Gold The True Motor Of West African History: An Overview Of The Importance Of Gold In West Africa And Its Relations With The Wider World
While the prime sources of gold remained more or less where they had always been, hidden from the outside world, along the headwaters of the Rivers Senegal and Niger (Wright 2007: 21).
Towards a Longer Time Frame for African History
Slavery and African slaves have dominated historical perspectives of Africa and its relations with the wider world. Yet, it is gold which has been the most important and enduring element that has shaped and determined West Africa and its interactions with the wider world. For at least 1,500 years gold and not slaves has been the commodity determining not only the region’s economy and history, but also West Africa’s links with the wider world.
Beginning in the late 1700s, understandable humanitarian concerns and philanthropic motives ensured that the focal point within public discussion and history, when dealing with West Africa, came to be centred on the issue of slavery. Focussing on slavery to the detriment of gold and other commodities to some extent ensured that the export of slaves from West Africa came to be halted in the course of the nineteenth century. The persistence of slavery within Africa, as well as the continued smuggling of slaves out of Africa, in many instances served to legitimate the intervention in, and subsequent occupation of, West Africa by Europe’s imperial powers. Ironically, those opposed to colonial rule made grateful use of the historical trope of slavery that existed within European discourse to hasten the end of colonial occupation in West Africa. Thus the discourse that had in many instances been used to legitimate the establishment of colonial rule, was also used to oppose colonial rule. But, and this is the important issue, in both instances it was the trope of ‘slavery’ that determined the manner in which lay and professional observers looked at West Africa’s past. In both instances it was a dehumanising and debilitating view of history that effectively robbed, and continues to rob, West African historical actors of any agency beyond being mere pawns in the West’s insatiable thirst and desire for slaves. The persistence of this negative history continues to rob West Africa of its rightful place in global history.
The focus on slavery has overshadowed and driven from both public and scholarly perception the realisation that West Africa’s history is far more than slavery alone; it is indeed a sad irony of history that the incessant focus on the dark past of slavery has managed to eclipse the bright history of gold in West Africa. A refocus of West African history, away from the past three hundred years to the longer perspective of nearly two thousand years, brings into focus a far more constructive and less passive history of West Africa and its inhabitants. Far from being merely the subject pawns of the deeply exploitative and dehumanising trade and economic systems initiated outside of Africa, a refocus on the role of West African gold in its relations with the wider world, brings to the fore a far more energetic and virile history in which West Africa’s relations with the rest of the world are based on a far greater degree of equality and shared interest.
This essay has been written with the express purpose of drawing to the fore the long history of gold in West Africa so that a new beginning can be made to refocus views of Africa and its people away from a debilitating and ultimately nihilistic focus on slavery. A focus on the long-term history West African gold will bring to the fore an interesting history in which Africans are not merely acted upon but ultimately determined the course of global history and humanity as a whole. Read more
Jan Sneep – Einde van het stenen tijdperk – Bestuursambtenaar in het witte hart van Nieuw-Guinea
Jonge bestuursambtenaren maakten maandenlange verkenningstochten naar een van de laatste nog nooit door blanken betreden delen van het onhergbergzame centrale bergland, het Sterrengebergte in toenmalig Nederlands Nieuw-Guinea. Sneep beschrijft de eerste tochten van zijn collega en vriend Hermans, die een vliegveldje aanlegde en een pioniersbivak bouwde, het begin van de eenvoudige bestuurspost Sibil. Van daaruit trokken zij verder het bergland in en maakten kennis met bewoners in afgelegen valleien die eerst wat schuchter, maar al snel heel nieuwsgierig, vriendelijk en gastvrij de witte mensen in hun dorpen ontvingen.
De dragers deden ‘s avonds aan het kampvuur verslag van hun ervaringen van die dag, wat vaak tot hilarische taferelen leidde.
Sneep heeft vervolgens een belangrijk aandeel in de voorbereiding van de laatste grote wetenschappelijke expeditie van het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap (KNAG) naar het Sterrengebergte en neemt daar namens het Bestuur gedurende zes maanden ook aan deel. Hij beschrijft zijn ervaringen en de vele problemen waarmee de expeditie te kampen had.
