Naar een internationaal bouwconcern, 1947-1986
Anno 1970 waaide de vlag van het Bredero-concern op diverse continenten en hield het bedrijf zich behalve met bouwactiviteiten ook bezig met het aanleggen en onderhouden van oliepijpleidingen, projectontwikkeling en divers advies- en onderzoekswerk. Dit hoofdstuk vertelt het verhaal hoe een Utrechts bouwbedrijf uitgroeide tot een concern met 40 dochterbedrijven.
Met de benoeming van J. de Vries tot directeur en de steun van de Herstelbank in de rug zou Bredero’s Bouwbedrijf na 1947 een enorme groei doormaken. Na het loslaten van de centrale sturing van de Nederlandse Wederopbouw boorde het bedrijf in de jaren vijftig nieuwe werk terreinen aan in Australië, Nieuw-Guinea en Perzië. De buitenlandse avonturen en de bouwactiviteiten in het eigen land leverden het concern winst en nieuwe kennis op. In de jaren zestig probeerde het de in Australië succesvol gebleken formule van projectontwikkeling uit in Nederland. De bouw van Hoog Catharijne was het uitvloeisel hiervan en markeerde het finest hour van de onderneming. Het project was een nieuwe illustratie van haar innovatieve vermogen, maar zorgde ook ervoor dat ze in haar vestigingsplaats in de jaren zeventig omstreden werd. Met de projectontwikkeling als handelsmerk ontwikkelde het bouwbedrijf zich tot een industrieel concern met activiteiten in vele landen. Totdat in de jaren tachtig de economische tegenwind orkaankracht bereikte, was deze strategie succesvol.
Bredero als industriële bouwer, 1947-1951
Bredero was anno 1947 een Utrechts, katholiek bouwbedrijf met een hoofdkantoor aan het deftigste deel van de Nieuwegracht, werkplaatsen op verschillende locaties in de stad en een betonfabriek in Maarssen. De buitenwacht wist weinig van de recent plaatsgevonden machtswisseling waardoor het niet langer een familiebedrijf was.
Centrale persoon in de ontwikkeling van het bedrijf vanaf 1947 was de wis- en natuurkundige J. de Vries. De Vries was eerder leraar wis- en natuurkunde aan het Vossius Gymnasium en het Gemeentelijk Gymnasium in Amsterdam. Tijdens de bezetting was hij actief geweest in de illegaliteit in Amsterdam, waarbij hij over de grenzen van de religieuze en politieke scheidslijnen heen als gereformeerde onder meer samenwerkte met de latere CPN-fractieleider in de Amsterdamse gemeenteraad, Henk Gortzak, en fotograaf Cas Oorthuys. De communist Oorthuys zou de huisfotograaf van het bouwbedrijf worden.
In augustus 1945 was De Vries bij Bredero in dienst getreden om het laboratorium van de betonfabriek te leiden. Twee jaar later volgde hij Adriaan Bredero op als directeur op aangegeven van de Herstelbank. De bank verwachtte dat de twintig jaar jongere De Vries met zijn natuurwetenschappelijke scholing en verzetsachtergrond de mogelijkheden had om het bedrijf een nieuwe start te geven en te verlossen van de smet op het blazoen die het had opgelopen door het bouwen tijdens de bezetting.
De machtswisseling was echter in het najaar van 1947 nog niet voltooid. De directeuren De Vries en A.Th. Stigter streden met president-commissaris A.H. Bredero over de schuldvraag van de slechte financiële situatie van het bedrijf. Deze machtsstrijd werd pas definitief beslecht met het overlijden van Bredero in december 1947, terwijl het tot 1950 zou duren voordat ook de invloed van de familie als aandeelhouder was uitgespeeld.
