René ten Bos ~ De Corona Storm – Hoe een virus ons verstand vervaagde
Het coronavirus veroorzaakt een storm, zowel in het zieke lichaam als in onze samenleving.
Iedereen heeft er een mening over. Onze waarden en idealen worden weggevaagd: wij worden allemaal stormjagers, aldus ten Bos. Mark Rutte zei tijdens een persconferentie op 22 april dat we moeten stoppen met filosoferen. De filosoof is echter onmisbaar.
De Corona Storm – Hoe een virus ons verstand vervaagde is een directe reactie op ‘Ruttes stupide opmerking’, maar ook om zijn eigen onrust weg te schrijven. Twee vragen staan centraal: hoe ontstaat deze ziekte en wat veroorzaakt onze hyperreactie erop? Waarom leveren we onze vrijheid zo gemakkelijk op?
Filosoof René ten Bos analyseert de coronacrisis aan de hand van 26 alfabetisch geordende lemma’s, een filosofisch corona woordenboek, een soort gereedschapskist die hem in staat moet stellen zich te verhouden tot de veelkoppige dimensie van de crisis. In navolging van Voltaires Le dictionnaire philosophique ou La Raison par alphabet (1764).
Angst, deskundigen, epidemiologen, intimiteit, gezondheid, hoop, moraliteit, mondkapjes, noodtoestand, preventie, swabs (wattenstaafjes), zoönose (ziekte die van dieren op mensen overspingen), vergezeld van filosofische inzichten, passeren de revue.
De crisis leert ons de rol van waarschijnlijkheid in de wetenschap, ten koste van het vasthouden aan de zekerheid van de waarheid. Hier is een belangrijke rol weggelegd voor de politiek: hoe gaat zij zich verhouden tot waarschijnlijkheid?
Het coronavirus legt de nihilistische atmosfeer in de liberaal-kapitalistische samenleving bloot. De enige waarde die nog telt is gezondheid, andere waarden worden opgeofferd op ‘het altaar van de angst’, aldus ten Bos. De V (Volksgezondheid) staat boven M (Milieu) van RIVM, terwijl zij met elkaar interacteren: M is preventief ten opzichte van V.
De angst voor een nieuw fascisme, een fascisme zonder fascisten, is vaak onderwerp in De Corona Storm.
Fascisme belooft vaak oplossingen voor angst, en reageert met geweld: bewapening van boa’s, kliksystemen, oorlogsjargon. Er gebeuren veel dingen zonder dat we willen dat ze gebeuren, zonder dat er echte handelaars, ‘agents’ zijn, aldus René ten Bos. Hierdoor kan het gebeuren dat we onze vrijheden opgeven zonder dat iemand dat wil. Dat roept bij hem het angstvisioen op dat we uiteindelijk terechtkomen in een fascisme, zonder dat iemand fascist is.
Tegenover die angst staat humor, ‘want wie in virale tijden niet durf te lachen mist kansen op hoop, intimiteit en troost’.
René ten Bos – De coronastorm. Hoe een virus ons verstand wegvaagde. Boom uitgevers, Amsterdam, 2020. ISBN ISBN 9789024435173 – E-book ISBN ISBN 9789024435180
René ten Bos is hoogleraar filosofie aan de Faculteit der managementwetenschappen van de Radboud Universiteit en dean van de Radboud Honours Academy. Auteur van onder andere ‘Dwalen in het antropoceen’ en ‘Extinctie’.
Ad Verbrugge in gesprek met René ten Bos over De Corona Storm – Hoe een virus ons verstand vervaagde.
Linda Bouws – St. Metropool Internationale Kunstprojecten
Susan Neiman – Wat we van de Duitsers kunnen leren
Susan Neiman is opgegroeid als wit meisje in Atlanta (Georgia), in het gesegregeerde Zuiden van de Verenigde Staten. Nu woont ze als Joodse vrouw in Berlijn en is directeur van Einstein Forum in Potsdam. Neiman raakte gefascineerd door de manier waarop Duitsers in het reine proberen te komen met een ‘onmogelijk verleden’. Ze besloot dat te vergelijken met de situatie in de Verenigde Staten met haar erfenis van de Burgeroorlog, en waar de tegenstellingen alsmaar groter worden. In Wat we van de Duitsers kunnen leren staat de vraag centraal hoe we in het reine kunnen komen met nationale misdaden als de Holocaust of het slavernijverleden. Kunnen we het verleden verwerken tot een positief ideaal van ‘dat nooit weer’?
