De zon van multiculturaliteit ~ Accepteren van wie we zijn

Martijn: Waarom sloeg je haar?
Nurten: Wat! Omdat ze aan het flirten was met mijn vent. Dat laat ik die Italiaanse bitch niet doen! En fuck you Martijn. Jij had me moeten verdedigen…Jij zegt altijd dat we allemaal Nederlanders zijn, en hier gedraag je je als een echte makamba (Papiaments voor een witte Nederlander die discrimineert)….Het komt omdat ik een buitenlander ben.
Martijn: Dat heeft er niets mee te maken. Jij wil dat ik je verdedig om iets wat verkeerd is. Dat ik je verdedig nadat jij dat meisje een blauw oog geslagen had. Jij bent echt gek! Zeg op nou, waarom sloeg je haar?
Nurten: Stop. Kop dicht Martijn, je bent m’n vader niet.
Martijn: Godzijdank. Je zou heel anders zijn als je een vader als mij had. Zolang je hier in Italië bent, ben ik verantwoordelijk voor je. Van nou af aan mag je het terrein niet meer af. En je noemt me geen makamba meer.
Nurten: En wie gaat me tegenhouden? Jij? Martijn jongen, zit niet met mij te fucken. Teringlijer die je bent. Ik neem je te grazen waar iedereen in deze kamer bij is…

Martijn wordt woedend. Met zijn blauwe ogen opengesperd loopt hij toe op Nurten, die hem recht in de ogen kijkt. Zij is klaar om te vechten. Hij is klaar om te vechten. Ik moet ingrijpen. Waar ben ik in terechtgekomen? Terwijl een deel van me de spanning probeert te verminderen, staart een ander deel van me naar de wolken die zich niets aantrekken van ons tumult.

Ik ben in Zuid Italië, die hybride plaats die Europa, Afrika en Azië met elkaar verbindt, waar de zon altijd schijnt. Of ze het nou wilden of niet, de zon trof de Italianen hier met haar felste stralen. Of wij het wilden of niet, de zon van de multi-culturaliteit trof ons met haar felste stralen van onenigheid en bracht ons bij elkaar door strijd. Wij, de multiculturele Nederlanders, vormden een eenheid die weigerde op een definitieve wijze gedefinieerd te worden. Was dit niet de optimale definitie van onze multiculturele samenleving: een eenheid die weigert op een definitieve wijze gedefinieerd te worden? We waren veel verschillende dingen en herkenden onze overeenkomsten pas toen we ons gingen vergelijken met buitenstaanders, en de invloed van onze muticulturele zon herkenden. Nurten beschuldigde Martijn ervan partij te kiezen voor een buitenstaander boven haar: een Nederlands persoon zoals hij. Martijn’s tegenwerping dat zij anders zou zijn als ze een vader zoals hij had gehad, stond symbool voor zijn positieve erkenning van het feit dat culturele en biologische menging aan de orde van de dag was. Interessant was ook dat hij weigerde makamba genoemd te worden, een beledigende term voor witte Nederlanders die discrimineren. Okay, hij was een autochtone Nederlander maar hij was geen makamba. In de hitte van hun ruzie, wilde hij duidelijk maken dat hij niet als conservatieve autochtoon geïdentificeerd wilde worden. Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

Intercultureel intermezzo

Bij ons op de trap blijft de vermenging der culturen beperkt tot een incidentele vermenging van etensgeuren, bij zomerse hitte af en toe aangevuld met een vermenging van verschillende muziekstijlen uit open ramen. Toch lijkt ons trappenhuis (sociale huurwoningen) een toonbeeld van het ideale samenleven in multicultureel Nederland. Dat wil zeggen van alles door elkaar en met weinig wanklanken. De bovenste verdieping bestaat uit drie HAT-eenheden. Op nummer 17 woont Sandra met haar zoontje. Zij heeft een Surinaamse achtergrond. Daarnaast woont K. Said, zijn achtergrond is Palestijns (het is ondoenlijk om verschillen in culturele achtergrond anders dan in etnische termen aan te duiden, merk ik). Daarnaast, op nummer 21, woonde tot voor kort een jong stel met een baby’tje. Door het schrift op een adresboekje dat een keer op de trap was blijven liggen kwamen we erachter dat ze uit Georgië kwamen. Ze kregen soms bezoek van vier Oosteuropese mannen in het zwart, door ons wel ‘de Russische maffia’ genoemd. Mogelijk een goede inschatting, want opeens waren ‘de Georgiërs’ verhuisd; hun brievenbus was opengebroken en er waren verwensingen op hun deur geklad.