In de raad van commissarissen die in de zomer van 1947 tot stand kwam zat een aantal invloedrijke academici. Oud-hoogleraar Kruyt had talrijke commissariaten en verrichtte werk voor TNO en Unesco, L.R. Sinnige was directeur van de Zoutunie en A.H.M. Albregts fungeerde als secretaris van de Katholieke Werkgeversvereniging en als hoogleraar aan de Katholieke Economische Hogeschool in Tilburg vanaf 1949. Na het overlijden van A.H. Bredero in december 1947 zochten de commissarissen rooms-katholiek vakbondsbestuurder en kamerlid J. Andriessen aan als president-commissaris. Andriessen, die na de zuivering van de katholieke vakbeweging in 1941 emplooi had gevonden bij Bredero als directiesecretaris, was voor de familie Bredero, die op dat moment nog de meerderheid van de aandelen bezat, als vertrouwensman acceptabel. Kruyt c.s. hoopte dat de invloed van de KVP-voorzitter die de bouwsector van haver tot gort kende, het concern ten goede zou komen(i). Read more
De opsplitsing van het Bredero-concern, 1986-2005
Inleiding
De opsplitsing van het Bredero-concern beschrijven na de vorige hoofdstukken is niet eenvoudig(i). In de hoofdstukken 1 en 2, die zijn geschreven door Bettina van Santen en Hans Buiter, is de ontwikkeling geschetst tussen circa 1915 en 1986 van het ambachtelijk ingestelde bouwbedrijf van de familie Bredero naar een mondiaal opererend concern. Interessant is om te zien wat de historicus Buiter aan materiaal heeft aangetroffen en wat de bewindvoerders bij aanvang van de surseance vonden. De schrijver Bredero (1585-1618), die in verband met de situatie in het Bredero-concern vaak is geciteerd, was een echte Amsterdammer. Zoals u hiervoor hebt kunnen lezen, ligt de basis van het Bredero-concern, met als moedermaatschappij de topholding Verenigde Bedrijven Bredero N.V. (VBB), in Utrecht. De zinspreuk van de dichtende schoenmakerszoon Gerbrant Adriaenszoon Bredero was: “Het kan verkeren”(ii).
Inderdaad, alles is aan verandering onderhevig. Dat geldt zeker ook voor een onderneming. Voor een ondernemer is een onderneming geen rustig bezit, zoals ook in het geval van de Utrechtse VBB is gebleken in de vorige hoofdstukken. Het Bredero-concern is altijd economisch en sociaal sterk met Utrecht verbonden gebleven, ook in de periode van wereldwijde activiteiten. Wie aan het Utrechtse Bredero denkt, legt meestal direct een verbinding met Hoog Catharijne, door het Bredero-concern ontwikkeld, gebouwd en geëxploiteerd. Hoog Catharijne(iii) was destijds een toonbeeld van moderne stadsvernieuwing, dat een brug sloeg tussen de oude middeleeuwse Utrechtse binnenstad en de overkant van de Catharijnesingel. “Wethouder Harteveld zal de geschiedenis ingaan als de gedurfde politicus die met de bouw van Hoog Catharijne van het saaie, provinciale Utrecht een wervelende stad maakte”, schreef Taco Slagter in het Utrechts Nieuwsblad van 23 februari 2005 ter gelegenheid van het overlijden van de heer Harteveld, “de politieke vader van HC”(iv). Overigens was en is tot op de dag van vandaag niet iedereen ingenomen met deze vorm van stadsvernieuwing(v).
In 1962 had de Utrechtse gemeenteraad besloten om het verkeersplan van de Duitser Feuchtinger, dat onder meer inhield het dempen van alle stadsbuitengrachten, te omarmen hoewel daartegen toen al de nodige oppositie bestond.
