grinspoon en Bakalar (1976) er hun verbazing over uit dat de kennis over de nog maar enkele decennia oude geschiedenis van cocaïneconsumptie grotendeels verdampt was. Toch zou het publieke imago van cocaïne in de tweede golf (1970-1990) net als toen snel omslaan van een onschuldige niet-verslavende drug naar een demonisch middel (crack) dat heroïne in de binnensteden naar de kroon stak (Schneider, 2008). Tegelijk bleef cocaïne, net als in de jaren twintig in Amerika en Europa het geval was, ook het symbool voor rijkdom, succes, glamour, chique en decadentie. Een statusmiddel en feesttoetje voor de jetset (Greene, 1985) én een drijfveer voor het najagen van de ‘American Dream’. Cocaïne was in de jaren tachtig een ‘onzichtbaar’ maar effectief middel, dat achter de schermen van Hollywood en in de meer competitieve takken van het diensten- en zakenleven een stuwende factor was geworden (Shapiro, 2003). Vergeleken met ecstasy is cocaïne meer sexy en media- en cinemageniek.[vi] Sterker nog: de (Hollywood) beeldcultuur is ervan doordrenkt.
Alle denkbare aspecten van productie, handel, gebruik, misdaad, bestrijding en verloedering komen er in aan bod. Het delinquente straatleven van dealers, pooiers, verslaafden en prostituees is voor opeenvolgende generaties scenarioschrijvers en regisseurs een dankbaar thema, evenals de losbandige sexfeesten in de ‘high society’ (Gertz, 2008). Blow, Boogie Nights, Showgirls, Goodfellas, Tokio Decadence en Miami Vice zijn slechts een greep uit tientallen films waarin cocaïne vanaf de jaren tachtig een prominente rol vervult. Scarface (1983) is volgens velen dé ultieme en meest geciteerde cocaïnefilm.[vii]
Op soms hilarische wijze zien we baronnen en boeven snuiven en kilo’s doorschuiven van Colombia via Cuba naar Miami en Chicago. Met klassieke oneliners (‘I always tell the truth. Even when I lie’; ‘Don’t get high on your own supply’) vindt het criminele (drugs)argot zijn weg naar miljoenen kijkers. Het is daarom niet zo verwonderlijk dat ook in Nederland gebruikers refereren aan op cocaïne geïnspireerde beeldvoorstellingen (Nabben et al., 2008a; Van der Poel et al., 2009) die binnen een (sub)culturele context een eigen betekenis krijgen door de specifieke articulatie van bepaalde houdingen en vormen. In de huidige, gefragmenteerde wereld representeert de technologische (populaire) beeldcultuur een onophoudelijke stroom aan visuele gebeurtenissen en sensaties, waar consumenten informatie, betekenis of plezier aan ontlenen (Oosterbaan, 2002).[viii]
Sinds de introductie van Coca Cola en Vin Mariani koketteert de reclamewereld al ruim honderd jaar met het opwekkende imago van cocaïne. Opvallend is dat de aanvankelijke negatieve beeldvorming over cocaïnegebruik sinds de antipropagandafilm Cocaine Fiends (1936) op termijn langzaam verschoven is van een panieksfeer naar een meer ‘neutrale’ representatie in de hedendaagse populaire multimediale beeldcultuur (Calafat et al., 2001; Nabben et al., 2005b; Parker, 2005). Reclame-uitingen als ‘Caffiato’ en ‘iSnort’ zijn slechts enkele controversiële voorbeelden die slechts de top van de ijsberg laten zien.[ix]
Wie ook de ijsberg wil bekijken kan net als duizenden andere surfers terecht bij You Tube, waar tientallen filmpjes met cocaïnepersiflages circuleren.[x] Bij de verbeelding van cocaïne in reportages wordt opvallend vaak naar een ‘bloedneus’ verwezen, dat aan een zeker gezondheidsrisico wil appelleren. Maar de geestelijk vader van Nijntje, Dick Bruna, was bepaald ‘not amused’ toen zijn witte konijntje door het satirisch Vlaamse maandblad Deng prominent op de cover met een bloedneus en een lijntje coke werd getoond. De afbeelding moest het onschuldige deel van de bevolking voorstellen dat wordt geconfronteerd met het oprukkende drugsgebruik.[xi]
Het is fascinerend dat cocaïne zonder reclamebudget al ruim een eeuw een ijzersterke reputatie geniet en telkens nieuwe consumentengroepen weet aan te boren. Qua naamsbekendheid kan cocaïne moeiteloos concurreren met McDonald’s, Ikea, L’Oreal of Coca Cola, die miljarden aan reclamecampagnes besteden. Cocaïne overstijgt de klassieke reclamewetten van permanente promotie dankzij de illusoire film- en muziekindustrie die de merkbekendheid van cocaïne levendig houden. En de dealer natuurlijk. “For an illegal drug, it had an incredibly clean image: it looked clean-white, sparkly, fluffy and pharmaceutical”, aldus Shapiro (2002:138) in een poging de ‘X-factor’ van cocaïne te duiden.
Volgens de Franse socioloog Baudrillard (1983) leven we in een wereld van beelden die de werkelijkheid steeds meer manipuleert en simuleert. De ‘gedachte werkelijkheid’ valt in toenemende mate samen met de realiteit waarin we ons bewegen, onze verlangens ontwikkelen en collectief (willen) delen met anderen. Door de suprematie van deze hyperrealiteit is onze consumptieve praktijk radicaal van karakter veranderd. Het gaat niet meer primair om goederen, maar evenzeer om het consumeren van aantrekkelijke beelden en tekens. In het tijdperk van ‘the consumption of signs’ heeft het associatieveld van beelden en tekens soms nauwelijks meer enige relatie tot de praktische gebruikswaarde van producten. Coca Cola is van een bruisende bruine suikerdrank, een oorspronkelijk opkikkertje, in de jaren zestig symbool geworden voor vrijheid, vitaliteit en plezier.
Recreatieve en gemarginaliseerde gebruikers
Na de tweede cocaïnegolf in de jaren zeventig en tachtig – in Nederland feitelijk de eerste (Nabben & Korf, 1999) – neemt vanaf de jaren negentig het recreatief cocaïnegebruik toe bij jongeren en jongvolwassenen in Noord-Amerika, Europa, Zuid-Afrika en Australië in zowel het urbane uitgaansleven als in rurale gebieden (Boys et al., 1999, 2000 en 2002; Decorte, 2000; Doekhie, 2008; Nabben & Korf, 1999; Shapiro, 2003; Van der Poel et al., 2009; Waldorf & Murphy, 1991). De cocaïnegebruikers komen goeddeels uit sociaal geïntegreerde milieus, zijn hoog dan wel laag opgeleid, hebben uiteenlopende beroepen en verschillende percepties over het gebruik, en nemen cocaïne in verschillende settings. Over het algemeen is er weinig problematiek bij onregelmatig en laag frequent gebruik. In vergelijking met gebruikers uit de ‘harddrugscene’ (veelal heroïneverslaafden) hebben de geïntegreerde snuivers veel minder vaak problemen met cocaïne en komen ze relatief weinig in contact met justitie en hulpverlening (McCrystal & Percy, 2009; Nabben & Korf, 1999; Prinzleve et al., 2004; Shearer et al., 2007). De verwachting van negatieve effecten van gebruik worden bij jonge recreatieve cocaïnegebruikers echter overschaduwd door sterke associaties met de subjectief beleefde positieve effecten (Lundahl & Lukas, 2007). Maar in Cocaine changes wijzen Waldorf et al. (1991) – in de geest van historici die voorafgaande perioden van gebruik hebben geschetst – ook op nieuwe (kwetsbare) groepen die nieuwe toedieningstechnieken toepassen (spuiten, roken, basen), waardoor verschuivingen in de aard van gebruik optreden en het zelfregulerend vermogen op langere termijn kan worden ondermijnd. Contrasterend met de vele stereotype voorstellingen die zowel in de beeldcultuur en media als bij politici en ook wel gebruikers bestaan, betogen deze Amerikaanse onderzoekers dat het vaak overbelichte amoralistische hedonisme van grotesk gebruik lang niet altijd de dominante praktijk is. Integendeel: “However powerful a drug may be, its effects are always mediated by the norms, practices, and circumstances of its users” (Waldorf et al., 1991:10).
Heftiger gebruiksvormen kunnen inderdaad problemen genereren. Een grote studie in negen West-Europese steden (Prinzleve et al., 2004) wijst uit dat gemarginaliseerde groepen (onder andere straatscene, cliënten in de hulpverlening) cocaïne voornamelijk in de vorm van crack gebruiken, heroïne roken en/of spuiten of meerdere drugs combineren. De sociaal geïntegreerde groepen snuiven bijna zonder uitzondering poedercocaïne. Het verschil tussen gemarginaliseerd en geïntegreerd kan betrekking hebben op arbeidsparticipatie, familie en vriendennetwerken, leefstijl en justitie- en hulpverleningscontacten. Het alcoholgebruik was bij de geïntegreerde gebruikers echter hoger dan bij de gemarginaliseerden (Prinzleve et al., 2004). (De panelstudie beperkt zich overigens hoofdzakelijk tot de sociaal-maatschappelijk geïntegreerde gebruikers die de grootste gebruikerspopulatie vertegenwoordigen in het uitgaansleven.)