Onder Sandra, op nummer 13, wonen wij: een Nederlands gezin dat helemaal aan de ‘EU-standaard’ lijkt te voldoen: jongen, meisje, man, vrouw. Wij gaan soms onvoorzichtig te werk bij het watergeven aan de balkonplanten, waarbij we soms de was van één-hoog, twee-hoog en/of de begane grond bespatten. Peter en ik weten dat de buren op de begane grond links (nummer 1), de Indische Esther en Tommy met hun tienerdochter Meysa, denken dat alleen ‘Turken’, in casu hun bovenburen één-hoog, tot zoiets in staat zijn. Dit weten wij van nummer 3, aan de rechterkant van de trap, Dorien en Edward (zij Nederlands, hij Brits). Zij delen in een aantal opzichten (wasmachine, koken) het huishouden met Lodewijk, de ex van Dorien die een etage hoger woont, en zijn zo goede vertegenwoordigers van de jaren-zestig generatie. Dorien, Edward en Lodewijk zijn behalve onze benedenburen ook onze vrienden. We kennen ze al van voor de oplevering van het trappenhuis, van toen we nog samen in het actiewezen zaten.

Boven Lodewijk woont Wim (Nederlands), een verlegen dertiger waarvan vooral opvalt dat hij meteen alle sloten van zijn voordeur dichtdraait zodra hij die achter zich heeft dichtgetrokken. Het moet Wim wel zijn die af en toe de gang verlevendigt met een flinke plant en die drie jaar later verdroogd weer weghaalt. Tot slot woont boven Wim, en daarmee naast ons, mevrouw Tuin. Omdat zij de hele week werkt, kookt zij vooral op zaterdag heel uitgebreid, waar zij al vroeg mee begint. Bij ons ruikt zaterdagochtend naar Surinaamse trasi, een prettige sensatie.

Behalve etensgeuren dringt er bij ons op het trappenhuis dus weinig vanuit de ene persoonlijke levenssfeer bij de andere binnen. Misschien gaat het juist daarom zo goed, zoals moge blijken uit de enige onderbreking van de rust op onze trap tot nog toe: het kortstondig verblijf van Pakistaanse onderburen op nummer 9. Een gezin met vier kinderen, allemaal jongens, tieners, behalve Ali van vijf. Via een asielzoekersinstantie konden ze tijdelijk terecht in het appartement, dat op de nominatie stond om door de woningbouwvereniging te worden verkocht. Met de vader, Azhar, en de jongens hadden we wel contact. Peter hielp met de verwarming en het aansluiten van lampen. De moeder liet zich niet zien.
Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

Een smeltkroes in het verpleeghuis

Als je op reis gaat is in het begin alles nieuw, je verbaast je over van alles en hebt vragen als waarom is dit zo of waarom doen ze dat en hoe komt dat?

Ik ben vaker op vakantie geweest. Naar verre oorden zoals Oeganda, Kenia, Indonesië, Amerika en China, maar ik bezocht ook de Nederlandse dorpen en steden. Door te reizen wordt idealiter onze nieuwsgierigheid aangewakkerd wat kan leiden tot persoonlijk groei en ‘anders’ in het leven staan. Wie reist bekijkt zijn eigen samenleving met andere ogen. Door te reizen kun je vergelijken en volgens de Engelse filosoof Hume is vergelijking de bron van kennis.

Hierdoor zou je kunnen stellen dat ik al bezig was met antropologie (de studie van de mens) voordat ik daadwerkelijk aan deze studie begon aan de Universiteit van Amsterdam. Door mijn reizen buiten Nederland heb ik de culturele eigenaardigheden van Nederland steeds kunnen relativeren. Wij doen het zo, en zij doen het zo.

Zoals elke goede antropoloog betaamt begon ik dus ook mijn samenleving als vreemd te ervaren. Ik werd wat de Duitse filosoof Simmel noemt een ‘stranger in the city’. Het is met deze blik van een vreemdeling dat ik opnieuw begon te kijken naar de verzorgingstehuizen in Nederland.