Door ingrijpen in 1970 van onder meer minister Klompé, mede op voorstel van de Provincie Utrecht, bleef er slechts een klein deel van het oorspronkelijke dempingsplan over. Uitsluitend een deel van de Weerd- singel en de Catharijnesingel zou worden gedempt. Daardoor kon de bouw van Hoog Catharijne in de huidige staat worden gerealiseerd. Het hoofdkantoor van Bredero bleef overigens gehuisvest aan de Kromme Nieuwegracht in deels eeuwenoude gebouwen vlakbij de Dom. Daar speelde ook een gedeelte van de laatste acte van het concern. Toen de fi nanciële problemen van Bredero destijds bekend werden, geloofde vrijwel niemand dat deze uiteindelijk zouden leiden tot het einde van het vermaarde concern. Dat was ook nog het geval toen het net als VBB beursgenoteerde zusterbedrijf Bredero Vast Goed N.V. (Breevast) zich genoodzaakt zag om in oktober 1986 surseance van betaling te vragen. Toch zou, naar later bleek, de surseance van Breevast het einde van het Bredero-concern inluiden. Na een zorgvuldige opbouw gedurende een aantal decennia van een groot aantal bedrijven met uiteenlopende activiteiten, die direct of indirect met projectontwikkeling en bouw te maken hadden, ontstond in 1986 een crisis in het Bredero-concern die uiteindelijk geleid heeft tot een opsplitsing van het concern met verkoop van alle Bredero-bedrijven en liquidatie van de overblijvende restanten van de Bredero-boedel.
Inderdaad, het kan verkeren.
In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de situatie vlak voor de surseance van VBB, de periode van de surseance van 29 juni 1987 tot 9 september 1987, het faillissement van VBB daarna, dat duurde tot 28 juni 1989, en de vereffening van de Bredero-boedel in de besloten vennootschap B.V. Vereffenaar VBB. Daarbij heb ik, als oud-curator van VBB en thans nog lid van de directie van B.V. Vereffenaar VBB, uitsluitend gebruik willen maken van de openbare crediteuren verslagen, die vanaf 1987 periodiek zijn uitgebracht en andere, voor iedereen toegankelijke informatiebronnen, hier en daar geïllustreerd met een persoonlijke waarneming. In die crediteurenverslagen zijn de curatoren ingegaan op aan de orde zijnde juridisch en fi nancieel-economisch vaak boeiende vraagstukken. Deze bundel leent zich niet voor een gedetailleerde behandeling hiervan, gelet op de opzet van de serie Recht te Utrecht. Daarom zal in dit hoofdstuk in kort bestek uitsluitend een globaal beeld worden gegeven van een aantal aspecten, waaronder enkele juridische, van de laatste fase van het Bredero-concern, met enkele persoonlijke kant tekeningen. Read more
Bijlagen bij De opsplitsing van het Bredero-concern, 1986-2005
Bijlage 1: Het crediteurenakkoord van 7 juni 1989
Akkoord aangeboden aan de gezamenlijke crediteuren van Verenigde Bedrijven Bredero N.V. te Utrecht, gedeponeerd ter griffie van de Arrondissementsrechtbank te Utrecht op 19 mei 1989, zoals verbeterd op 7 juni 1989.
De naamloze vennootschap: Verenigde Bedrijven Bredero N.V. – verder te noemen: VBB -, gevestigd te Utrecht en aldaar kantoorhoudende aan het Hieronymusplantsoen 12, voor wie te dezer zake als gemachtigde optreedt Mr. B. ten Doesschate advocaat en procureur te Utrecht, is bij beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Utrecht van 9 september 1987 in staat van faillissement verklaard met benoeming van Mr. M.W.J. Bekkers, W.R. Küh RA en Mr. Voûte tot curatoren.
De verificatievergadering in het faillissement van VBB is bepaald op 29 mei 1989, op die datum aangehouden tot 2 juni 1989 en op laatstvermelde datum aangehouden tot 9 juni 1989 te 16.00 uur.