Een cocaïnerevival in het uitgaansleven
Terwijl de media-aandacht voor ecstasy in de loop van de jaren negentig verslapte, maakte cocaïne stilaan een comeback in het Amsterdamse uitgaansleven. Om te begrijpen waarom cocaïne in deze periode opnieuw in zwang kwam, moet niet alleen de veranderende drugsmarkt (hoofdstuk 7) in ogenschouw worden genomen; zo leidde de mainstreaming van house, tien jaar na de ‘houserevolutie’, tot een metamorfose van het uitgaansleven die bij nieuwe groepen trendsetters tot een mentaliteitsomslag leidde. De behoefte om nachtenlang op ecstasy in clubs te dansen verdween en maakte plaats voor het doorzakken op alcohol en cocaïne in café- en thuissettings. De geschiedenis lijkt zich op dit punt te herhalen. Na elke subculturele (muzikale) ‘revolutie’ en het daarmee verbonden drugsgebruik – LSD (hippies), speed (punks en gabbers) en ecstasy (house) – komt cocaïne weer opnieuw in beeld.[xii]
‘Cocaïne de witte motor’ beleefde in de decadente jaren voor het nieuwe millennium een revival. Als ecstasy de uitgaansbeleving radicaal had veranderd, dan zorgde cocaïne tenminste voor de continuering van de uitgaanspret. De subculturele ‘X-factor’ van ecstasy leek na de ‘revolutie’ van 1988 met het jaar te verschrompelen. Toch verbaasde het menigeen dat het middel tien jaar na de Jellinek voorlichtingscampagne ‘coke de witte sloper’ plotseling weer hot was.[xiii] Per slot van rekening gold cocaïne vergeleken met de ‘feestdrug’ ecstasy juist als een échte harddrug waar je maar beter niet aan kon beginnen.
Maar tijden veranderen, evenals de perceptie van drugs bij nieuwe stapgroepen. Ecstasy had immers al een flinke periode het stapritme gedicteerd. Als het ecstasyavontuur een magische reis voorstelde, dan was cocaïne hiervan de antithese: een korte rush die om het halfuur moet worden gereactiveerd met een nieuwe snuif. Als ecstasy de regenboog symboliseert dan is cocaïne zo wit als sneeuw. Ecstasy en cocaïne: warm versus koud, empatisch versus egoïstisch. Het is intrigerend dat de volgende stapgeneratie kennelijk weinig moeite had met deze échte drug. Het gemak van de snelle snuif, als ondeugend tussendoortje of kek opkikkertje, sloot eind jaren negentig intrigrerend perfect aan bij de actieve hyperconsument. In die decadente periode, toen de geldkranen wijd opstonden, was cocaïne het toetje na een geslaagde zakelijke transactie, een copieuze maaltijd, een businessmeeting of een behaalde deadline. De moderne haastmens wilde, nee moest op elk moment bereikbaar, mobiel én vooral bij de tijd blijven. En wie snuift (en drinkt) blijft bij de tijd: ‘heerlijk helder lijneken’.
De hoogtijdagen van cocaïne lopen opvallend synchroon met economische voorspoed: het stijgen van de beurkoersen, de forse aanwas van hippe cafés en chique lounges in de grachtengordel en de felle expansie van de alcoholindustrie, met bruisende champagne als luxe boegbeeld bij het naderen van het millennium. Het zijn de hoogtijdagen van het neoliberalisme. Een panellid over deze periode:
“Er wordt harder gewerkt dan ooit en geld verdiend als water. Sommigen jagen er 1.000 á 2.000 gulden per maand (2 á 4 pakjes per week) doorheen. In het weekend wordt de werkstress gecompenseerd met feesten, zuipen en doorsnuiven. Alsof cocaïne een kopje koffie is” (Milo, 04a:2000).
Ook Wendy (84a:2004) ziet het snuiftaboe na 2000 snel vervliegen. Als de sfeer op stoom komt en de alcohol rijkelijk vloeit is het slechts wachten op de eerste die het snode plan opvat om de coke-leverancier te bellen.
Cultuursociologen wijzen in de jaren negentig op de acceleratie van maatschappelijke ritmes, pluralisering van tijdsordeningen en de bewustwording van het risicovolle karakter van hedendaagse beslissingen (Van der Loo & Idenburg, 1994). Onze flexibele samenleving krijgt volgens Zijderveld (1991) het karakter van een rusteloze, haast permanente ‘staccatocultuur’ die razendsnel van setting en event kan wisselen. De snelheid van leven, van mondiale productie en lokale distributie op bestelling sluit aan bij de snelheidcultus van coke: U belt, wij bezorgen!
Als ecstasy symbool stond voor het ‘flowerpower’ gevoel, dan verbeeldde cocaïne ‘jetset en cool’, aldus een Amsterdamse dj (27a:1998). Cocaïne paste perfect bij de nieuwe tijdgeest, vond ook een ander panellid:
“Vluchten voor de werkelijkheid, opkomen voor jezelf, geen levensdoel nastreven, zonder angst leven en ontdekken wie je bent door alles uit te proberen zonder over de gevolgen na te willen denken. De kick, de energie en de adrenaline laten stromen. Dat is belangrijk voor ons!”(Sasha, 46a:1998).
Het was slechts een kwestie van tijd of ook de clubs werden geconfronteerd met het toenemend cokegebruik. Glazenophalers, toiletdames en portiers treffen opeens meer lege wikkels aan op de dansvloer, bij de wc’s en voor de bar. De verbijstering is groot wanneer bezoekers brutaal lijntjes op de toog leggen en voor de ogen van het barpersoneel opsnuiven. Met de teloorgang van ecstasy en de opkomst van cocaïne zien clubmedewerkers de sfeer zienderogen veranderen. Knuffelen is passé. Elkaar aftroeven en dissen een pre. “Niemand wil meer vaag zijn van ecstasy”, zei Lizz (72b:2002) in die periode. “Een tikkeltje arrogant doen en er goed uitzien is de nieuwe leefstijl.” Clubmedewerkers waren er minder blij mee. Zeker hufters worden bepaald niet leuker op de coke. Tel daar nog het forse alcoholgebruik bij op, en er kunnen de raarste ruzies en vechtpartijen ontstaan.
Het stijgende cocaïnegebruik ontging ook de media niet. In opinie- en lifestylebladen speelde de revival rond 2000 zich als vanouds af in de mondaine wereld van ‘glitz, glam & gold’. Maar de beeldvorming over cocaïne als mondaine ‘yuppiedrug’ was feitelijk in de jaren tachtig al achterhaald (hoofdstuk 4). Ofschoon de hogere echelons cocaïne niet hadden afgezworen, was het zonneklaar dat de globalisering van de cocaïnehandel in de jaren negentig de gebruikersmarkt had gedemocratiseerd. Cocaïne voor de ‘gebohemiseerde middenklasse’, zoals Grinspoon & Bakalar (1985) al eerder opmerkten over de Amerikaanse markt, creëerde een bonte stoet van feestsnuivers, thuissnuivers, sneue, sportieve en carrièresnuivers. Maar hoe gangbaarder het gebruik, hoe sneller ook de ontmythologisering van de status als ‘glamourdrug.
Een positief snuifimago
Rond midden jaren negentig begint het gebruik van cocaïne in de panelnetwerken langzaam te groeien. Cocaïne doet zijn intrede in nieuwe uitgaansscenes (verticale popularisering) en begint vervolgens daarbinnen in de breedte te groeien (horizontale popularisering), ook al is het tegen de zin van sommige stappers die niet (willen) snuiven. In verschillende panelnetwerken zien we hoe vriendengroepen in betrekkelijk korte tijd over kunnen gaan van ecstasy op cocaïne.
Binnen de stapgroep van Aziz (50a:2001) gebeurt het in één zomerseizoen; dit terwijl cocaïne in deze vriendenkring altijd als een koude, kille en ongezellige drug werd beschouwd, meer iets voor de foute jongens uit de buurt. Maar de komst van enkele nieuwelingen, die al een poosje eerder waren overgestapt op cocaïne, verandert alles. De groep gaat niet alleen in het weekend tijdens het stappen gebruiken, maar ook door de week thuis op de bank en voor de tv. De gezelligheid van ecstasy maakt plaats voor een omgangssfeer die Aziz in 2001 typeert als ‘strak, hard en bloedserieus’. Op een gegeven moment is hij de nog de enige die het ‘nakkie lala’ steevast blijft weigeren.
Ook in andere vriendengroepen zien we gaandeweg een conversie van ecstasy (of amfetamine) naar cocaïne. In het sociale leerproces van Becker en de informele sancties van Zinberg (hoofdstuk 2) vindt sociale uitsluiting plaats wanneer een individu of subgroepje extreem veel gebruikt en op zeker moment door de meerderheid van de groep wordt uitgesloten als ‘junkie’. Onderbelicht is echter dat ook het tegenovergestelde gebeurt, namelijk dat juist de niet-gebruiker wordt buitengesloten.
“In onze scene is coke helemaal geen egodrug. We vinden het eerder opwindend en spannend. Een pilletje slik je zo door, maar coke heeft een geilachtige luxe. We snuiven het open en bloot of stiekem. Allebei is leuk. Het hangt er van af met wie en waar je bent. Zijn we met zijn tienen en zeven hebben coke dan snuiven we openlijk. Maar als we met een groepje van vijf op een druk huisfeest zijn dan is het juist leuk om stiekem op de plee te snuiven. Je wilt ook rekening houden met bezoekers die het liever niet zien” (Mea, 87a:2004).