In haar vuistdikke boek waar ze drie jaar aan werkte, benadrukt Neiman de verschillen tussen Vergangenheitsaufarbeitung in Duitsland en de Verenigde Staten.
Neiman voerde vele, vele gesprekken met Duitsers en Amerikanen, waaruit blijkt hoe ingewikkeld en confronterend het is om als natie naar je eigen geschiedenis te kijken.
In deel I Duitse les gaat Neiman in op de Duitse pogingen in het reine te komen met de nazitijd, zowel voor als na de hereniging. De meerderheid van alle Duitsers dacht dat de eigen ellende über alles ging. Susan Neiman analyseert Duitslands omgang met het verleden met een nogal roze bril: ze blijft positief over Duitsland; ondanks dat in Duitsland in 2019 13% meer antisemitische misdrijven plaatsvonden en een toename was te zien in andere politiek gemotiveerde incidenten. In 2019 meer dan 41.000, een toename van 14% met het jaar ervoor. De Duitse welkomstcultuur laat immers zien dat er veel meer Duitsers zijn die de vluchtelingen steunen dan op extreemrechtse partijen stemmen als de AfD, aldus Neiman.
De vooruitgang van Duitsland wordt weliswaar bedreigd, maar progressieve democratische waarden tonen hun bestaansrecht in de manier waarop ze reageren op iedereen die ze probeert te ondermijnen. ‘Door de Duitse zoektocht naar verlossing nader te onderzoeken, en deze te vergelijken met waar anderen falen, kunnen we leren om trots te zijn op het werk dat al is gedaan – en het te beschermen tegen iedereen die het ongedaan wil maken.’ De bereidheid om je beschamende geschiedenis onder ogen te zien kan tot een bewijs van kracht worden.
In deel II Het bitterzoete zuiden, beschrijft ze uitgebreid de erfenis van het diepgewortelde racisme in het Diepe Zuiden van Amerika. Neiman reist door Mississippi om te onderzoeken wat er precies heeft plaatsgevonden in de afgelopen eeuwen en wat daar nu nog steeds de gevolgen van zijn. Mississippi was de eerste staat die de Black Codes invoerde, waarmee de rechten werden ingetrokken die bevrijde zwarte mannen en vrouwen bij de emancipatie waren beloofd. Ze beschrijft uitgebreid de wrede moord op de zwarte jongen Emmett Till (28 augustus 1955), en het proces waarbij de moordenaars werden vrijgesproken door een volledig witte jury en gaat op zoek naar een antwoord op de vragen wat de moord vandaag nog betekent in de Mississippi Delta, hoe wordt die herinnerd? Hoe wordt de herinnering onderdrukt? En wat vindt de plaatselijke bevolking, zwart en wit, van de pogingen om de moord te herdenken? De moord op Emmett Till doet er nog steeds toe, de demonstranten van Black Lives Matter roepen ‘Michael Brown, Emmett Till – How many black boys will you kill?’
Neiman constateert dat Amerikanen nu beginnen in te zien dat het niet eerder onderzochte verleden zich opdringt aan het heden. Het verleden blijft ons achtervolgen als we het niet onder ogen willen zien.
De beide delen geven inzicht in de verschillende manieren om met het nationale verleden om te gaan, of het te negeren.
Susan Neiman hoopt dat Amerikanen maar ook andere volkeren een voorbeeld nemen aan de Vergangenheitsaufarbeitung in Duitsland. Neiman verzuimt te vermelden dat er ook in Amerika wel degelijk aandacht wordt besteed aan ongemakkelijke geschiedenissen, zoals bijvoorbeeld de Vietnamoorlog.
In deel III Dingen rechtzetten geeft ze haar versie op hoe het eigenlijk zou moeten zijn. In hoeverre zijn we verantwoordelijk voor ons nationale verleden, hoe moeten we onze kinderen opvoeden, monumenten oprichten of verwijderen, het herstel van aangericht onrecht organiseren en politieke culturen construeren? Hoe kunnen we het verleden gebruiken wanneer we nadenken over onze morele en politieke toekomst?
Wat we van de Duitsers kunnen leren is geschreven net voordat de BLM de wereld veroverde.