Aansluitend vergezelde Sneep de Frans-Nederlandse filmexpeditie van de cineast Pierre Dominique Gaisseau die in zeven maanden van Zuid- naar Noordkust trok, door goeddeels onbestuurd gebied. Behalve tot dan toe onbekende bergbewoners ontdekten zij ook een Nederlandse pater die zich met zijn Papua geliefde in het geisoleerde oerbos had teruggetrokken. Het boek Einde van het stenen tijdperk is in 2005 bij Rozenberg Publishers verschenen. ISBN 978 90 5170 927 8.
Nu online:
Inleiding
Naar Nieuw-Guinea
Video: Interview Pierre Dominique Gaisseau
Einde van het stenen tijdperk – Mijn eerste standplaats Mindiptana
Einde van het stenen tijdperk – Het Sterrengebergte
Einde van het stenen tijdperk – Mijn tweede standplaats – Sibilvallei
Einde van het stenen tijdperk – De Sterrenberg expeditie
Einde van het stenen tijdperk – De Frans-Nederlandse filmexpeditie
Einde van het stenen tijdperk – Nawoord
Einde van het stenen tijdperk – Voorwoord
Ruim veertig jaar na ons vertrek uit toenmalig Nederlands Nieuw-Guinea, besloten mijn oud-collega en vriend Nol Hermans en ik om onze ervaringen, als bestuursambtenaar in de periode 1954 – 1960 opgedaan in de binnenlanden van Nieuw-Guinea, op papier te zetten.
In het bijzonder wilden wij beschrijven hoe wij het laatste onbestuurde gebied in het centrale bergland, het Sterrengebergte, binnengingen, verkenden en onder bestuur brachten. Hermans maakte de eerste verkenningstochten vanuit het zuiden, had de leiding bij de aanleg van een vliegveldje in de Sibilvallei en bouwde het eerste pioniersbivak. Voor zijn vertrek naar Nederland werkten wij enige tijd samen en maakten wij afwisselend verkenningstochten dieper het bergland in. Tenslotte nam ik de post van hem over en werd de voorbereiding en ondersteuning van de wetenschappelijke expeditie naar het Sterrengebergte, die onder auspiciën van het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap (KNAG) in 1959 plaatsvond, één van de hoofdtaken.
Om verschillende redenen bleek het heel moeilijk om de verhalen van Hermans en mij aan elkaar te koppelen, hoewel ze in de tijd wel op elkaar aansluiten. Hermans heeft mij daarom zijn deel overgedragen om te bewerken en in mijn verhaal te voegen. Deze vervlechting van twee verschillende schrijfstijlen was geen eenvoudige opgave. Dat is ook deels de verklaring (niet een excuus) voor het feit dat het verhaal niet altijd even ‘gesmeerd’ verloopt. Om een spannend jongensboek te kunnen zijn zouden nogal wat onderwerpen ingekort, weggelaten of minder formeel beschreven moeten zijn. Ook de dagboekstijl kan afbreuk doen aan de leesbaarheid. Hopelijk kan de lezer er echter begrip voor hebben dat dit het relaas is van twee jonge (begin 20) mannen die onder de meest primitieve omstandigheden zich afwisselend en soms gelijktijdig in de rol van avonturier, ontdekkingsreiziger en ambtenaar thuis moesten voelen. Vanuit die verschillende hoedanigheden wordt hierna via onvermijdelijke genrewisselingen min of meer chronologisch verslag gedaan.
Aansluitend op de expeditie naar het Sterrengebergte vergezelde ik als patrouilleleider de Frans-Nederlandse filmexpeditie van cineast Gaisseau, die voor het eerst in de geschiedenis gedurende zeven maanden over het breedste deel van het eiland van zuid- naar noordkust trok. De documentairefilm ‘Le Ciel et la Boue’ (Tussen Hemel en Moeras) was hiervan het resultaat.
Onze komst naar en verblijf in het oostelijk bergland was niet alleen voor ons een spannend avontuur, voor de bergbewoners betekende onze aanwezigheid het begin van grote veranderingen in hun tot dan toe redelijk geordende bestaan. Wij beschrijven hierna een korte periode uit onze jeugd die we af en toe ook wel als de mooiste tijd van ons leven beschouwen. Diezelfde periode, waaruit wij de beste herinneringen bewaren aan onze contacten met de bewoners van de Sibilvallei en van andere valleien dieper in het bergland, betekende voor al die Papua’s dat ze met een veel grotere wereld dan hun kleine ‘veilige’ wereldje werden geconfronteerd en dat ze uit het stenen tijdperk de ‘moderne’ tijd werden ingetrokken. Het is maar de vraag of de voordelen zoals onderwijs en gezondheidszorg opwegen tegen de nadelen die zij vooral na ons vertrek met de komst van een minder op hun welzijn gericht bewind ondervinden.