Net als bij ecstasy heeft ook het imago van cocaïne in sterke mate bijgedragen aan het succes. De nieuwe tijdgeest, aangejaagd door grote economische voorspoed, leidde tot een mentaliteitsverandering bij nieuwe groepen stappers, die studeerden of werkten en nog nooit waren geconfronteerd met economische tegenslag zoals de crisis in de jaren tachtig. Deze subgeneratie was meer ontvankelijk voor cocaïne dan de voorgaande subgeneratie. In hoofdstuk 7 beschreven we al dat de cocaïnemarkt door een intensivering van communicatiemiddelen en de toename van het aantal bezorgers makkelijker toegankelijker werd voor meer jonge Amsterdammers. De cocaïnedealer kwam prominenter in beeld. Terwijl zijn status door de toename van het aantal snuivers snel steeg, zakte die van de ecstasydealer. Zowel ecstasy- als cocaïnedealers zagen de ‘oudere’ stapgeneratie overstappen van pillen op pakjes (cocaïnepoeder). Een cruciaal omslagpunt was de korte ‘ecstasydip’ in 1997. De mythe van een zuivere ecstasymarkt – voor zover die bestond – lag (tijdelijk) aan diggelen. Trendsetters gingen voor ‘zuivere’ cocaïne, dat bovendien, in tegenstelling tot ‘onzuivere’ ecstasy, wel gemakkelijk te bestellen was.
Hoewel de ecstasymarkt zich in 1998 snel herstelde, had cocaïne intussen een nieuwe groep gebruikers aangeboord.[xiv] Ook veel gabbers stapten in dezelfde periode – mede als gevolg van de teloorgang van
de gabberscene – over van ecstasy en amfetamine op cocaïne. Na de hardcore ‘tropenjaren’ pochten ervaren gabbers opeens dat cocaïne van een hogere rangorde was dan speed, waarmee ze zich meteen ook afzetten tegen de jonge gabbergarde. Meer algemeen speelde ook de voortschrijdende upgrading van het uitgaansleven het cocaïnegebruik op termijn in de kaart.
“Op thuisfeestjes gaan we eerst lekker koken en eten. Na het eten druppelen meestal nog andere gasten binnen en op een gegeven moment zijn we dan met zo’n tien tot vijftien mensen. Wanneer iemand een paar lijnen op tafel legt, komt ook de wodka en whisky tevoorschijn. We snuiven van 22:00 uur tot een uur of 01:00 en willen dan de deur uit naar onze favoriete club” (Anne, 95a:2006).
Een snuif in de snelle wereld en het privédomein
Stappers voeren verschillende redenen aan waarom cocaïne beter zou passen in hun leefwereld dan ecstasy. Veel gebruikers vinden de vluchtige, impulsieve en ongecompliceerde cokeroes prettig. Het gebruiksgemak roept sneller de wens van beschikbaarheid op als je zin hebt. Vooral de combinatie van alcohol met cocaïne vormt de perfecte cocktail om te socializen zonder direct ‘van de wereld’ te raken, zoals bij ecstasy. In vergelijking met ecstasy is de fysieke omgeving bij cocaïne van minder belang, omdat de vlotte cokerush praktisch op elke denkbare plek kan worden ondergaan zonder dat het anderen direct opvalt. De momenten en locaties van cokegebruik zijn zeer gevarieerd. Naast thuis, in het café en in de club, wordt cocaïne ook geconsumeerd voor de computer en televisie, in de auto of bioscoop en op het werk of tijdens het vissen, kegelen of gewoon op een ‘verloren’ moment. Persisterende snuivers zijn het minst kritisch wat betreft setting en gebruiksmoment. In veel netwerken is cocaïne de opmaat voor een stapavond. De vrienden van B.B. (79a:2004) regelen vaak van te voren een ‘pak’. Eén snuif voor vertrek en eentje in de auto op de parkeerplaats voor de club. Daarna wordt er elk uur een snuifpauze ingelast op het toilet of even op en neer naar de auto. Het is handig om cocaïne op zak te hebben tijdens het stappen: “Je bepaalt zelf wat je wilt, hoeveel en waar”, zo ervaart Misja (49a:2000). Er zijn snuivers die al het gedoe eromheen vervelend vinden. Voor anderen is het juist een kick om stiekem achter een gordijn te snuiven, op het toilet of in een hoekje. Het verhoogt de spanning en de geheimzinnigheid die je met medesnuivers deelt. Cocaïne in een vloeiende beweging zonder te morsen uit het wikkeltje halen, vereist enige handigheid. Op de dansvloer snuiven wordt alleen gedaan door onversaagde óf bedreven snuivers als Tizi (50a). Tijdens een interview bij hem thuis weet het panellid dit perfect te illustreren.
Tizi dribbelt onrustig door de huiskamer. Hij ziet eruit als een Turkse gabber, met zijn kaalgeschoren kop! Het is vrijdagmiddag. Kennelijk maakt het tijdstip en ons gesprek over cocaïne hem onrustig. Als we benieuwd zijn hoe hij het voor elkaar krijgt om zonder op te vallen midden op de dansvloer te snuiven kijkt hij ons verwondert aan. ”Het gaat om de juiste techniek”, zegt hij vol bravoure. “Wacht, ik laat het je zien.” Hij loopt vastberaden naar het dressoir, trekt een laatje open en haalt een envelopje te voorschijn. Fluks vouwt hij het pakje open en steekt er een afgeknipt rietje in. Opgewonden huppelt hij door de kamer, klaar voor zijn ‘onzichtbare’ snuifact. ”Kijk ik sta nu op de dansvloer. Het flopje houd ik in mijn holle rechtervuist en in de ander een whisky of biertje.” Dat leidt de aandacht af en bijna achteloos neemt hij een snuif in het tempo van een slok. Tizi kijkt ons triomfantelijk aan. We staan versteld van deze spitsvondige truc (Veldnotitie: 2004).
Ook de ‘pillenmoeheid’ (hoofdstuk 8) was er debet aan dat (oudere) groepen stappers dansevenementen en clubs de rug toekeerden. Thuis werd het nieuwe snuifdomein en een geliefde plek om intieme feestjes te vieren met vrienden of partner. Voor wie in een andere levensfase was beland, de studie had afgerond, individueler wilde leven of kinderen kreeg, kon altijd nog vlammen met coke als de kinderen in bed lagen.
Cocaïne, dat net als ecstasy en amfetamine in de literatuur vaak onder de club- of uitgaansdrugs wordt geschaard, is veruit het populairste thuismiddel van deze drie stimulantia. Coke wordt vaak, zo niet vaker thuis dan uit gebruikt. Hoewel het middel voorheen een discoreputatie had, vinden de meeste stappers het geen typische dansdrug. “Het is meer een zitmiddel: lekker snuiven met zijn allen met alcohol of een joint erbij” (Sep, 45a:2000). Toch betreuren velen dat de toenemende invloed van cocaïne in het uitgaansleven de uitbundige en empatische clubsfeer voor een deel gedoofd heeft. Ecstasypuristen beweren zelfs dat cocaïne house de nek heeft omgedraaid. De metamorfose van cocaïne van een ‘onpersoonlijk’ naar een ‘gezellig’ middel moet dan ook vooral worden gezien in de context van de café- en thuissettings.
De verhalen van thuisfeesten waar jonge Amsterdammers elkaar uitdagen, om elkaar heen draaien en flirten onder invloed van coke zijn talloos. En wat is er gestileerder dan een jonge vrouw die discreet en elegant wijze een privépakje uit haar Gucci designtasje haalt en haar neus met nonchalante filmsterrenallure bepoedert?
Product, gebruik en dosering
Amsterdammers hebben veel synoniemen voor cocaïne: sosa, sos, bap, cola, yeyo, wit, sneeuw, joke, lala (Marokkaans), beaz (Turks), sukru (Surinaams) of simpelweg coke. Een lijntje is een dingetje, nippie, pinkie, nakkie, snuffel, poentje, sleuteltje; snuiven wordt met snowboarden of snorkelen aangeduid. In een sigaret gerookte cocaïne heet een cokeblow, plofje of snertje. Notoire snuivers heten in gebruikerskringen
stofzuigers, seriesnuivers, doorsnuivers of megasnuivers.
Een pakje cocaïne heet een pak, sealtje, floppie of smurfenpost. De meeste gebruikers – althans die in het uitgaanscircuit, de straatscene is een ander verhaal – snuiven poedercocaïne. Het sprayen van in water opgeloste cocaïne is in Amsterdam vrijwel onbekend. Het roken van een cokesigaret komt sporadisch voor. In psychonautische kringen kauwen sommigen vers cocablad. Enkele (geïsoleerde) groepjes hebben wel eens met basecoke geëxperimenteerd.
De zuiverheid van snuifcocaïne is de laatste decennia redelijk constant gebleven (hoofdstuk 7). Regelmatige gebruikers weten dat een snuif praktisch nooit puur is en vrijwel altijd versneden. De bezorgmarkt is versneden en onzuiver omdat dealers tenslotte ook hun winst willen pakken. Gebruikers praten vaak over zachte of scherpe coke. Sommigen menen bij het openen van het pakje de geur van kattenpis, rozen, zeep, petroleum, perzik of een onbestemd chemisch product te ruiken. Een snotneus (‘Colombiaanse verkoudheid’) vindt niemand prettig, maar wordt op de koop toegenomen.