Susan Neiman – Wat we van de Duitsers kunnen leren. Uitgeverij Lemniscaat, Rotterdam, 2020. ISBN: 9789047710226 |
Kijk naar: Susan Neiman im Gespräch mit dem Schriftsteller Ingo Schulze:
https://www.volksbuehne.berlin-von-den-deutschen-lernen/10718
Susan Neiman heeft het grootste deel van haar filosofisch werk gewijd aan de verdediging van de vaak belasterde Verlichting, en huldigt de kernwaarde die Jean Améry aan de Verlichting toedicht: ‘kennis leidt tot erkenning, en erkenning tot moraliteit’. Zij publiceerde o.a. Het kwaad in het moderne denken, Morele helderheid en Verzet en rede in tijden van nepnieuws.
Zie ook:
Linda Bouws – St. Metropool Internationale Kunstprojecten
Verslagen uit Spanje
De Amerikaanse journaliste Virginia Cowles, die in 1936 voor de Engelse Sunday Times naar Spanje vertrok om verslag te doen van de Spaanse Burgeroorlog, bekende later – in haar indrukwekkende oorlogsmemoires Looking for Trouble (1941) – niet in alle opzichten goed voorbereid te zijn geweest op haar werk als correspondente. Ze arriveerde in een door de Franco-troepen belegerd Madrid, in kleding volstrekt ongeschikt voor een oorlogssituatie. Strompelend op hakken en gekleed in rok bracht ze onder meer een bezoek aan republikeinse loopgraven. Ondanks de ernst van de situatie levert haar informatieve verslag van dat bezoek daardoor hilarische momenten op.
Madrid werd vanaf oktober 1936 continu belegerd door de nationalistische troepen van generaal Franco. Vrijwel dagelijks werd de stad beschoten door kanonnen en mortieren. Honderden gebouwen lagen in puin, duizenden bewoners waren de stad ontvlucht. De aanlevering van voedsel naar de stad was minimaal, een hongersnood stond op uitbreken.
Correspondenten
Virginia Cowles boekte een kamer in Hotel Florida aan de Plaza de Callao in Madrid. Het was de plek waar de internationale oorlogscorrespondenten zich hadden verzameld om van daaruit verslag te doen van de belegering, Ze ontmoette er onder anderen Sefton Delmer van de Daily Express, Ernest Hemingway en Martha Gellhorn (de latere Mrs. Hemingway), die beiden schreven voor Collier’s Weekly en schrijver John Dos Passos. Oorlogsfotograaf Robert Capa verbleef er diverse malen, meestal in gezelschap van zijn vriendin Gerda Taro, de fotografe die later aan het front om het leven zou komen. De Nederlandse regisseur Joris Ivens was er met zijn cameraman John Fernhout om de film Spanish Earth te draaien.
Correspondenten Jay Allen van de Chicago Herald Tribune, Mikhail Koltsov (Pravda) en de journalisten Louis Fischer en George Steer waren frequente gasten van het hotel.
Toevluchtsoord
De eerste vraag die Cowles door haar collega’s werd gesteld was: heb je wat te eten meegenomen? In Hotel Florida was nauwelijks voedsel voorhanden. Hemingway maakte zich bij de anderen populair omdat hij er vaak in slaagde bacon, eieren, koffie en marmelade te regelen, bovendien was whisky en gin op zijn kamer ruim voorradig. De kamer van Hemingway was tijdens beschietingen van de stad, sowieso een toevluchtsoord voor de andere correspondenten: Hemingway had, zeer uitgekiend, de kamer genomen die net buiten het schootsveld van het geschut lag.
De correspondenten in Hotel Florida werkten onder moeilijke omstandigheden. Door de belegering was normaal werken vrijwel onmogelijk. Het verblijf in de stad en het reizen naar het front leverde voortdurend gevaren op. Bijna dagelijks was het een worsteling een telefoon of telegraafapparatuur te bemachtigen in het gebouw van de censoren van de republikeinse regering. Het contact met de censoren leverde ook nog eens talloze aanvaringen op, omdat niet ieder bericht wat het land uit zou gaan hun goedkeuring kon wegdragen.
Anti-Franco
Voor de meeste correspondenten lag de sympathie duidelijk bij de republiek Spanje en niet bij de opstandelingen van Franco. Meer en meer raakten degenen die het beleg meemaakten overtuigd van de legitimatie van de strijd van de republiek.
Journalisten met een dergelijke opvatting, van wie juist verwacht werd dat zij een objectief verslag zouden leveren maar die toch blijk gaven van loyaliteit met de republikeinse zaak en dat in hun artikelen probeerden uit te drukken, kwamen daardoor soms in een lastige positie.