Veel dank ben ik verschuldigd aan Maya Ooijens, die met grote toewijding het geheel heeft gelezen en uitvoerig gecorrigeerd op stijl en leesbaarheid. Waardevolle adviezen werden ontvangen van Prof. Dr. J.W. Schoorl en Dr. J.J.A.M. Gorisse. Marjan Groen verzorgde de opmaak van het manuscript.
Voor de illustraties werd geput uit eigen archief en uit het fotoarchief van het KIT (Koninklijk Instituut voor de Tropen). Een aantal kiekjes is afkomstig van een fotorapportage die voormalig bestuursambtenaar Schoorl maakte tijdens de eerste verkenningstocht naar het Sterrengebergte; foto’s gemaakt door de Franse fotograaf Tony Saulnier ontving ik direct van hem of via de andere deelnemer aan de filmexpeditie Gerard Delloye. Voorts ontving ik foto’s van de heren Tissing, Terlaag en Brongersma.
Het einde van het stenen tijdperk – Naar Nieuw-Guinea
Op de dag van vertrek word ik door mijn ouders, broer Arie en een grote groep familieleden op Schiphol uitgezwaaid. Nog even de gebruikelijke foto op de vliegtuigtrap en daar vertrek ik dan voor mijn eerste en tegelijk enorm lange luchtreis van Schiphol naar Hollandia. De viermotorige KLMSuperconstallation PH-LKE ‘Pegasus’ zal ons naar Biak brengen, vanwaar we met ‘De Kroonduif’ zullen doorvliegen naar Hollandia. Die eerste keer met gierende motoren de lucht in is een aparte sensatie. Bij de invallende schemering zien we Nederland als in feestverlichting onder ons verdwijnen.
Na 3½ uur maken we de eerste stop in Rome, waar we uitstappen voor een consumptie in het vliegveldrestaurant. De tweede keer starten is al niet zo nieuw meer. Ook beginnen de dertien kersverse Nieuw-Guinea-gangers al aardig aan elkaar te wennen. Na weer 4½ uur vliegen en enige hazenslaapjes arriveren we de volgende morgen in Caïro, waar we met bussen naar het KLM-hotel worden gebracht voor het ontbijt. Een beetje onwerkelijk om zo kort na vertrek uit het koude Nederland in een warme omgeving, die je vaag herkent van plaatjes die je ooit van Egypte hebt gezien, te worden bediend door onderdanen van President Nasser, die gekleed zijn in lange witte jurken compleet met rode fez.
De tweede dag vliegen we in 8½ uur (met een gemiddelde snelheid van 440 km/uur) door naar Karachi. Een vlucht over eindeloze woestijnen en in het zonlicht zilverachtig schitterende zeeën rond het Arabisch schiereiland. In Karachi overnachten we in het Grand Hotel. Om vier uur worden we alweer gewekt, wat nogal vroeg blijkt als we op het vliegveld een paar uur vertraging krijgen omdat er een bougie moet worden verwisseld. De vette bougie van mijn Mobylette kon ik doorgaans sneller verwisselen! Op het traject richting Rangoon vliegen we eerst over geïrrigeerde akkers aan de Indus en daarna over meer geaccidenteerde delen van India. De passagiers mogen een kijkje nemen in de cockpit, waar gezagvoerder Roos over een en ander tekst en uitleg geeft. Tenslotte strijken we bij zonsondergang over de delta van de Irrawaddy neer in Rangoon. Een vochtige hitte slaat ons tegemoet en we zijn blij dat we na een glas lauwe orange-squash in een rommelig restaurant weer snel kunnen instappen voor het korte stukje naar Bangkok. In een duidelijk rijkere omgeving krijgen we hier een prima diner geserveerd. Ik heb bovendien een leuke ontmoeting met Tony, de vriendin van een oud-klasgenoot van de HBS, Tim Brouwer de Koning die voor haar een pakje heeft meegegeven. Zij leidt als KLM-stewardess lokale dames op tot grond-stewardess.