Welke dealer wordt geconsulteerd hangt naast de prijs ook van andere factoren af. Kwaliteit en bezorgtijd scoren hoog. Maar snuivers zijn ook opportunisten. De ‘kleefcoke’ van vijftig euro wordt vervloekt, maar als andere dealers niet op komen dagen wordt toch hetzelfde 06-nummer – dat uit woede al bijna was gewist – weer gebeld in de stille hoop dat de bezorger inmiddels betere waar heeft. “Only the nose knows”, weet Patrick (52a:1999). “Bij goeie coke voel je meteen het ‘WOW’ moment. Een heldere rush die tinkelt als sneeuw in de zon.”
Het snuifritueel verloopt in veel gezelschappen op identieke wijze. Vaak beginnen de neuzen al te kriebelen als de dealer is gebeld. Veel snuivers waarderen de voorbereidende handelingen. Het regelen van een snuifplateau, een rietje of buisje, het hakken van het poeder of de knisperige flakes, het verhitten van natte cocaïne, de chemische geur, een creditcard of mesje om de lijntjes te trekken… Het liefst optisch even lang én dik in een gezelschap. Wie krijgt de eerste en wie is laatst? Deze fase is voor de meesten herkenbaar. Het snuiftempo na de eerste lijn laat meer zien over de variatie van gebruik, zoals omgangsregels en rituelen binnen groepen. Of ze beginners dan wel gevorderden zijn, zich beheerst en stijlvol of juist mateloos en ranzig gaan gedragen. Kortom, datgene wat gecontroleerd van ongecontroleerd gebruik onderscheidt. Ontstaat er een liederlijk drank- en snuifgelag, met dikke lijnen die door de snuiver met de minste zelfbeheersing telkens worden neergelegd, of voelt niemand de aandrang om hard te gaan waardoor de dealer niet na een paar uur alweer moet komen opdraven?
De hernieuwde populariteit van cocaïne is mede te danken aan de collectieve opwinding die gepaard gaat met snuiven. Zo beschouwd is het toedieningsritueel van ecstasy saai. Het startgebruik in groepsverband wordt in belangrijke mate geïnitieerd door spontane impulsen. De samenstelling van de groep aanwezigen en het tijdstip zijn belangrijke voorspellers. Ervaren gebruikers voelen vaak intuïtief aan wanneer er later op de avond gesnoven gaat worden: na het diner, een paar borrels, thuis of in een berucht café. Vaak wakkert alcohol de snuifdrift aan.
“De trek is veel sterker als er alcohol in het spel is. De gedachte aan coke schiet bij iedereen voorbij. We hebben dat met geen enkele andere drug. Een ‘zaadje planten’ is een uitdrukking die we gebruiken wanneer iemand de gedachte aan coke durft uit te spreken, zonder meteen een voorstel tot aankoop te doen. Je ziet de gezichten dan denken. Meestal bellen we even later op” (Sep, 45a:2002).
De clubsurveys (1995, 1998, 2003 en 2008) laten een vrij consistent beeld zien van de dosering tijdens de uitgaansnacht. In de meeste gevallen wordt hoogstens een halve gram coke per persoon per sessie gebruikt. Mannelijke bezoekers (vooral 25-29 jarigen) hebben vaker cocaïne bij zich en gebruiken ook het vaakst. Blijkens de panelstudie nemen de gelegenheidsgebruikers, ook wel ‘meesnuivers’ genoemd, slechts een paar lijntjes. De grootste groep cocaïnegebruikers in de panelnetwerken bestaat uit regelmatige snuivers, die tussen een kwart en halve gram per sessie nemen, ofwel ongeveer 5 tot 10 lijntjes. Daarnaast zijn er in de panelnetwerken gebruikers met meer (ook doordeweekse) snuifmomenten; zij schaffen 1 à 2 pakjes per week aan, waar meerdere dagen mee wordt gedaan. Bij forse gebruikers kan het aantal pakjes cocaïne (tijdelijk) oplopen tot 3 of meer per week. Dergelijke gebruikers vinden we mondjesmaat, verspreid over verschillende panelnetwerken. Dagelijkse snuivers komen zelden voor.
Cocaïnegebruik is vooral ook een herhaling van het snuifritueel. De meesten weten uit de praktijk dat een sessie met vrienden zelden tot één snuif beperkt blijft. Anderzijds, wie de wil heeft om af en toe een lijn over te slaan, behoudt de meeste controle. Doorsnuivers daarentegen verliezen de controle. Vooral in de beginperiode doen gebruikers veel langer over een gram dan in een latere fase in de gebruikscarrière – althans bij degenen die ermee doorgaan.[xv] Dit inzicht over de doseringstoename doet zich meestal voor in de fase van experimenteel naar recreatief gebruik. Aangezien gebruikers zeker bij cocaïne beducht zijn voor verslaving, activeert dit besef tegelijkertijd veelal de zelfregulering rond dosering en gebruiksfrequentie.
Combigebruik
Hoewel cocaïne ook met andere illegale middelen gecombineerd wordt, is de combinatie met alcohol de onbetwiste favoriet. De verhalen over ‘natte snuivers’, die afwisselend drinken én snuiven, zijn talrijk. Met het stijgen van de alcoholconsumptie neemt de begeerte naar cocaïne vaak toe. In de clubsurvey van 2008 hadden negen op de tien recente cocaïnegebruikers het afgelopen jaar alcohol bij de coke genomen (Benschop et al., 2009). Cocaïne zou volgens snuivers de dronkenschap afzwakken, terwijl andersom alcohol het ‘edgy’ gevoel van cocaïne zou verzachten. De versnelde afbraak van alcohol als gevolg van cocaïnegebruik blijkt ook uit de farmacologische literatuur (Leccese et al., 2000). Drinken én snuiven is soms een automatisme geworden. Eerst jezelf ‘klem zuipen’ en daarna weer ‘nuchter’ snuiven, is een ’combi-binge’. Ondanks de populariteit van deze combi hebben gebruikers er een dubbel gevoel over. Of zoals een caféganger het verwoordde: “Het positieve effect is dat je niet dronken wordt, maar dat is meteen ook het negatieve effect: je zuipt maar door”.
Een andere combinatie die na de eeuwwisseling aan populariteit gewonnen heeft en waar in de begintijd van ecstasy een taboe op rustte, is cocaïne met ecstasy. De ‘koude’ coke zou de ‘warme’ ecstasyroes namelijk acuut doven. Tegenwoordig nemen sommigen een lijn cocaïne vóór het stappen en pas in de club ecstasy. De meesten reserveren cocaïne voor het einde van de ecstasyroes om weer sneller ‘nuchter’ en ‘scherp’ te worden van het vermoeiende ‘zombiegevoel’ van ecstasy.
In alternatieve niches wordt cocaïne met ketamine gecombineerd (CK, Calvin Klein). Cocaïne moet de ‘zweverige’ ketamine onder bedwang houden of wordt als ‘noodsnuif’ gebruikt bij een te hoge ketaminedosis. Cocaïne met GHB is in sommige niches een geliefde combinatie doordat GHB de ‘scherpe randjes‘ van cocaïne verzacht.
Betekenisgeving en beleving
De panelstudie vertegenwoordigt een breed spectrum van cocaïnegebruikers. Het middel rouleert zowel bij voetbalsupporters en gabbers als in kringen van kunstenaars en studenten. Droeg vooral het ‘mellow’ en ‘hippie’ imago bij aan het succes van ecstasy, bij cocaïne liggen andere redenen ten grondslag aan het gebruik. De positieve eigenschappen die gebruikers over de gehele linie aanvoeren zijn verheffen van het eigen ego, verhogen van de eigenwaarde en versterken van het zelfvertrouwen (‘de wereld aankunnen’, ‘goed uit je woorden kunnen komen’, et cetera). Tevens geldt cocaïne als een effectieve stressonderdrukker, prestatieverhoger en energiegever (‘beter presteren onder hoge (werk)druk’, ‘moeheid opheffen’, ‘scherp en alert’ ‘betere concentratie’). In materiële zin zou cocaïne statusverhogend zijn (‘elitepep’, ‘belangrijk overkomen’, ‘impliceert rijkdom en dure smaak’). In vergelijking met ecstasy is cocaïne meer solitair dan solidair. Toch fungeert cocaïne in sociale zin als een gezellige ontspanner (‘opgewekte gesprekken’, ‘bekrachtigt groepsgevoel’). Ook wordt de helderheid, zonder vervorming van de werkelijkheid gewaardeerd (‘nuchtere upper’, ‘korte high’). De waardering van de (korte) energierush, evenals van de ontspannende werking van cocaïne, wordt breed gedeeld (‘met cocaïne kun je discreet uit je dak gaan!’). Tevens wordt cocaïne aangewend ter neutralisering van alcohol (‘ontnuchteraar’). Ten slotte geldt cocaïne in sommige kringen als een libidoverhoger (‘ongeremd of opgewekt geil’, ‘orgasmeteaser’, ‘obscene lustgevoelens’).
Binnen de sociaal-culturele context van uiteenlopende gebruikerswerelden worden verschillende accenten gelegd. Sommige effecten worden belangrijker geacht dan andere. De creatieven en alternatieven zijn meer gefixeerd op de prestatieverhogende kwaliteiten van cocaïne. Naarmate verantwoordelijkheden toenemen en je vaker op je prestaties wordt beoordeeld, bouw je meer stress op. Cocaïne tempert stress en geeft een gevoel van controle dat ontspannend werkt. De libidoverhogende werking wordt vooral door sensualisten, die vaker ‘sexperimenteren’ met cocaïne, gewaardeerd.