Gezien de anti-interventie politiek van Engeland, Frankrijk en de VS – de weigering van deze landen wapens te leveren aan de republiek – hielden veel krantenredacties er een behouden standpunt ten opzichte van het Spaanse conflict op na. Het kwam vaak voor dat artikelen die prorepubliek of anti-Franco waren, werden gewijzigd, of niet werden geplaatst. Zo waren de kranten van de conservatieve Amerikaanse persmagnaat Randolph Hearst fel tegen de republiek. Journalist Jay Allen werd door de Hearst-krant The Chicago Herald Tribune ontslagen, omdat hij in zijn artikelen te veel de kant van de republiek koos.
Soms ging de sympathie van correspondenten voor de republiek heel ver. Sommigen van hen, zoals Ernest Hemingway, Martha Gellhorn, Louis Fischer, Jay Allen en George Steer, stelden zich min of meer in dienst van de republiek, soms voor hand- en spandiensten, soms voor wezenlijke zaken zoals wapenaankopen. Zij waren bijna partizanen in dienst van de republiek, constateert de Engelse historicus Paul Preston in zijn werk over oorlogscorrespondenten in Spanje.
Contrarevolutionair
Zo schreef de Russische schrijver en journalist Mikhail Koltsov in 1936 en 1937 vanuit Spanje een serie artikelen voor de Pravda, die hem in de Sovjet-Unie erg populair maakten. Voor zijn serie sprak hij onder anderen met de Spaanse president Azaña en met de anarchistische voormannen Durruti en Juan García Oliver. Er is veel gespeculeerd over Koltsovs werkelijke rol tijdens het Spaanse conflict, want hij functioneerde tevens als politiek adviseur voor de Spaanse regering en bleek in meerdere kringen invloed te kunnen uitoefenen. Vermoedelijk was hij een hoge ambtenaar bij de geheime dienst of luchtmacht van de Sovjet-Unie. Zijn wekelijkse telefoongesprekken met Stalin wijzen in die richting. Als beloning voor zijn werk in Spanje werd hij bij terugkeer in de Sovjet-Unie in 1938 benoemd tot lid van de Opperste Sovjet. Tijdens de golf van arrestaties van ‘contrarevolutionaire elementen’ werd hij echter nog datzelfde jaar gearresteerd en geëxecuteerd.
Wapenembargo
Ook de Amerikaanse journalist Louis Fischer van het tijdschrift The Nation, werd er van beschuldigd een Sovjetagent te zijn. Dat was hij echter niet, ook al woonde zijn gezin in Moskou. Fischer had aanvankelijk sterke sympathie voor het communisme en hij steunde de Spaanse republiek waar mogelijk. Hij had contacten met politici en diplomaten in Spanje, de VS en de Sovjet-Unie, was bevriend met de Spaanse president Azaña en de socialistische leider Largo Caballero. Hij sprak Russisch, Duits en Spaans en hij werd geroemd om zijn levendige en altijd zeer informatieve artikelen. Politici vertrouwden hem omdat hij altijd betrouwbare informatie wist te geven. In Spanje ging hij bijna wekelijks op bezoek bij de Spaanse premier Juan Negrín. Terwijl deze ’s ochtends in bad zat, zat Fischer op het toiletdeksel met een notitieblok en bespraken zij de situatie in Spanje en de wereld. Fischer was fel tegen het door de VS afgekondigde wapenembargo tegen Spanje. In zijn contacten met diplomaten en politici, waaronder Amerikaanse congresleden, maar ook met first lady Eleanor Roosevelt, probeerde hij – tevergeefs – de VS op andere gedachten te brengen.
Wapenaankopen
Verslaggever Jay Allen, volgens velen de best geïnformeerde journalist destijds, probeerde in diplomatenkringen zijn invloed aan te wenden om het wapenembargo op te heffen. Allen had in augustus 1936 naam gemaakt met een ijzingwekkend verslag over wat hij had aangetroffen in de arena van Badajoz, waar enige dagen daarvoor honderden mensen door de Franco-troepen waren geëxecuteerd. Bovendien maakte hij het laatste interview met de falangistische leider José Antonio Prima de Rivera, voordat deze werd geëxecuteerd. Jay Allen poogde tijdens de burgeroorlog in Londen wapens te kopen voor de republiek. In de jaren veertig zette hij zich aan een gedetailleerde geschiedschrijving van de Spaanse burgeroorlog, geassisteerd door de jonge Amerikaanse academicus Herbert Southworth en de latere historica Barbara Tuchman, een werk dat helaas nooit is voltooid.