De derde nacht van onze reis brengen we weer in de lucht door. We landen nog eenmaal in Manilla en op de vierde dag na ons vertrek uit Nederland komen we toch echt aan in Nieuw-Guinea, op het eiland Biak. We zijn de eerste groep die in het comfortabele splinternieuwe gouvernementshotel wordt ondergebracht. Weer eens een nacht in een bed geeft ons een gevoel van grote luxe. De vijfde dag vliegen we al vroeg met een Dakota (DC3) van de Nederlands Nieuw-Guinea Luchtvaartmaatschappij (NNGLM) door naar Hollandia, waar ik op het vliegveld wordt begroet door Jannie Westdorp uit Hellevoetsluis en haar man Wil van Beurden. Zij is de dochter van de familie waarbij ik een jaarlang als officier in pension heb vertoefd, hij werkt in Hollandia als burger bij de Marine inlichtingendienst. Ondanks de lange reis heb ik het gevoel dat de wereld toch niet zo groot is als ik tot nu toe heb gedacht. Read more
Einde van het stenen tijdperk – Mijn eerste standplaats Mindiptana
Zaterdag 21 september 1957 vertrekt de lichter met aan boord de zevenkoppige bemanning, mevrouw Van E..en Pastoor Jötte. Ik reis mee met de poes die ik al vanaf Hollandia bij me heb en een schattig jong hondje dat iemand in Tanah Merah me heeft aangepraat. Voor de zwangere passagiere heeft dokter Bijkerk heel attent een ijzeren ziekenhuisbed op de luiken van de lichter gezet, zodat ze daar op kan rusten. In de loop van de avond bereiken we Getentiri waar de ‘Oranje’, het ‘vlaggenschip’ van gouverneur Van Baal, op ons ligt te wachten voor de verdere reis naar Mindiptana. De gouverneur is met resident Boendermaker en z’n adjudant Van Dop op rondreis in het zuiden en wij mogen delen in de luxe van dit mooie schip. De volgende dag brengen we heel ontspannen aan dek door. Onder ons horen we nu al het vertrouwde rustige gestamp van de motoren, terwijl de kapitein met zijn roerganger het schip voorzichtig over de steeds ondieper wordende rivier stroomopwaarts manoeuvreert. Voor de uitgebreide lunch, bestaande uit een Indische rijsttafel en een flinke hoeveelheid bier, wordt het schip gewoon stilgelegd.
De conversatie, met nogal wat anekdotes uit het oude Indië, wordt vooral gevoerd door Van Baal en kapitein Snellen van Vollenhoven. Er is spontaan een nieuwe anekdote ontstaan op het moment dat wij in het duister met onze lichter om een bocht van de rivier komend door de schijnwerpers van de ‘Oranje’ werden opgemerkt. De gouverneur en zijn gezelschap zagen een bijna surrealistisch tafereel: een nietig scheepje waarvan het dek bijna helemaal in beslag werd genomen door een wit ijzeren ziekenhuisbed met een opvallend zwangere vrouw, die door haar echtgenoot aan de zorgen van zijn jonge aankomend medewerker was toevertrouwd.
Gezien de lage waterstand kan dit comfortabele schip niet doorvaren tot Mindiptana. Het hele gezelschap stapt daarom over op een motorlaunch, een zogenaamde Mappi, van de oliemaatschappij NNGPM om de tocht stroomopwaarts voort te zetten. We kunnen Mindiptana niet in één dag bereiken, dus overnachten we in een dorpje langs de rivier. Als kwartiermaker is Hoofdagent Raaff hier al eerder aangekomen. Hij meende ons in de eenvoudige ‘pasanggrahan’ onder te brengen, maar als Boendermaker ontdekt dat Raaff zichzelf in de leegstaande, veel ruimere onderwijzerswoning heeft ingekwartierd, is een ‘woningruil’ snel geregeld.
Op de vierde dag van onze bootreis arriveren we in Mindiptana, waar we een beetje delen in het eerbetoon waarmee de hoge bezoekers worden ontvangen. Een goede gelegenheid om met een aantal leden van de kleine gemeenschap kennis te maken, zoals de pastoor die hoofd van de missiepost is, de arts die de leiding heeft over het kleine ziekenhuis en de politiecommandant.