Over het algemeen kennen gebruikers een hoge status toe aan cocaïne. Het middel wordt geassocieerd met maatschappelijk succes, een mondaine leefstijl, een florissant inkomen, et cetera. Groepen die lager op de sociaal-economische ladder staan, zijn gevoeliger voor de statusverhogende waarde van cocaïnegebruik en bezit. Rudolf (54a:2001) en zijn kompanen vinden cocaïne echt iets voor ‘sjiek volk’ en ‘glamour met een goede smaak in een snelle wereld’. Zij genieten van hun ‘luxe filmgevoel’ wanneer ze in een groepsrush grammen cocaïne met veel alcohol en video’s erdoorheen jagen. Hoewel kostbaar, leiden dergelijke snuifescapades tot vrolijke uitspattingen. Niemand mag de deur uit voordat de laatste kruimel op is. Ook in andere milieus wordt soms op overdreven wijze ‘geCOKEtteerd’, zoals op de spraakmakende glossy flyer van Hotel California in club Panama (2005). Vier flink verlopen dames, waarvan één met bloedneus, liggen met flessen champagne en wodka binnen handbereik verdwaasd op een bed boven een berg cocaïne van Hollywood allure.[xvi] Met cocaïne kun je ook lachen, want over de cliché beeldvorming wordt vaak eindeloos gegrapt. Beroemde monologen en groteske fragmenten uit films als bijvoorbeeld Scarface, worden met bravoure uitgebeeld en nagespeeld. De underground binnen het alternatieve segment blijft het meest ongevoelig voor en reageert vooral ironisch op de zogenaamde luxestatus van cocaïne. Ze vinden dat de roes ernstig wordt overschat, duur is en weinig effect geeft. Als je écht energie wil, waarom dan geen amfetamine?
“Ik blijf mij erover verbazen dat het filmimago van coke soms de werkelijkheid zo dicht benadert. Het schaamteloos te voorschijn halen van een pakje, erop los snuiven en net doen of je neus bloedt. De acceptatie is groter en ook de media flirten ermee. Coke is stout: lekker van je buik afsnuiven, dat soort dingen. Maar mijn gevoel is dubbel. Mensen blijven ook zichzelf omdat ze door dat coole imago prikken. Coke is niet decadent, maar 50 euro is prijzig voor een krappe gram en korte kicks. De verleiding van telkens weer is de sluipmoordenaar. Voor je het weet is het opeens vijf dagen in de week raak” (Vince, 76a:2005).
Ongewenste effecten
In tegenstelling tot middelen als alcohol, ecstasy, paddo’s en GHB, wordt snuifcocaïne niet apart geregistreerd in het overzicht van de ambulanceritten in Amsterdam tussen 2001-2008 (Buster, 2009).[xvii] toch scoort snuifcocaïne qua risico’s fors hoger dan ecstasy in de drugsranking (Nutt et al., 2007; Van Amsterdam et al., 2009). Dat is mede toe te schrijven aan het feit dat cocaïne ook wordt gebruikt in de klassieke ‘harddrugsscene’ (met name in de vorm van crack). Maar ondanks het plezier dat gebruikers uit het uitgaanscircuit eraan zeggen te beleven, wordt er ook hier meer dan bij andere middelen gewezen op de latente en zichtbare gezondheidsrisico’s. De in de panelstudie meest genoemde negatieve ervaringen zijn de volgende:[xviii]
Acute lichamelijke klachten: hartkloppingen, hyperventileren, jachtig gevoel, misselijk, pijnlijke neus, snot of loopneus, hoofdpijn en een verminderde eetlust.
Subacute lichamelijke effecten de dag(en) erna: slapeloosheid, moeheid, futloos en prikkelbaar.
Acute sociale en psychische klachten die vaak bij hoge doseringen voorkomen: strak staan, egoflip, kil, impulsief, stoer, praatkick, egocentrisch, introspectie, asociaal, geïrriteerd, fake, paranoïde, waanbeelden, stotteren, piekeren en agressief gedrag.
Subacute sociale en psychische klachten: leeg gevoel, schijnvertrouwen, chagrijnig, afhankelijk, ongevoeliger, katterig, opvliegers, depressief, prikkelbaar, oppervlakkig, onzekerheid, spijt en introvert
gedrag.
Frequentie, patronen en trendremmende factoren
In de clubsurvey van 2008 (bijlage 3) zegt een derde (33%) van de clubbezoekers ooit cocaïne te hebben gebruikt; gemiddeld voor het eerst op hun 21e. Een kwart (25%) heeft nog recent gebruikt en één op de zeven (14%) is huidig gebruiker (Benschop et al., 2009). Niemand van de huidige gebruikers zegt dagelijks, bijna dagelijks of een paar dagen per week cocaïne te nemen. Eén op de tien huidige gebruikers neemt alleen in het weekend cocaïne, zes op de tien bij gelegenheden en de rest zelden of bijna nooit. Ruim een kwart (28%) van de huidige gebruikers zegt wel eens te veel of te vaak cocaïne te nemen. Het cocaïnegebruik (ooit en huidig) neemt (snel) toe met een stijgende leeftijd, piekt bij 25-29 jaar en daalt daarna weer licht.[xix]
De gebruiksfrequentie lijkt in de panelstudie iets hoger te liggen. In elk panelnetwerk bevinden zich groepjes die in het weekend en/of door de week snuiven, tijdens het uitgaan en/of op thuisfeesten. In een kwart van de netwerken zitten ook individuen en groepjes die (bijna) dagelijks snuiven, maar samen vormen zij minder dan 5% van alle cocaïnegebruikers in de netwerken. Ruim de helft van alle cocaïnegebruikers in de netwerken gebruikt (bijna) wekelijks, plus ongeveer een kwart minstens één keer per maand en de rest minder vaak. Een mogelijke verklaring voor de lagere gebruiksfrequentie in de clubsurvey is dat de panelstudie zich richt op de voorhoede van de gebruikerspopulatie, waar over het algemeen meer en vaker drugs wordt gebruikt, ook cocaïne.
Cijfers over cocaïnegebruik in prevalentiestudies onder de algemene bevolking van Amsterdam laten goed zien dat er een fors verloop is in cocaïnegebruik: het ooit-gebruik ligt beduidend hoger dan het gebruik in het laatste jaar, en dat is weer hoger dan in de laatste maand (Abraham et al., 2003).
Carrières in cocaïnegebruik
De carrière van gebruikers neemt een serieuze aanvang als cocaïne vaker wordt gebruikt dan die ene of paar keer, waardoor niet meer gesproken kan worden van incidenteel gebruik. De gebruikers die de panelstudie bestrijkt zijn meestal een stap verder gegaan. We hebben eerder gezien dat nieuwe trendsettende groepen zich in cycli van circa vijf jaar manifesteren, ongeveer de gemiddelde cyclus van een panelnetwerk (bijlage 1). De informatie uit de binnen deze periode opeenvolgende metingen (tweemaal per jaar, dus tien in vijf jaar) geeft inzicht in gebruiksfrequentie, patronen en carrières van individuen en/of groepen in het uitgaansleven. Op grond hiervan hebben we drie fasen onderscheiden in de carrières van individuenen/of groepen:
(1) experimenteel;
(2) regulerend en
(3) problematisch.
De dynamiek van gebruik is nooit statisch, maar eerder een samenspel van (veranderende) set- en settingfactoren, waardoor de grens tussen experimenteel, recreatief en problematisch soms diffuus is. Net als bij andere middelen begint ook cocaïnegebruik doorgaans in groepsverband. De drie fasen onderscheiden zich door de intensiteit (frequentie, dosering) van gebruik, het zelfregulerend vermogen en de interactie tussen gebruikers en de daarbij horende regels. Ongeacht de ervaring met het middel en de fase van gebruik, zijn gebruikers vaak beducht voor cocaïne. Wie zich inlaat met cocaïne speelt met vuur. Cocaïne appelleert aan een hoger probleembewustzijn dan ecstasy. Voor zowel gebruikers als niet-gebruikers liggen cocaïne en ‘verslaving’ gevoelsmatig in elkaars verlengde. Na de eeuwwisseling zwelt de stroom verhalen over problematisch cocaïnegebruik over de gehele linie aan. Dit loopt synchroon met het toegenomen gebruik in de panelnetwerken. De ‘gezelligheid’ zou minder zijn omdat het gebruik (soms) te normaal of vanzelfsprekend is geworden. Deze geluiden klinken vooral door in netwerken waar soms al jarenlang week-in-week-uit wordt gesnoven. Vooral bij de creatieven woeden discussies over cocaïnegebruik en horen panelleden vaker over mensen die minderen, dat van plan zijn of kansloos verloren lijken. De scheiding tussen week- en weekendgebruik is bij de creatieven het meest diffuus. Tegelijkertijd is het opvallend dat het cocaïnegebruik ondanks alle scepsis en goede voornemens niet substantieel afneemt en snuiven ook door de week geregeld voor blijft komen. Dit zou kunnen wijzen op een mogelijke uitvergroting van de cocaïneproblematiek bij personen die in het roddelcircuit vaak over de tong gaan.