Teneinde de beëindiging van het faillissement mogelijk te maken, biedt VBB haar gezamenlijke crediteuren een akkoord aan, waarvan de inhoud als volgt luidt:
1. Afstand van activa aan de Vereffenaar
1.1 Uiterlijk op de datum waarop de rechterlijke beslissing, waarbij homologatie van dit akkoord is toegestaan in kracht van gewijsde is gegaan en dit akkoord derhalve onherroepelijk is, staat VBB al haar alsdan bestaande activa (met uitzondering van de hieronder in 8.3 genoemde activa en met uitzondering van de aandelen in de hierna te noemen besloten vennootschap) af aan de besloten vennootschap: B.V. Vereffenaar VBB, gevestigd te Utrecht en aldaar kantoorhoudende aan het Hieronymusplantsoen 12 – verder te noemen: de Vereffenaar – (voorheen genaamd: Technische Maatschappij Wildschut B.V.), welke activa door de Vereffenaar als haar volle eigendom zullen worden gehouden en te gelde zullen worden gemaakt ten behoeve van de gezamenlijke crediteuren van VBB. VBB geeft reeds thans voor alsdan een onherroepelijke machtiging aan de Vereffenaar om de eigendomsoverdracht van al deze activa aan de Vereffenaar te effectueren. Al deze activa zijn vanaf het onherroepelijk worden van dit akkoord voor rekening en risico van de Vereffenaar, die tevens alle kosten draagt van de overdracht van voormelde activa aan de Vereffenaar.
1.2 Indien de Vereffenaar zulks wenst, zullen gedeelten van de activa van VBB pas worden overgedragen aan de Vereffenaar of een door de Vereffenaar aan te wijzen derde op een later door de Vereffenaar te bepalen datum. Ter zake van deze activa wordt door VBB hierbij de Vereffenaar gemachtigd de Vereffenaar om namens VBB daarop zekerheidsrechten te vestigen ten behoeve van de Vereffenaar, waarbij de daaraan verbonden kosten voor rekening van de Vereffenaar zijn.
1.3 De Vereffenaar is voorts onherroepelijk gemachtigd om namens VBB de cessie van de ten tijde van het onherroepelijk worden van dit akkoord bestaande vorderingen van VBB op derden mede namens VBB aan deze derden te betekenen. Read more
Bredero, een persoonlijke visie op de neergang van Breevast (summier) en van Bredero (uitgebreider)
Het faillissement van Bredero in 1987 doet natuurlijk niets af aan de prestaties van alle ondernemingen van het Bredero-concern gedurende tientallen jaren in Nederland en in het buitenland. Een onderneming is niets zonder haar medewerkers. Ik matig me geen oordeel aan over die duizenden medewerkers, omdat ik over hun inzet en bekwaamheden amper of niet kan oordelen. Ik denk dat aan de Bredero-medewerkers in Nederland en daarbuiten in de kern van dit boek aandacht zal worden besteed.
Mijn verhaal beperk ik grotendeels tot de resultaten die de Bredero-groep in de loop der jaren behaalde, met alle effecten die dat tot gevolg heeft gehad en alsof de behaalde winsten of de geleden verliezen allesbepalend zouden zijn. Belangrijk is wel dat een onderneming op de behaalde resultaten door de ‘stakeholders’ wordt beoordeeld. Tot die ‘stakeholders’ behoren naast de medewerkers de aandeelhouders, de obligatiehouders, de banken, de leveranciers en onderaannemers en op afstand de maatschappij in het algemeen. De visie die een belangrijke ‘stakeholder’, de huisbankier, had over de toekomstmogelijkheden van Bredero in het najaar van 1986 en het voorjaar van 1987, was bepalend voor die abrupt afgebroken toekomst voor Bredero als geheel, maar gelukkig niet voor veel van de Nederlandse bedrijven binnen de groep.
Eerst in het kort het verloop van mijn band met Bredero. In augustus 1959 ben ik als 23-jarige bij Bredero in dienst getreden en direct voor twee jaar als administratief medewerker uitgezonden naar het voormalige Nederlands Nieuw-Guinea. Na terugkomst eind 1961 was ik werkzaam op het Sloe, een project nabij Vlissingen. In september 1963 ben ik op de concernadministratie gaan werken en ik ben daar tot aan het faillissement in september 1987 gebleven. Mijn laatste functie was controller van de groep. Tot medio 1990 heb ik voor de boedel in loondienst gewerkt. Sindsdien ben ik nog steeds op afroep beschikbaar voor B.V. Vereffenaar VBB.