Paul Simon en de Lage Landen
Het songwriters-duo Boudewijn de Groot-en-Lennaert Nijgh wordt wel beschouwd als de Nederlandse Lennon-and-McCartney. En niet geheel ten onrechte, want alleen al hun album Picknick (1967) is op een aantal punten te zien als de Nederpop-tegenhanger van Sgt. Pepper’s Lonely Hearts Club Band uit 1967: het nummer Picknick is, net als de eerste track van Sgt. Pepper, progammatisch voor het hele album, Mensen om me heen is qua thema het equivalent van With a little help from my friends, Cinderella is de Nederlandse Lucy in the sky with diamonds, de jaren dertig sound van When I’m sixty four keert terug in de Ballade voor de vriendinnen van één nacht, in de Ballade van wat beter is klinkt Getting better door en de orchestrale climax van A day in the life weerklinkt in het slotakkoord van Megaton. Om maar een paar voorbeelden te noemen.
Het tweetal is ook de Nederlandse Bob Dylan genoemd, niet alleen omdat het een vertaling van The times they are a-changing opnam – Er komen andere tijden stond al op de lp Boudewijn de Groot (1965) -, maar ook, of vooral, omdat die titel hun motto werd, in ieder geval tijdens wat – overigens onder protest van Boudewijn de Groot – als hun protestsong- periode wordt gezien. Op Voor de overlevenden (1966), bijvoorbeeld, staat in Ze zijn niet meer als toen (de tekst is van Boudewijn zelf):
Er is gezegd: er komen andere tijden.
Er is gevochten voor een nieuw fatsoen.
Er is niet geluisterd naar wat anderen zeiden,
ik heb geen zin het nog eens over te doen.
Merkwaardig genoeg zijn Boudewijn de Groot en Lennaert Nijgh zelden vergeleken met Paul Simon, terwijl daar wel reden voor is. Al op hun eerste album stond Nijghs vertaling van The Sound of silence: Het geluid van de stilte. Overigens een abominabele vertaling van iemand die in diezelfde periode met Liefde van later een perfecte vertaling van Jacques Brels Chanson des vieux amants zou maken.
Toen Boudewijn de Groot, na de dood van zijn tekstleverancier in 2002, vaker zelf de pen ter hand nam, dook Paul Simon op in enkele van zijn teksten. Hij verzamelde en becommentarieerde die in de bundeling Hoogtevrees in Babylon. Alle eigen teksten van 1963 t/m 2006 (Baarn, 2007). Het nummer Hoogtevrees op het album Van een afstand (1980) ‘beschrijft een droom die zo duidelijk was en me ’s morgens nog zo helder en compleet voor de geest stond, dat de tekst er een letterlijke weergave van is. (..) Ik hoefde alleen maar uit bed te komen, te gaan zitten met pen en papier en de woorden kwamen vanzelf, compleet met rijm.’
In het eerste couplet dicht hij
Ik werd vergeleken met de groten der aarde,
ze zeiden ook dat het op Paul Simon leek.
Eerst was ik verrast toen begon het te hinderen,
maar niemand nam aanstoot,
hoe kwaad ik ook keek.
En in Hoogtevrees in Babylon op de cd Lage landen (2007) vinden we een terugverwijzing daarnaar in dit citaat
Paul Simon was degene
die vroeg waar ik mee bezig was
hij gaf me een paar stenen
en ging liggen in het gras
hij zei: wordt dit de hoogste toren
ooit door mensenhand gemaakt
dan weet je van tevoren
dat je wordt afgekraakt
hooggegrepen zinnen
theatrale melodie
het lijkt heel wat daarbinnen
maar blijkt een parodie
achttien trage kraaien
vlogen cirkels boven ons hoofd
je moet de leugen niet verdraaien
of je wordt niet meer geloofd
en
ik metselde mijn muren
duizend stenen in het rond
het kon niet lang meer duren
tot ik in de wolken stond
mijn moeder kon ik niet meer horen
Paul Simon schudde ‘t hoofd
ik dacht: je moet je niet laten storen
door wie niet in je gelooft
Chomsky: We Must Not Let Masters Of Capital Define The Post-COVID World
The global outbreak of COVID-19 has many thinking that a new economic and political order is inevitably under way. But is that so? In the U.S., the moneyed class, which has thrived under Donald Trump, won’t go down without pulling all stops to make sure that popular pressures for radical reforms will be blocked, says world-renowned public intellectual Noam Chomsky. Chomsky also reminds us that overt racism has intensified under Trump, and that police violence is a symptom of the underlying white supremacy that plagues U.S. society. Meanwhile, Trump’s anti-environmental policies and his trashing of arms control treaties are bringing the world ever closer to an environmental and nuclear holocaust.