Tussen incidenteel en experimenteel gebruik
Personen die de werking van cocaïne prettig vinden en de intentie hebben om het middel beter te leren kennen, gaan verder dan het incidentele gebruik. In de beginfase krijgt de noviet vaak een lijntje aangeboden of betaalt mee met de anderen die de contacten hebben om cocaïne te regelen. In deze fase worden diverse aspecten van de cocaïneroes geleerd: de verschillende kwaliteiten en de impact op de roes, het herkennen van de eufore stemming en gevoelens van verhoogde energie en vrolijkheid. Het gebruik vindt in diverse settings plaats, met andere personen die er soms ook weer andere gebruiksgewoonten op na houden. De gebruiker ziet dat er verschillende rituele toepassingen rond het gebruik van cocaïne bestaan. Het gebruik kenmerkt zich in de beginfase door het spontane karakter. Sommige gebruikers gaan op zoek naar informatie over het middel en hebben soms heel specifieke vragen over de (verslavende) werking, gezondheid, kwaliteit, et cetera.
Tussen experimenteel en gereguleerd gebruik
De duur van deze fase hangt onder andere samen met leefstijl en omgangsduur met gebruikende vrienden. Herhaling van gebruik leidt op termijn tot gereguleerd gebruik. De gebruiker formuleert regels voor gebruik (alleen in het weekend, op feestjes, et cetera). De verwachtingen ten aanzien van het middel worden vaak gerelateerd aan specifieke omstandigheden en situaties binnen de leefstijl. Geleidelijk tekent zich een patroon af. De gebruiker schaft soms ook zelfstandig cocaïne aan, om die te delen met anderen of voor persoonlijk gebruik. Hij of zij ontdekt dat er gebruikers zijn die altijd delen of juist nooit. De grenzen van gereguleerd gebruik, zoals dosering en frequentie, worden beïnvloed door informele regels in de groep. De grens tussen gecontroleerd en ongecontroleerd gebruik is soms diffuus, omdat er ook momenten zijn dat deze regels (individueel of in groepsverband) overtreden worden. De gebruiker wordt zich hier meer bewust van en herkent steeds beter de spanning wanneer het normafwijkend gebruik, zoals ‘bingen’ indruist tegen de regels.
Tussen gereguleerd en problematisch gebruik
Het inlassen van een ‘time-out’ hoort bij de regulering van gebruik. De grens tussen gereguleerd en problematisch is wanneer de gebruiker zich niet meer senang voelt als er geen cocaïne is of elke stresssituatie met cocaïne wil doven. Er worden meer momenten aangegrepen om te snuiven, waarbij vaak een neutraliseringsstrategie wordt toegepast; er valt altijd wel wát te vieren en zo niet, dan wordt er wel een excuus gezocht. De eigen grenzen worden (ongemerkt) steeds verder opgerekt. Het zelfregulerend vermogen wordt op de proef gesteld wanneer de gretigheid toeneemt en doorsnuiven steeds vaker aan de orde is.
Lijnen cocaïne worden langer en dikker en het gevoel ontstaat dat er minder in het pakje zit. De kosten, die steeds zwaarder op het budget drukken, kunnen tot honderden euro’s per maand oplopen. In een vlaag van daadkracht worden telefoonnummers van bezorgers weggegooid, maar een paar dagen later weer via vrienden achterhaald. Er wordt geld geleend dat niet altijd wordt terugbetaald. Vriendschappen komen onder druk te staan. Omdat cocaïne duur is, wordt snuiven met anderen steeds vaker afgewisseld met heimelijk en stiekem gebruik. De eerder geschetste negatieve effecten nemen bij persisterend ongecontroleerd gebruik navenant toe. Zelfoverschatting ligt op de loer en tegen beter weten in denkt de gebruiker alles onder controle te hebben. Liegen over het gebruik komt steeds vaker voor.
Relatieproblemen worden niet opgelost door eerst (stiekem) te snuiven en dan pas te praten. De gebruiker ontwikkelt een haat-liefde verhouding met cocaïne. Cocaïne wordt met tegenzin gesnoven. Op de langere termijn verhoogt persisterend gebruik de kans op solitair gebruik, aangezien de gebruiksfrequentie intussen veel hoger is dan in de omringende vriendenkring. Een gevoel van uitsluiting ontstaat door ‘onbereikbaar’ te zijn voor anderen. Gevoelens blijven uit schaamte verborgen en de gebruiker manoeuvreert zich langzaam in een isolement. Vrienden zien karakterveranderingen.
De ‘elke-dag-snuiver’ is een uitzondering in uitgaanskringen. Wel is er soms sprake van dwangmatig gebruik. Alleen de gedachte aan coke kan al reden zijn om te bellen of te snuiven, ongeacht waar of met wie je bent. Probleem is vaak het geld. Poffen bij cocaïnedealers is niet makkelijk. Maar het zelfregulerend mechanisme is na (jarenlang) intensief gebruik verzwakt; bingen komt geregeld voor. De fixatie is soms zo sterk dat het middel de gebruiker controleert, in plaats van andersom. De neiging bestaat om advies en goede raad van partner en/of vrienden te negeren.
Dit proces, dat onbeheersbaar dreigt te worden, wordt echter ook vaak door interventie van vrienden afgeremd en weer tot ‘normaal’ gebruik teruggebracht. Jarenlang cocaïnegebruik leidt daarom niet automatisch tot een hardnekkige verslavingsproblematiek. Behalve op individueel niveau vindt dergelijk controleverlies ook in groepssituaties plaats.
“Bij ons is coke geen gezellige drug meer, terwijl het dat in het begin (eind jaren negentig) wel was. Vooral de handelingen: lijntjes leggen, een buisje, mesje erbij. De voorpret van het snuiven en telkens een nieuwe snuifronde was echt prikkelend. Tegenwoordig heeft niemand het bij zich omdat iedereen het middel haat! En toch is het altijd in de buurt! De keerzijde van het middel is dat mensen leugens gaan verkondigen als de problematiek zich verscherpt. Het gaat vaak sluipend. Snuivers hebben vaker spijt dan slikkers. We praten er vaak over dat we het niet moeten doen, maar even later stoppen we het zo weer in onze neus. Ik weet niet wat het precies is met dat duivelse spul. We worden verdrietig van de ‘sky high on coke.’ We geven elkaar schouderklopjes als we het gebruik weten te beperken tot één keer per week of tot maximaal drie lijntjes. Maar de habit blijft hardnekkig. Sommigen blijven op de oude voet doorgaan. Er zijn momenten dat we collectief alle 06-nummers deleten. De Omonummers (van het wasmiddel Omo, insiderterm voor cocaïne) gaan er symbolisch het eerste uit. Maar ja, wat doe je daarna op de gulzige momenten? Dan ga je toch weer schooiers lastigvallen voor een goed snuifnummer” (Zina, 100a:2007).
Cocaïne als dilemma
In de loop van de jaren negentig nemen beduidend meer stappers cocaïne. En hoewel de drug relatief duur blijft, horen we zelden dat dit een doorslaggevende reden is om niet te snuiven. Wel horen we geregeld – van zowel gebruikers als onthouders – dat cocaïne, in vergelijking met ecstasy, als een échte harddrug wordt gezien, waar je op den duur ook verslaafd aan kunt raken. Als populair middel roept cocaïne opvallend vaak tegenstrijdige reacties op. Vaak horen we tijdens interviews opmerkingen in de trant van: ‘Het is lekker, maar…’, ‘Ik dacht er niet aan, totdat …’ en ‘Ik was nuchter op een feest, toen opeens cocaïne …’. Hoewel in het zelfgeconstrueerde risicospectrum basecoke (crack) duidelijk als een drug voor ‘losers’ gezien wordt en snuifcocaïne voor ‘winners’ is (Nabben & Korf, 2001), wringt er toch iets – ook bij de ‘winners’. In een hecht verweven scene blijkt het nog niet zo eenvoudig om cocaïne te vermijden of af te slaan als je er opeens mee wordt geconfronteerd en er eigenlijk geen zin in hebt.
De tweedracht die cocaïne in vriendenkringen of tussen partners zaait, is talrijker dan bij andere middelen. Er bestaat in netwerken soms grote onenigheid tussen ecstasygebruikers en cocaïnesnuivers. Het heimelijke snuiversgedrag zou de sfeer van openheid, oprechtheid en eerlijk delen bezoedelen. In Angels (65a) vriendenkring wordt cocaïne als een ‘sneaky’ drug getypeerd, die niets toevoegt aan het sociaal intieme feestgevoel van ecstasy. Op de feestjes van Nadia & Nemo (64ab) is cocaïne de ‘sfeerkiller’. Terwijl anderen hun privépillen en GHB voor iedereen op de salontafel uitstallen, sluipen de snuivers een zijkamertje in om te gebruiken.
Het ‘normale gebruik’ nadert een kritisch ‘cokepunt’ wanneer er mateloos of geforceerd wordt gebruikt, geen discretie meer wordt betracht of onbeschaamd openlijk wordt gesnoven op momenten dat de meerderheid van de aanwezigen dit als ongepast of als aanstootgevend ervaart. De gebruiksregels in snuifnetwerken zijn vaak uit noodzaak geboren en worden actief bekrachtigd. Door informele regels te creëren streeft men naar verstandig en beheersbaar gebruik om zodoende het ‘zuipsnuiven’ (coke én alcoholbingen) of doorsnuiven binnen de perken te houden. Er wordt een appèl gedaan op zelfregulering en de eigen verantwoordelijkheid. In de regels die gebruikers daarbij hanteren ligt het accent op dosering (beschaafde lijnen, niet te veel), tijdstip van gebruik (niet te vroeg, overdag of door de week, niet te snel opeenvolgend ), de combinatie met alcohol (ga niet ‘zuipsnuiven’) en het sociale gedrag (het moet wel leuk blijven). De groepssfeer mag onder geen beding lijden onder het compulsief gedrag van ‘overtreders’ van de informele regels. Het hanteren van interne regels is ook bedoeld als bescherming om de invloed van problematische doorsnuivers – die veranderen in gedrag en/of anderen negatief beïnvloeden – te minimaliseren. Toen iemand in de vriendenkring van Mark (69b) eronder door dreigde te gaan werden er voortdurend grappen gemaakt over zijn ‘junkie’ status. Kennelijk was hij daar zo gevoelig voor dat hij direct besloot om te gaan minderen.