Het kantelpunt in de ontwikkeling van zowel Breevast als Bredero is mijns inziens de onroerend-goedcrash in 1978-1979 geweest, resulterend in een sterke daling van de prijzen van onroerend goed, speciaal die van bestaande woningen. In die periode kregen de financiers van onroerend goed, die vaak ook optraden als projectontwikkelaars, het zwaar te verduren. Zo ging de Tilburgsche Hypotheekbank op de fles. De koersen van pandbrieven van de hypotheekbanken, welke stukken vaak in handen van buitenlandse beleggers waren, daalden scherp.
Om de schade voor de Nederlandse financiële markt en voor binnen- en buitenlandse houders van pandbrieven zoveel mogelijk te beperken, drong De Nederlandsche Bank er bij twee grote verzekeraars op aan om de twee andere grote hypotheekbanken in Nederland (te weten de Friesch Groningsche Hypotheekbank en de Westlandse Hypotheekbank) over te nemen. Zo werd de eerste bank een onderdeel van AEGON en de tweede van Nationale Nederlanden.
Deze crash had tot gevolg dat bedrijven die zich met projectontwikkeling en/of projectfinanciering bezig hielden, direct en in de jaren daarna zware verliezen leden en dus geen dividend meer konden uitkeren en dat de aandelenkoersen van die bedrijven mede daardoor een scherpe daling ondergingen. Bredero en Breevast bleven echter dividend uitkeren op de aandelen van de beide beursgenoteerde fondsen. Op de waarde zowel van de terreinen als van de projecten, die nog niet in exploitatie waren, werd niet afgeschreven en op de waarde werd jaarlijks de rente bijgeschreven. Onvermijdelijk zou een afschrijving een groot jaarverlies hebben betekend, voornamelijk bij Breevast, en dus een sterke daling zowel van het vermogen als van de aandelenkoersen met negatieve publiciteit. In de financiële markt zou men dit, naar mijn mening begrepen hebben. Het paste immers in de hiervoor genoemde ontwikkeling die de concurrenten meemaakten.
In alle jaren van de beursnotering (vanaf begin jaren zestig voor Bredero en vanaf 1964 voor Breevast) tot en met het boekjaar 1985, hebben de beide bedrijven dividend uitgekeerd. Weliswaar was dat later gedeeltelijk een dividend in aandelen, maar het contante deel moest vanaf eind jaren zeventig in feite bij de banken of door uitgifte van obligaties geleend worden, omdat de kasstroom uit de normale bedrijfsactiviteiten onvoldoende was. Read more
Bredero’s Bouwbedrijf – Nawoord
Aan het verzoek van de redactie, om deze bundel “Bredero in Utrecht” te voorzien van een nawoord, voldoe ik met veel genoegen. Het initiatief van advocatenkantoor Wijn & Stael tot deze publicatie verdient veel waardering. Er wordt hiermee een uniek stukje Utrechtse ondernemingsgeschiedenis toegankelijk gemaakt. Daarbij onderscheiden zich de schrijvers van de artikelen 1, 2 en 3 door een academische afstandelijkheid, op basis van een grondige documentatie, die de objectiviteit van hun verhaal zeer ten goede is gekomen.
Bij het lezen van het artikel van de heer Buiter over de Bredero-geschiedenis, zijn er bij mij uiteraard vele goede herinneringen naar boven gekomen. Vanaf 1960 heb ik – aanvankelijk onder de inspirerende leiding van Jan de Vries – in verschillende functies een bijdrage mogen leveren aan de ontwikkeling van deze vooruitstrevende en expansieve groep bedrijven. De pioniersgeest, die het vooroorlogse Bredero-bedrijf al kenmerkte, is ook later steeds duidelijk in de bedrijfscultuur aanwezig gebleven, uiteraard met alle zakelijke voordelen en ook risico’s van dien. Mijn leesplezier verdween uiteraard bij het herbeleven van de gang van zaken vanaf het laatste kwartaal van 1986, nadat Breevast – opgejaagd door de banken – surseance van betaling had moeten aanvragen, tot de achteraf gezien, wel erg snelle opsplitsing van het concern vanaf 1987.