Voor mijn werk als docent aan de Hoge School Inholland te Amsterdam bezoek ik regelmatig verpleeghuizen waar over het algemeen oudere mensen opgenomen worden die, doordat ze psychisch en/of lichamelijk zo ziek zijn, niet meer zelfstandig kunnen leven en voortdurende zorg nodig hebben. Het viel mij op dat juist in de verpleeghuizen veel gekleurd personeel werkzaam is. Het is een bijzonder gezicht om gekleurde, hoofdzakelijk vrouwelijke, verzorgsters te zien tussen de vooral witte ouderen. Bijzonder, niet omwille van het kleurverschil, maar omdat het dominante vertoog in de Nederlandse samenleving is dat wit en zwart niet samen gaan. Honderd en één vragen dwarrelden door mijn hoofd: Waarom gaan die twee eigenlijk niet samen? En wat hebben de bewoners en verzorgsters dan wel samen? Wat kunnen ze van elkaar leren of wat zullen zij daarover uitwisselen en/of overnemen? Praat men onderling over cultuur en hoe handelt men dan? En wat kunnen wij leren van deze verzorgingshuizen?

Al de bovengenoemde vragen en nog veel meer heb ik kunnen beantwoorden tijdens mijn veldonderzoek, verricht in vijf verpleeghuizen waarvan vier in Amsterdam en één in Limburg.[ii] Ik wilde het leven en de culturele diversiteit in het verpleeghuis juist zien, proeven, horen, beluisteren, betasten en zelfs ruiken. Mijn methode was een vrij simpele namelijk ‘when in Rome do as the Romans do’ of te wel ‘s lands wijs, ‘s lands eer, en maakte dat ik de gewoontes en gebruiken van het verpleeghuis leerde kennen. Op vier onderzoekslocaties heb ik mij, net als mijn collega’s, in een wit uniform gestoken. Ik was dus net als zij een verzorgster. Bij de vijfde onderzoekslocatie, een kleinschalige woonproject voor oudere demente bejaarden, werd er in gewone kleren gewerkt.

Makkelijk zou je denken toch, uiteindelijk denken de meeste mensen in ons land dat verzorgen eenvoudig en ongeschoold werk is dat zij zondermeer zouden aankunnen. Niet dus. Ondanks dat ik vroeger zelf verpleegkundige geweest ben, kon ik natuurlijk als verzorgster niet tippen aan de echten! Verzorgen is een vak, een specialisme dat je leert door het te doen. Verzorgsters moeten empathie kunnen tonen en moeten kunnen opbrengen om zich te kunnen inleven in het lichaam en de persoonlijkheid van hulpbehoevende ouderen. Ik ging meewerken op de afdelingen in de vorm van het assisteren van de verzorgsters en helpenden. Dat hield in dat ik samen met hen de dagelijkse zorg aan de bewoners gaf zoals wassen en aankleden, helpen bij het naar de wc brengen, eten geven, een wandeling maken en het wegbrengen naar uitjes. Soms kon die zorg complex worden, bijvoorbeeld als pijnlijke wonden verbonden en verschoond moeten worden. Of aanwezig zijn bij agressie van dementerende bewoners of assisteren bij het overlijden. Naast het meewerken bij de zorg ‘aan het bed’ ging ik ook regelmatig naar de huiskamer om interacties tussen bewoners en verzorgers te observeren. Ik hielp daar bij het eten en drinken geven, maakte praatjes met bewoners, hun bezoekers, de keukenassistentes en de verzorgsters. Ik was tevens aanwezig bij de besprekingen zoals de ‘overdracht’ waar de verzorgsters hun werk overdragen van de ene dienst aan de andere.
Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

We zijn allemaal verschillend en dat blijft

“Zie je Piet daar, straks moet jij betere papieren hebben dan Piet om een baan te krijgen. Als jij en Piet dezelfde papieren hebben dan kiezen ze jou niet want jij bent een Marokkaan.” Dit zijn de woorden van de broer van de overleden Ali el B[i] op de vrijdagavond editie van Nova.[ii] Ik herinner me ze nog als de dag van gister. Het zijn woorden die iedereen die iets van de norm afwijkt kent. Er zijn meerdere versies van deze “volkswijsheid.” Ambitieuze vrouwen leren van jongs af dat zij beter moeten zijn dan mannen als zij het glazenplafond willen omzeilen. Oudere werknemers doen hun best om maar niet als ouderwets bestempeld te worden. Jongetjes die niet openlijk uitkomen voor hun homoseksualiteit moeten een overdreven stoer gedrag vertonen om maar niet verdacht over te komen. Dit is de stand van zaken in ons land. De witte heteroseksuele Nederlandse man van middelbare leeftijd vertegenwoordigt nog steeds de norm.