Cocaïnetrends
In de panelstudie (bijlage 2) vertoont het cocaïnegebruik een stijgende lijn vanaf de tweede helft van de jaren negentig tot en met 2001. Sindsdien blijft het gebruik in de daaropvolgende periode (2002-2008) redelijk stabiel (terwijl bij ecstasy een (forse) daling inzet), maar op een hoger niveau dan midden jaren negentig. Vanaf 2005 lopen cocaïne en ecstasy parallel in de panelnetwerken. In vergelijking met ecstasy vertoont cocaïne op de lange termijn minder grillige tussentijdse bewegingen.
In de clubsurveys (bijlage 3) piekt het ooit-gebruik van cocaïne bij de meting van 1998, wanneer bijna de helft (48%) zegt deze drug wel eens te hebben genomen. Daarna daalt het (39% in 2003) en in 2008 is met één op de drie (33%) weer het niveau van 1995 bereikt (33%). Het recente gebruik van cocaïne zit eveneens in 1998 op een hoogtepunt, met ruim een op de drie (37%). In de voorgaande en latere metingen is dat een kwart (25% in 1998, 2003 en 2008). In 1998 behoorde bijna een kwart tot de huidige gebruikers (24%), bijna het dubbele van voorgaande en latere metingen (14% in 1995, 2003 en 2005).
De verspreiding van cocaïnegebruik in de jaren negentig blijkt ook uit surveys onder de algemene Amsterdamse bevolking vanaf 12 jaar (Abraham et al. 2003).[xx] Tussen 1987 en 1990 bleef het ooit-gebruik stabiel, maar daarna steeg het van 5.7% in 1990 naar 7.0% in 1994, 9.4% in 1997 en 10.0% in 2001. Het laatste maand gebruik schommelde, maar was in 2001 tweemaal zo hoog als in 1987 (0.6% in 1987, 0.4% in 1990, 0.8% in 1994, 1.0% in 1997 en 1.2% in 2001). Opvallend is dat de leeftijd van het eerste cocaïnegebruik vrij stabiel rond 25 bleef liggen, vrijwel hetzelfde als bij ecstasy. Uit de prevalentiecijfers kan worden afgeleid dat de eerste cocaïnegolf in de jaren zeventig en vooral tachtig (zie hoofdstuk 4) in de jaren negentig is opgevolgd door een tweede.
Concluderend laten in de tweede helft van de jaren negentig zowel de panelstudie als de surveys onder uitgaanders en de algemene Amsterdamse bevolking een (hernieuwde) toename in het cocaïnegebruik zien. Terwijl het gebruik in de panelstudie in het eerste decennium van het nieuwe millennium redelijk stabiel is, daalt in de clubsurveys aanvankelijk het actuele gebruik, om daarna, net als in de panelstudie, vrij stabiel te blijven. In de panelstudie liggen het (actuele) gebruik van cocaïne en ecstasy in het nieuwe millennium echter dichter bij elkaar dan in de survey, waar het huidige gebruik van ecstasy hoger ligt dan dat van cocaïne (zij het dat het niet zover uit elkaar ligt als in de tweede helft van de jaren negentig). Kennelijk is bij cocaïne sprake van divergerende ontwikkelingen. Bij ecstasy zette de tempering in het ecstasygebruik eerder in binnen panelstudie dan in de clubsurveys. In de clubsurveys zette min of meer tegelijkertijd een daling in cocaïnegebruik in, maar die manifesteerde zich veel minder in de panelstudie. Op dit punt lijken de panelnetwerken dus juist géén voorloper te zijn.
Gebruikersperspectief
De in de 1e cyclus (1988-1992) overwegend gescheiden cocaïne- en ecstasymilieus beginnen vanaf de 2e cyclus (1993-1997) steeds meer naar elkaar toe te groeien, totdat ze elkaar in de 4e cyclus (2003-2008) rond 2006 kruisen (bijlage 2). Vanaf de tweede helft van de jaren negentig (3e en 4e cyclus) valt cocaïne in de smaak bij diverse uitgaansculturen (verticale groei), waarbinnen vervolgens ook meer stappers in de netwerken gingen snuiven (horizontale groei). Terwijl ecstasy na het tippingpoint (2001) van mainstream naar de postraveperiode over bijna de gehele uitgaanslinie (verticaal en horizontaal) terrein begint te verliezen, blijft het cocaïnegebruik tamelijk stabiel.
In de meeste uitgaansnetwerken in de panelstudie wordt zowel cocaïne als ecstasy gebruikt, waarbij overigens het accent wel vaak op één van beide middelen ligt. Daarbij speelt niet alleen de setting een belangrijke factor, maar ook de leeftijd en leefstijl van trendsetters. In groepen actieve stappers kristalliseert zich het experimentele cocaïnegebruik na het 25e jaar steeds meer uit tot intensiever en regelmatiger gebruik. Cocaïne vervangt ecstasy, dat van een primair in een secundair middel verandert; in sommige netwerken wordt ook door de week gesnoven.
Parallel aan de opkomst van cocaïne verloopt ook de expansie van de alcoholindustrie. Met het naderen van het nieuwe millennium breiden de (trendsettende) horeca en aanverwante clubs zich in rap tempo uit. Volgens de panelstudie zeggen gebruikers veel plezier te beleven aan het snuiven tijdens het stappen of in privésettings. Toiletten zijn luwe snuifplekken, maar er wordt net zo goed in het theater gesnoven, op het strand, in de bioscoop of thuis voor het plasmascherm. Cocaïnegebruik komt vaker in kleine gezelschappen voor, terwijl ecstasy meer met grote dance-events en clubs wordt geassocieerd.
Het snuifritueel zou bijdragen aan de intieme gezelligheid. Het sociale ritueel van cokegebruik is minder settinggebonden dan ecstasy en het roeseffect kan beter gecamoufleerd worden. Van ecstasy ga je zwalken; met cocaïne blijf je high en helder. Het prestatieverhogende, inspirerende en aangename gevoel sluit naadloos aan bij de nieuwe competitieve tijdgeest.
Hoewel het ‘problematische’ imago uit de jaren tachtig kantelt naar neutraal of positief, hebben vooral persisterende gebruikers een haat-liefdeverhouding met cocaïne. Ofschoon cocaïne vergeleken met ecstasy als minder onschuldig geldt en vaker met verslaving wordt geassocieerd, is het gebruik vanaf de tweede helft van de jaren negentig toch meer ‘genormaliseerd’. Door het toenemen van gebruik op momenten die niet als ‘normaal’ worden gezien, wordt echter ook de informele controle geïntensiveerd én bekrachtigd. Juist omdat cocaïne volgens gebruikers in de panelnetwerken moeilijker onder controle te houden is, zijn er sociale sancties rondom het gebruik (onder andere niet op het werk, alleen of doordeweeks). Wanneer de champagne onder de drugs tot een banaal gebruiksartikel dreigt te vervallen, gaat dit ten koste van de exclusiviteit. Na de eeuwwisseling vangen panelleden vaker verhalen op van snuivers die een ‘time-out’ inlassen of stoppen met gebruik en (tijdelijk) minder uitgaan. De ‘witte dame’ is (voorlopig) getemd. Opvallend genoeg geldt dit veel sterker voor clubgangers in het algemeen dan voor de ‘elite’ in de panelnetwerken.
Drugsmarktperspectief
De (gewijzigde) marktfactoren hebben ook invloed gehad op het stijgende cocaïne gebruik aan het eind van de jaren negentig. Allereerst begint ecstasy door de lage prijs (2-3 euro) zichzelf uit de markt te drukken, waardoor cocaïne een lucratievere business wordt voor verkopers. Meer ecstasydealers stappen over op cocaïne en groeien voor een deel met hun klantenkring mee. De onzuiverheid van de ecstasymarkt rond 1997 kwam op een moment dat de kiloprijs van cocaïne historisch laag stond (hoofdstuk 7) én snuivers en dealers elkaar door nieuwe mobiele communicatiemiddelen sneller wisten te vinden. Cocaïne begint meer krediet te krijgen bij de trendsetters, die het middel ook trouw blijven na het herstel van de ecstasymarkt. In tegenstelling tot ecstasy heeft cocaïne altijd een betrouwbare reputatie gehad, hoewel iedereen weet dat de cocaïne vaak versneden is. De florissante economie – het geld moet rollen – heeft het cocaïnegebruik aan het eind van de 20e eeuw tot grote hoogte opgestuwd.
Uitgaansperspectief
De krachtige stijging van cocaïne in de 2e en 3e cyclus (1993-2002) start op het moment dat de mainstreaming van house naar dance door een forse groei van nieuwe evenementen een hoge vlucht begint te nemen. Als gevolg van een stringenter vergunningenstelsel en nieuwe regelgeving wordt de underground in deze periode langzaam op een zijspoor gemanoeuvreerd.