Zoals in het artikel van mr. Bekkers wordt beschreven, hebben commissarissen in de herfst van 1986 besloten om mij, samen met twee collega’s van de raad van bestuur, per 1 januari 1987 te pensioneren. Voor mij begon dat pensioen zodoende een jaar eerder dan oorspronkelijk de bedoeling was geweest, omdat mijn waarschuwing aan commissarissen, dat zij met deze beslissing het voortbestaan van de onderneming in gevaar brachten, geen gehoor kon vinden.
In Nederlandse “structuurvennootschappen” hadden commissarissen toen nu eenmaal het wettelijk recht om – gehoord het advies van de centrale ondernemingsraad – leden van de raad van bestuur zowel te benoemen, als te ontslaan. Terecht gaat de huidige ontwikkeling van het ondernemingsrecht in de richting van volledige medezeggenschap van aandeelhouders in deze belangrijke kwesties.
Na 1 januari 1987
Mede omdat mijn, door commissarissen opnieuw in overleg met de COR, gekozen en per één januari 1987 benoemde opvolger als voorzitter van de raad van bestuur geen beroep deed op inwerken door of adviezen van voormalige bestuurders, hebben wij als afgetreden bestuurders machteloos moeten toezien welke, ons inziens onnodige, onttakeling zich in 1987 bij VBB heeft voltrokken. Ik kan mij op basis van deze ervaring levendig voorstellen hoe machteloos en miskend de heer Adriaan Bredero zich in 1947 heeft gevoeld bij de gebeurtenissen die in het eerste artikel van deze bundel zijn beschreven.
De continuïteit van het bedrijf is nog verder verstoord geraakt toen in maart 1987 de competente president-commissaris voor vele maanden door een ernstige ziekte buitenspel kwam te staan en op 16 juni 1987 het wel aangebleven, met de concernfinanciën belast lid van de raad van bestuur wegens een verschil van inzicht met de nieuwe voorzitter uit zijn functie is ontheven. Een te herstructureren bedrijf, geleid door een nog nauwelijks ingewerkte voorzitter van de raad van bestuur, is begrijpelijkerwijs niet langer een aantrekkelijke cliënt. De door het bureau McKinsey voorgestelde opsplitsing van het concern heeft, zoals is gebleken, de banken een goed uitgangspunt geboden tot het minimaliseren van hun eventuele verliezen. Er ging echter wel een actieve en creatieve cliënt verloren en uiteindelijk trokken vooral de aandeelhouders van VBB aan het kortste eind.
Het ontbreken van voldoende continuïteit is tenslotte in 1987 op dramatische wijze naar voren gekomen, toen de bewindvoerders van Breevast zich gedwongen zagen om beslag te leggen op Bredero-bezittingen, omdat VBB de afspraken niet was nagekomen die door hen in november 1986 met de raad van bestuur van VBB waren gemaakt over de te nemen stappen ter ontvlechting van de financiële kruisverbanden tussen de beide vennootschappen. De uiteindelijk wel gelukte financiële herstructurering en de herstelde zelfstandigheid van Breevast is hierdoor onnodig vertraagd en ook moeilijker geworden. Het kwam VBB evenmin ten goede, omdat voor deze onderneming een surseanceaanvraag nu ook onvermijdelijk was geworden. Tot zo ver mijn opmerkingen bij de gang van zaken in de eerste helft van 1987.