De twee laatsten zijn getrouwd. Voorts is daar vertrekkend controleur Hansen en zijn opvolger Van E. die met onze komst dus herenigd is met zijn vrouw. Ik kom te wonen in het vrijgezellenhuis bij landbouwambtenaar Irwin van der Harst en mijn ‘oudere’ collega Dick Dragt. De dag na onze aankomst vertrekt de gouverneur met zijn gevolg weer in alle vroegte.
Dragt zal worden overgeplaatst en draagt de gegevens van het ‘vliegveld’ dat een eindje buiten Mindiptana zal worden aangelegd aan mij over. Dit wordt één van mijn taken Mijn dagelijkse warme maaltijd, een ‘rantang’, kan ik bestellen bij Vitalis, het hoofd RWD (Openbare Werken). Hij is een al wat oudere Indischman die een veel jongere, aantrekkelijke vrouw heeft. Na zijn scheiding is hij met zijn nicht gaan samenleven waardoor hij nu een gezinnetje met vijf kleine koters heeft. Nol Hermans, die voor mij in Mindiptana heeft gewerkt, heeft het stel nog moeten overhalen om te trouwen. Vitalis vond het concubinaat prima, maar zwichtte tenslotte toen Hermans hem uitlegde dat hij eigenlijk ten onrechte kinderbijslag ontving, omdat men had ontdekt dat hij niet voor de wet was getrouwd. Op de dag dat het huwelijk door HPB Schoorl zou worden voltrokken, moest de kantooroppasser er nog op uitgestuurd worden om Vitalis en z’n gezin te gaan halen. Hij bleek zijn trouwdag nu al vergeten te zijn en verscheen tenslotte in zijn werktenue om de formaliteiten te vervullen Mindiptana is een open plek in het bos, gelegen aan de Kao, een bergrivier die in het Australisch deel van Nieuw-Guinea ontspringt. Het aan een zijriviertje, de Mujurivier, gelegen plaatsje Ninati was de oorspronkelijke hoofdplaats van het district Muju. In tegenstelling tot de Kao is de Mujurivier niet bevaarbaar. Daarom heeft men destijds Mindiptana als hoofdplaats verkozen en voor een goede verbinding met Ninati een zogenaamd paardenpad tussen de twee plaatsen aangelegd. Het opvallende van deze verbinding is het grote aantal riviertjes dat via achtendertig bruggen moet worden overgestoken. Op de begroting van de huidige onderafdeling Muju staat wel een bedrag voor onderhoud van de weg, maar geen cent voor onderhoud van de bruggen! Read more
Einde van het stenen tijdperk – Het Sterrengebergte
Voordat ik mijn overplaatsing naar de Sibilvallei ga beschrijven, wil ik eerst ingaan op de aanleiding voor de recente opening van deze bestuurspost in het tot dusver onbestuurde exploratiegebied. Dat was het verzoek dat de voorzitter van het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap (K.N.A.G.) Professor H.J. Lam in maart 1955 indiende bij de gouverneur van Nederlands Nieuw-Guinea om in te stemmen met een wetenschappelijke expeditie naar een van de weinige nog niet in kaart gebrachte gebieden op deze aarde. Doel was het Sterrengebergte, het meest oostelijk gelegen deel van het centrale bergland van Nederlands Nieuw-Guinea. Ten westen hiervan ligt het gebied rond de Baliemvallei en ten oosten loopt de grens met voormalig Australisch Nieuw-Guinea.
Ter voorbereiding van deze expeditie moest een aanlooproute naar het gebied worden verkend en de mogelijkheid om er een vliegveldje aan te leggen worden onderzocht. Zonder vliegveld zou een expeditie van enige omvang vrijwel onuitvoerbaar zijn. Hiervoor werd de hulp van het gouvernement ingeroepen. De gouverneur droeg de bestuursambtenaar in het Mujugebied, een onderafdeling gelegen ten zuiden van het Sterrengebergte, op om een verkenningstournee naar het gebied te maken.