De herwaardering van cocaïne loopt synchroon met de upgrading. Maar naast economische voorspoed en de hang naar meer exclusiviteit, is het ook een distinctieve reflex en reactie op de massificatie. In de avant-gardistische kritiek op de ambtelijke vertrutting – als gevolg van meer regelgeving (hoofdstuk 12) – klinkt indirect ook de teleurstelling door over de groeiende braafheid van de nieuwe stapgeneratie die de kat meer uit de boom lijkt te kijken. Cocaïne vlakt dan misschien wel het feestgevoel af, ook de teloorgang van ecstasy is een feit. Daar komt nog bij dat de doorsnee stapper van de jaren nul is aangewezen op feestorganisaties die veel meer aan regels zijn gebonden.
NOTEN
i. De vaak lovende briefreacties liggen in 26 dikke delen in de Parijse Bibliotheque Nationale.
ii. Het succes van de verdovende werking van cocaïne gaf de aanzet tot het ontwikkelen van gemakkelijk te produceren synthetische derivaten om de hoge kosten, verbonden aan het importeren van cocabladreen en het daaruit extraheren van cocaïne te vermijden. In 1905 werd procaïne voor het eerst bij operaties toegepast. Net als andere verwante stoffen als lidocaïne en novocaïne heeft procaïne geen stimulerende werking (Spillane, 2000).
iii. Rond 1903 werd cocaïne niet langer als direct ingrediënt gebruikt in Coca Cola (behandelde –
gedecocaniseerde – cocabladeren worden echter nog altijd gebruikt).
iv. Cocaïnepreparaten waren vooral ook populair bij de bestrijding van geïrriteerde sinussen bij
hooikoorts en (zware) verkoudheid. In het eerste decennium van de 20e eeuw is de medische interesse voor cocaïne tanende (Spillane, 2000).
v. Overigens beweerde de nieuwe generatie ‘moral entrepeneurs’ juist het tegenovergestelde over
marihuana. In plaats van de blower te betichten van agressief en gewelddadig gedrag wordt hij voortaan gestigmatiseerd als ‘drop out’ die zich wil onttrekken aan de heersende Amerikaanse waarden, demonstreert tegen de oorlog (Vietnam) en als groep te dominant zou kunnen worden (Himmelstein, 1983).
vi. In From Chaplin to Charlie-cocaïne schrijft Shapiro (2002) dat cocaïne praktisch vanaf het begin van de ‘stomme’ filmperiode in de jaren tien van de vorige eeuw een prominente rol speelt op het witte doek. De antipropagandafilms Cocaïne Fiends en Modern Times, een persiflage van Charlie Chaplin op het moderne industriële leven, verschijnen beide in 1936 aan de vooravond van de geluidsfilm. In de daaropvolgende decennia wordt cocaïne in uiteenlopende filmgenres belicht in roadmovies, pulp sex & crime films, fantasy, science fiction, drama en vampierenfilms (Rätsch & Ott, 2003).
vii. Sossie, Sos en Sosa zijn synoniemen van cocaïne en zijn geïnspireerd naar de film Scarface (1983) van regisseur Brian de Palma, waarin de Columbiaanse cocaïnebaron Mr. Sosa ten tonele wordt gevoerd. ”Cocaïne is mijn favoriet, omdat Al Pacino mijn voorbeeld is”, zegt een student in een vlotte drugsenquête van de Nieuwe Revu (15 oktober 2009).
viii. Sinds de jaren negentig is er een groeiende wetenschappelijke belangstelling voor onder andere de betekenis van digitale beeld(re)productie, het collectieve visuele geheugen en de samensmelting
van media als film, televisie, video en fotografie (Gierstberg & Oosterbaan, 2002:8).
ix. In de commercial van Douwe Egberts voor Caffiato ijscoffee schuimde de opgeklopte melk niet uit een volle mok, maar werd het als drie lijntjes (als ware het cocaïne) strak op een zilveren blad aangeboden en door enthousiaste jonge vrouwen vrolijk met een rietje opgesnoven. De reclamecodecommissie heeft in augustus 2004 naar aanleiding van tientallen protesten van kijkers besloten dat de Douwe Egberts commercial niet meer vertoond mag worden. In de commercial wordt volgens de commissie een te sterke vergelijking gemaakt met het snuiven van cocaïne. In 2009 introduceert iPhone met iSnort een nieuwe applicatie die het snuiven van cocaïne simuleert. Op internet wordt een demo getoond waarbij een opgewekte jongen met zijn bankpas cocaïne in lijntjes snijdt en deze vervolgens met een opgerolde bankbiljet ‘van het scherm’ snuift. De indruk wordt gewekt dat er cocaïne op je telefoon ligt. Op fora wordt de applicatie veelvuldig besproken. Reacties van jongeren variëren van ‘ga toch voor het echte spul’ tot ‘wel cool voor een keertje, maar te duur’.
x. Het zeer populaire YouTube filmpje ‘nakkie erbij’ van ‘peppie continue’, een persiflage op de commercial ‘koekje erbij’ van Verkade is drie jaar na verschijning in 2007 130.000 keer bekeken.
xi. Dick Bruna sleepte het blad Deng subiet voor de rechter wegens inbreuk op zijn auteursrecht en schending van de morele rechten. Bruna had, zo bleek in de rechtszaal, niet zijn toestemming gegeven voor Nijntje met een bloedneus en een lijntje cocaïne en de titel: “Iedereen zijn lijntje”. Het open, naïeve en eerlijke imago van zijn konijntje werd volgens de advocaat met voeten getreden. Nijntje is geen cokesnuivende junkie, zo betoogde hij. Het verweer van de Deng-hoofdredacteur,dat het om een parodie ging, vond geen genade bij de Vlaamse rechtbank aangezien Deng Nijntje (te) slaafs heeft nagebootst als drugsgebruiker. “Dit is geen parodie, aangezien het originele figuurtje gebruikt wordt in plaats van een nabootsing. De afbeelding, die bovendien beschermd is, wordt opgevoerd voor commerciële doeleinden, wat niet kan zonder voorafgaande toestemming van de auteur en de houder van de auteursrechten.” De rechter achtte de schending van de morele rechten bewezen aangezien de creatie van Bruna als een junkie wordt afgebeeld en gaf de uitgever van Deng 72 uur de tijd om de gewraakte reproducties en het publiciteitsmateriaal uit circulatie te halen onder dreiging van een dwangsom van 200 euro per inbreuk (In: de Gazet van Antwerpen, 12 mei 2005).
xii. In de periode na de Tweede Wereldoorlog zien we in Amerika en Engeland dat de opmars van cocaïne aanvangt als de daaraan voorafgaande subculturen aan invloed en betekenis afnemen. Na de counterculture in de jaren zestig begon de popularisering van cocaïne al in de jaren zeventig toen de rockindustrie gouden tijden beleefde (Shapiro, 2003). In Amsterdam komt dit proces pas in de jaren tachtig op gang (hoofdstuk 4).
xiii. De voorlichtingscampagne van de Jellinek werd door de Melkunie destijds teruggefloten omdat het logo van de ‘witte sloper’ met vleugels, teveel overeenkomsten zou hebben met de eigen reclamecampagne ‘melk de witte motor’, inclusief vleugels.
xiv. Hoewel de ecstasymarkt zich spoedig herstelde, bleven veel gebruikers een flinke periode volhouden dat de ecstasymarkt zwaar was verpest.
xv. Het advies van Gottlieb (1976) om pas na elke twee uur een nieuwe lijn te maken waarvan er 30 á 40 uit een gram kunnen worden gehaald, zouden de meeste huidige gebruikers niet op weten te volgen.
xvi. De ironie wil dat in dezelfde periode café Schuim nabij het Paleis op de Dam op last van de Burgemeester wordt dichtgespijkerd na constatering van de aanwezigheid van cocaïnewikkels en ecstasypillen door de politiemensen van het HIT (zie ook hoofdstuk 12).
xvii. Snuifcocaïne wordt waarschijnlijk bij basecoke opgeteld.
xviii. Hier moet wel worden vermeld dat sommige genoemde effecten gerelateerd kunnen zijn aan hoge doseringen en in mindere mate aan de soort versnijding met andere stoffen (fenacetine, atropine, levamisol en dergelijke).
xix. Vrijwel alle huidige cocaïnegebruikers (96%) hebben ooit ecstasy gebruikt en de meeste zijn ook huidige ecstasy gebruikers (60%). Andersom heeft echter 28% van de huidige ecstasygebruikers nog nooit cocaïne geprobeerd en zijn de meesten (60%) ook geen huidige cocaïnegebruiker (Benschop et al., 2009).
xx. In 2001 werd de Amsterdamse bevolkingsurvey onderdeel van het Nationaal Prevalentie Onderzoek (NPO), maar werden nog wel afzonderlijke cijfers over Amsterdam gerapporteerd (Abraham et al., 2002). Sindsdien gebeurt dit laatste niet meer.
You May Also Like
Comments
2 Responses to “High Amsterdam ~ Cocaïne: terug van nooit echt weggeweest”
Leave a Reply
May 19th, 2020 @ 5:49 pm
Wat een geweldig artikel over coke. Tsjonge, tsjonge hoeveel woorden is dat artikel wel niet?
Is dit een oud proefschrift of zo. Hier neem ik mijn petje voor af!
May 20th, 2020 @ 9:55 am
Het artikel is lang. Erg lang. Het proefschrift is in 2010 verschenen.