De redactie van deze bundel heeft mij vooral gevraagd om in dit nawoord een terugblik “anno 2005” te schrijven over mijn indrukken op basis van de tijd, dat ik rechtstreeks betrokken ben geweest bij het Bredero-concern. Read more
Bredero’s Bouwbedrijf ~ Ten slotte & Personalia
In het jaar volgend op het jaar waarin Wijn & Stael de ontwerper van de huidige Faillissementswet van 1896, prof. mr. W.L.P.A. Molengraaff, in Utrecht, de stad waarin hij jarenlang hoogleraar was, eerde met het aanbrengen van een bronzen reliëf aan de gevel van het naar hem genoemde instituut, zal een commissie ingesteld door de minister van Justitie onder leiding van prof. mr. S.C.J.J. Kortmann van de Radboud Universiteit Nijmegen naar verwachting een nieuwe Faillissementswet presenteren. Aan het einde van de negentiende eeuw werd een faillissement maatschappelijk als een kwalijke zaak gezien. De vooruitstrevende Molengraaff wilde echter dat de overheid een einde maakte aan het onterend karakter van een faillissement, een doelstelling die de overheid destijds heeft vertaald in de wet. In de rechtspraktijk is het onterend karakter van een faillissement echter nooit helemaal verdwenen. Vrij recent lijkt de overheid, nu vooral op initiatief van het ministerie van Economische Zaken, die oorspronkelijke doelstelling nieuw leven te willen inblazen.
Uit de bijdragen in deze bundel blijkt dat verschillend gedacht wordt over achtergronden en voorgeschiedenis van het faillissement van Bredero. Hoe heeft het ooit zover kunnen komen?
Een antwoord op deze vraag blijkt niet eenvoudig te geven. Continuïteits- en discontinuïteits-vraagstukken in organisaties hebben dan ook veel facetten. De redactie heeft een aantal van deze facetten in de opzet van deze bundel willen belichten. Al snel werd duidelijk dat de geschiedenis van Bredero kan worden onderverdeeld in drie periodes:
– de oprichting en uitbouw van het familiebedrijf;
– de beursgang en ontwikkeling tot mondiaal opererend concern;
– de surseance, het faillissement en de ontvlechting van het concern.
De redactie vond op advies van prof. dr. P. ’t Hart, die destijds ook aan de redactie van de andere bundels zijn gewaardeerd advies gaf, twee bekende Utrechtse historici bereid om elk één van de eerste twee hoofdstukken te schrijven. Bettina van Santen en Hans Buiter bleken knappe onderzoekers te zijn. Zij brachten in korte tijd veel boeiend materiaal bij elkaar en stelden dit op schrift. Het lag voor de hand om voor het schrijven van de inleiding van de bundel degene te vragen die bestuurder is van belangrijke overgebleven onderdelen van het Bredero-concern: de heer dr. ir. W. van Vonno, de voorzitter van de raad van bestuur van de grootste utiliteitsbouwer van Nederland, de Koninklijke BAM Groep.
Bij de voorbereiding en opzet van deze bundel bleek de redactie hoeveel emotie de geschiedenis van het Bredero-concern oproept. Bij het ontwikkelen van het plan om deze bundel uit te geven, werd namelijk al snel duidelijk dat de naam Bredero en de geschiedenis van het concern nog steeds leven in brede kring. De kinderen van Adriaan Bredero, de oprichter van het bedrijf, die nog altijd gemengde gevoelens hebben over de overname van het familiebedrijf destijds kort na de tweede wereldoorlog, waren bereid om de auteurs van informatie te voorzien. Hetzelfde gold voor de familie van dr. J. de Vries en vele andere betrokkenen. Voor een nabeschouwing viel de keuze op drs. P.M.G. Baas en dr. ir. A. Feddes. Zij waren destijds regelmatig elkaars tegenspeler en dat blijkt ook nu nog uit hun bijdragen. Zij hebben deze geschreven op persoonlijke titel. De redactie heeft gemeend hun daarbij de nodige redactionele vrijheid te moeten geven.
Voor de redactie was het niet altijd eenvoudig om enerzijds beladen onderwerpen niet te ontwijken en om anderzijds daarmee gepaard gaande emoties enigszins te kanaliseren. Zij hoopt betrokkenen in hun diversiteit met hun verschillende opvattingen en individuele belangen met deze bundel recht gedaan te hebben. Read more