Enige gegevens over de toegang tot het gebied dateerden van 1939, toen een mijnbouwexpeditie de voet van het centrale bergland had bereikt en bivak had gemaakt in een vallei, die men had genoemd naar de hier stromende Sibilrivier. Deze vallei werd het reisdoel. Het onderafdelingshoofd van de Muju, Pim Schoorl, en zijn assistent Nol Hermans zouden deze eerste tocht naar de Sibil uitvoeren.
De eerste tocht naar het Sterrengebergte
Op 14 november 1955 vertrekt vanuit Mindiptana onder leiding van onder-afdelingshoofd Schoorl een expeditie, waarvan 60 dragers, 16 Papoea politie-mannen, Hermans en pater Putman deel uitmaken, in noordelijke richting. Kort daarvoor is in het bos een weg opengekapt van ongeveer 40 kilometer lengte over de waterscheiding Kamka, die de scheiding vormt tussen de Kaorivier en de Mujurivier. Waterscheidingen zijn vaak belangrijke verbindingsroutes, omdat dan de bergrug gevolgd kan worden zonder steeds te moeten afdalen naar het rivierdal om vervolgens weer naar boven te klimmen. Waterscheidingen hebben dan ook namen.
De weg is aangelegd in de hoop dat men in het gebied ooit met een jeep goederen zal kunnen vervoeren naar het 40 km noordelijker gelegen Waropko, de toekomstige standplaats voor een districtshoofd. Deze Kamkaweg te voet afleggen in de brandende zon, zonder enige schaduw, is een ware kwelling. De lokale bevolking mijdt de weg zoveel mogelijk. Zij lopen liever door het bos. Die ochtend heeft de expeditie geluk want het regent.
De afstand tot het plaatsje Mana, 25 km verderop, wordt in een normaal tempo afgelegd, ook al hebben de dragers een blik met ruim vijftien kilo voedsel op de rug mee te sjouwen. Dat voedsel is een reserve voor het verblijf in het bergland voor het geval dat er onvoldoende lokaal voedsel zoals zoete aardappelen en keladiknollen (taro) voor de dragers en de andere expeditieleden te krijgen zal zijn.
Op dinsdag 15 november 1955 worden over de Kamka de resterende 15 km afgelegd tot het plaatsje Waropko. Dat dorp ligt op een bergtop met een schitterend uitzicht over de bergen die het uiteindelijke doel van de tocht zijn. In Waropko wordt gerust. De familieleden die de dragers tot hiertoe hebben vergezeld nemen nu afscheid van hen. Ze zijn merkbaar onrustig omdat ze weten dat de tocht door onbekend gebied zal gaan. Een gebied waarvan men vermoedt dat er mensen wonen met staarten, mensen die er heel anders uitzien dan zijzelf en waar van alle kanten het gevaar op de loer ligt.
Expeditieleider Schoorl heeft besloten om een kortere route te volgen via de heuvelruggen Die liggen echter haaks op de looprichting. Dat betekent dus voortdurend klimmen naar de heuveltop, waarop meestal een dorp ligt, om vervolgens af te dalen naar de rivier, enzovoort. Meestal kan men op een afstand van niet meer dan een paar kilometer hemelsbreed het volgende dorp op de andere heuveltop zien liggen. Het vergt echter een hele dagmars over smalle dichtbegroeide bospaden, gebruikt door de dorpsbewoners, maar vaak opengehouden door varkens, om er te komen. Deze bospaden lopen zigzaggend naar de rivier, die met behulp van boomstammen of een kano wordt overgestoken, waarna de klim naar de volgende top via een slingerpaadje zich herhaalt.
De regenval in dit gebied is zeer hoog; het regent bijna iedere nacht. De neerslag in het nabijgelegen plaatsje Ninati bedraagt meer dan 6000 mm per jaar, met als gevolg niet alleen de bospaden moeilijk begaanbaar zijn door de modder, maar dat het ook wemelt van de bloedzuigers, die je werkelijk lijken te bespringen om zich aan jouw kostbare bloed te goed te doen. Tijdens looppauzes en ‘s avonds in het bivak is men dan ook druk om dit ongedierte, dat zich meestal vastzet op de benen, met behulp van tabakssap, een brandende sigaret of een paar druppels jenever te verwijderen. Domweg van het lichaam aftrekken veroorzaakt vaak moeilijk te genezen wonden. Het vocht van de bloedzuiger werkt ontstollend waardoor men snel een tropenzweer heeft opgelopen. Read more