Ik ook heb een versie van deze volkswijsheid gekend. Mijn moeder, een trotse Surinaamse vrouw, vertelde mij van jongs af aan dat mijn diploma mijn eerste man is. Of in het Surinaams gezegd: you papira na you masra. In de context van Suriname betekende dit dat een vrouw nooit afhankelijk moest zijn van een man. Hier in Nederland waar ik geboren en getogen ben, betekende het dat ik als kind van Surinaamse ouders harder moest werken om de maatschappelijke ladder te beklimmen. Mijn huidskleur was immers buiten de norm. En hoewel het één en andere is verandert, zie bijvoorbeeld Jetty Mathurin voor uitverkochte zalen optreedt, Kathleen Ferrier in de tweede kamer zit, Ruth Jacott ons land mocht vertegenwoordigen bij het Eurovisie songfestival, ons Nederlandse elftal jongens met een migratie geschiedenis kent, en zonnestudio’s goede zaken doen, een natuurlijke donkere huidskleur blijft iets allochtoons. Dingen veranderen. Maar ze veranderen omdat wij, hoe zal ik ons noemen, wij de “afwijkingen,” wij vrouwen, jongeren en ouderen, generaties migranten, homoseksuelen, en vooruitstrevende witte mannen dit afdwingen.

Ook ik ben zo een voorvechter voor gelijkheid en wil hier enkele memoires uit de tijd dat ik diversiteitsambassadeur[iii] was opschrijven. Mijn taak was om gemeentelijke organisaties te motiveren om te werken aan diversiteitsbeleid en aan het introduceren van gedragscodes die verschil accommoderen dit alles om te zorgen dat iedereen er behoorlijk kon werken en samenleven. Ik zat daar dankzij de strijd van vrouwen die mij voor zijn gegaan, witte, zwarte, migranten, en vluchtelingen vrouwen, vrouwen afkomstig van de burgerij en de volksklasse, vrouwen die weigerden door het leven te gaan als “afwijkingen.” Degene die zeiden en nog steeds beweren dat diversiteit de eenheid van vrouwen als een politieke categorie versplintert heeft het goed mis. Verschil versterkt de vrouwen beweging!

In de eerste dagen heb ik me beziggehouden met het telefonisch rekruteren van gemeenten die ontvankelijk waren voor een gesprek. In een tijd waarin multiculturalisme en diversiteit als drama worden getypeerd was dit geen éénvoudige taak, denk maar eens aan het beruchte artikel van Paul Scheffer over het multiculturele drama. Ik heb toen snel moeten leren dat de manier hoe je een boodschap verpakt, het omhulsel, minstens zo belangrijk is als de boodschap. Om de boodschap over te brengen had ik de aandacht van de gemeente ambtenaren nodig. En hun besef dat ik iets anders te vertellen had dan één van de vele commerciële bedrijven die, vergeef de uitdrukking, “handel” doen in diversiteit.
Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

Verwante vreemden ~ Jonge moslims in een ontkerkelijkte samenleving

In de afgelopen jaren heeft de discussie over de multiculturele samenleving zich steeds meer gericht op de islam, en in het bijzonder op de vraag of deze religie verenigbaar is met de overwegend seculiere Nederlandse samenleving [i]. Om deze bijzondere aandacht voor de islam te verklaren wijzen onderzoekers onder andere op recente militante uitingen van deze religie, negatieve beeldvorming over moslims en een vermeende crisis van de Nederlandse identiteit. Een minder genoemde verklaring, die echter bijzonder vruchtbaar kan zijn om deze ontwikkelingen te begrijpen, ligt besloten in de recente religieuze geschiedenis van Nederland.

In de laatste vijftig jaar is Nederland verregaand ontkerkelijkt: religieuze instituties hebben hun grip op het maatschappelijk leven grotendeels verloren, religieuze normen zijn de publieke moraal steeds minder gaan beïnvloeden en mensen hebben in grote getale de kerken verlaten. Deze ontwikkelingen hebben bijgedragen aan de wijdverbreide opvatting dat religie niet langer thuishoort in deze seculiere, zo je wilt vrijgevochten, samenleving. De huidige opleving van religie door de komst van islamitische migranten lijkt hiermee in strijd, vooral nu duidelijk wordt dat ook het merendeel van hun kinderen, die in de Nederlandse samenleving zijn opgegroeid, zichzelf als moslim blijven beschouwen. De Nederlandse ervaring met ontkerkelijking lijkt te nopen tot de conclusie dat deze jongeren achterlopen bij een noodzakelijk proces van secularisering in de moderne samenleving.

Uit een nadere bestudering van zowel ontkerkelijking als religieuze beleving onder moslimjongeren komt echter een ander beeld naar voren. Jonge Nederlandse moslims leven niet in het verleden, maar geven een nieuwe vorm aan religieuze beleving en doen dat in grote mate volgens de principes van onze moderne ontkerkelijkte samenleving. Om dit te kunnen begrijpen moeten we afstappen van de gangbare gedachte dat religie geen kans van overleven heeft in de moderne wereld en nauwkeurig kijken naar de processen van ontkerkelijking aan de ene kant en moderne islambeleving aan de andere kant.

Ontkerkelijking
Hoe zag het Nederlandse christendom er eigenlijk uit voordat de ontkerkelijking inzette? Deze vraag hebben we met een aantal antropologiestudenten proberen te beantwoorden in een onderzoekscollege onder leiding van kerkhistoricus Peter van Rooden, waarbij we 43 diepte-interviews hielden met oudere Nederlanders (zie voor het verslag hiervan: Van Rooden 2004). Uit deze gesprekken bleek dat het rooms-katholicisme en de verschillende protestantse stromingen zeer centraal stonden in het leven van mensen. Van de wieg tot aan het graf behoorden Nederlanders tot één van de confessioneel-politieke zuilen, waarin alle domeinen van het leven verregaand beïnvloed werden door de religieuze (of politieke) ideologie.

Het meedoen met de groep in religieuze rituelen en praktijken was heel belangrijk, terwijl over de inhoud van het geloof bijna niet gesproken werd. Onze respondenten vertelden dat ze in die tijd niet veel bezig waren met de persoonlijke beleving van godsdienst. Religie was eerder een vanzelfsprekend gegeven in het leven, gedragen door kerkelijke instituties. ‘Dat vond je heel gewoon,’ vertelde de 86-jarige katholiek Marie Goudsmit me in een interview. ‘Het was een sociaal gebeuren, net als de school, hè.’[ii] Toen ik de hervormde Toos Huizing, geboren in 1932, vroeg waarom ze het nu nog fijn vond om naar de kerk te gaan, antwoordde ze: ‘Nou ja, fijn aan, ik ben gelovig. Dus dan wil je graag dat je een preek hoort. Daar ben ik zo in opgevoed.’
Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

Berichten uit Niksland

Ze staan in een kringetje op het schoolplein, een groepje meisjes uit de derde klas van een openbare basisschool in Rotterdam. We schrijven mei 2002. Soyenne begint te vertellen dat zij Surinaams is, dat ze uit Suriname komt, en dat dat fantastisch is. Want Surinamers hebben een eigen cultuur, met veel feesten, en dansen en eigen eten wat je koopt in tropische winkels. ‘Kijk’, gaat Soyenne verder, ‘Betül hier komt uit Turkije en die heeft ook een eigen cultuur. Want jullie hebben toch Turks eten en kleren en zo? En in de vakantie gaan jullie toch naar Turkije? Betül beaamt het. Waarop Kayleigh, die er ook bij staat, vertelt dat zij Antilliaans is. En ook zij blijkt eigen eten en eigen feesten te hebben en een heel eigen, heel mooie cultuur. ‘En Kim, pakt Soyenne de draad weer op, wijzend op een ander meisje in de kring. ‘is Chinees. Die heeft ook een eigen taal en een eigen cultuur’. Waarna ze zich triomfantelijk wendt tot het nog overblijvende meisje, de enige blonde in dit kringetje, en zegt: ‘En jij …. jij bent helemaal niks! En je komt uit Niksland!’

Een conversatie tussen zesjarigen op het schoolplein van een openbare basisschool in Rotterdam. Een gesprek dat het opiniestuk ‘het multiculturele drama’, dat Paul Scheffer twee jaar eerder schreef, in herinnering roept. Alleen werd daarin door de autochtone auteur zelf gesteld dat nieuwkomers in Nederland in een soort cultureel ‘niksland’ moeten integreren.[i] In het gesprek bespeur ik ook een koloniale wraakneming waar ik, na een paar jaar onderzoek in het Caraïbisch gebied, eigenlijk nogal om moet lachen. Maar ik houd me in, want het blonde meisje – mijn dochter – blijkt geen verweer te hebben gehad tegen deze onverhoedse aanval. Ze had het overigens niet opgevat als een culturele confrontatie, maar als een frontale aanval op haar persoon: ‘Soyenne zegt dat ik helemaal niks ben’. Toch had Soyenne die middag op het schoolplein niet het laatste woord gekregen, zo bleek. Want nadat het oordeel ‘niks in niksland’ over haar vriendinnetje was gevallen had Kim de haar toegeschreven culturele eigenheid resoluut van de hand gewezen met de woorden: ‘Nou, ik ben anders een heel gewoon Nederlands meisje’. Daarmee was het gesprek geëindigd. Of deze uitspraak iets wezenlijks zegt over Kim’s beleving van haar culturele identiteit is overigens de vraag. Het kan evengoed een uiting zijn van vriendschap tussen twee kinderen die destijds geregeld bij elkaar over de vloer kwamen. Het is ook mogelijk dat het gewoon de aard van het beestje is. Kim weet uitstekend haar mondje te roeren en is er doorgaans niet van gediend dat anderen namens haar spreken.

Eén ding is in elk geval wél duidelijk: in mijn jeugd werden op het schoolplein dit soort gesprekken niet gevoerd. Er waren ‘witte’ noch ‘zwarte’ scholen. De samenleving was niet multicultureel in de betekenis die we er nu aan hechten. Je had natuurlijk ook in die tijd de aanzienlijke culturele verschillen tussen de sociale klassen. Maar dat was een onderwerp waarover niemand ooit sprak. Het is een onderwerp dat, zo weet ik inmiddels, in Nederland nog altijd tot de meest onderbelichte en veronachtzaamde kwesties van de sociale wetenschappen behoort. Het idee lijkt te heersen dat destijds binnen de vier zuilen sociale verschillen en hiërarchieën niet erg relevant waren. Mijn persoonlijke ervaring is een andere. Toch was in de provincieplaats waar ik opgroeide de samenleving in de jaren zestig nog stevig verzuild. Je had er protestantse, katholieke en openbare scholen. Compleet gescheiden werelden. Alleen op Koninginnedag werd de segregatie op religieuze en ideologische grondslag even doorbroken, als de leerlingen van alle lagere scholen gezamenlijk een aubade moesten brengen voor het stadhuis.

Het was een benauwend kleine wereld, doordrenkt van standsbesef. De verticalen van de zuilen werden doorsneden door een even strakke horizontale verdeling in sociale lagen. Als katholiek meisje speelde je niet met protestantse of openbare kinderen. Als arbeiderskind speelde je niet met kinderen van een hogere sociale klasse. Dit soort interculturele contacten werden – meestal door beide families – stevig ontmoedigd.

Het eerste ‘allochtone’ kind verscheen bij mij in de klas toen ik elf was. Ze kwam uit Merauke, Nieuw Guinea, zag er Chinees uit en had een doordringende, weeë geur om zich heen hangen. Knoflook, fluisterden klasgenoten. Maar wat dat voor iets was? In de twee jaar daarna kwamen er nog twee nieuwe meisjes met een Indische achtergrond in de klas, die allebei vanuit Amsterdam naar de provincie verhuisd waren. Zij werden niet als allochtonen beschouwd en roken ook niet anders dan de lokale kinderen. Ze spraken prima Nederlands. Hun Indische achtergrond is in de klas nooit onderwerp van gesprek geweest.
Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share
image_pdfimage_print

  • About

    Rozenberg Quarterly aims to be a platform for academics, scientists, journalists, authors and artists, in order to offer background information and scholarly reflections that contribute to mutual understanding and dialogue in a seemingly divided world. By offering this platform, the Quarterly wants to be part of the public debate because we believe mutual understanding and the acceptance of diversity are vital conditions for universal progress. Read more...
  • Support

    Rozenberg Quarterly does not receive subsidies or grants of any kind, which is why your financial support in maintaining, expanding and keeping the site running is always welcome. You may donate any amount you wish and all donations go toward maintaining and expanding this website.

    10 euro donation:

    20 euro donation:

    Or donate any amount you like:

    Or:
    ABN AMRO Bank
    Rozenberg Publishers
    IBAN NL65 ABNA 0566 4783 23
    BIC ABNANL2A
    reference: Rozenberg Quarterly

    If you have any questions or would like more information, please see our About page or contact us: info@rozenbergquarterly.com
  • Follow us on Facebook & X & BlueSky

  • Archives