C.J. Polychroniou: It’s been argued by many, from various quarters, that COVID-19 has been a game changer. Do you concur with this view, or are we talking of a temporary situation, with a return to the “business as usual” approach being the most likely scenario once this health crisis is over?
Noam Chomsky: There is no way to predict. Those who have primary responsibility for the multiple crises that imperil us today are hard at work, relentlessly, to ensure that the system they created, and from which they have greatly benefited, will endure — and in an even harsher form, with more intense surveillance and other means of coercion and control. Popular forces are mobilizing to counter these malign developments. They seek to dismantle the destructive policies that have led us to this uniquely perilous moment of human history, and to move toward a world system that gives priority to human rights and needs, not the prerogatives of concentrated capital.
We should take a few moments to clarify to ourselves the stakes in the bitter class war that is taking shape as the post-pandemic world is being forged. The stakes are immense. All are rooted in the suicidal logic of unregulated capitalism, and at a deeper level in its very nature, all becoming more apparent during the neoliberal plague of the past 40 years. The crises have been exacerbated by malignancies that have surfaced as these destructive tendencies took their course. The most ominous are appearing in the most powerful state in human history — not a good omen for a world in crisis.
The stakes were spelled out in the setting of the Doomsday Clock last January. Each year of Trump’s presidency, the minute hand has been moved closer to midnight. Two years ago, it reached the closest it has been since the Clock was first set after the atomic bombings. This past January, the analysts abandoned minutes altogether and moved to seconds: 100 seconds to midnight. They reiterated the prime concerns: nuclear war, environmental destruction and deterioration of democracy, the last of these because the only hope of dealing with the two existential crises is vibrant democracy in which an informed population is directly engaged in determining the fate of the world.
Since January, Trump has escalated each of these threats to survival. He has continued his project of dismantling the arms control regime that has provided some protection against nuclear disaster. So far this year, he has terminated the Open Skies Treaty, proposed by Eisenhower, and imposed frivolous conditions to block the re-negotiation of New Start, the last pillar of the system. He is now considering ending the moratorium on nuclear tests, “an invitation for other nuclear-armed countries to follow suit,” said Daryl Kimball, executive director of the Arms Control Association.
The military industry can scarcely control its euphoria over the flood of gifts from the public to develop new weapons to destroy us all, encouraging adversaries to do likewise so that down the road, new grants will flow to try to counter the new threats to survival. A hopeless task, as virtually every specialist knows, but that is not pertinent; what matters is that public largesse should flow into the right pockets.
Trump also has continued his dedicated campaign to destroy the environment that sustains human life. His FY 2020 budget proposal, issued while the pandemic was raging, called for further defunding of the Centers for Disease Control and Prevention and other health-related components for government, compensated by increased support for the fossil fuel industries that are destroying the prospects for survival. And, as usual, more funding for the military and for the [border] wall that is a central part of his electoral strategy. The corporate leaders Trump has installed to supervise environmental destruction are quietly eliminating regulations that somewhat constrain the damage and that protect the population from poisoning water supplies and the air they breathe. The latter reveals sharply the malevolence of the Trump phenomenon. In the midst of an unprecedented respiratory pandemic, Trump’s minions are seeking to increase air pollution, which makes COVID-19 more deadly, endangering tens of thousands of Americans. But it doesn’t much matter. Most have no choice but to live near the polluting plants — [those] who are poor and Black, and who vote the “wrong” way.
The Initiative For Fair Open Access Publishing In South Asian Studies ~ The 2020 Manifesto
The 2020 Manifesto for Fair Open Access Publishing in South Asian Studies
Profiteering and restricted access have led to a crisis in academic publishing. The Fair Open Access movement is best promoted by mobilizing individual disciplines. With this manifesto, we, an open group of scholars of classical and modern South Asian Studies, declare our support for Fair Open Access publishing.
§1 As is well known, the impact of publications is very often contingent on factors independent of the quality of the research or the competence of the authors. This includes that the research is published in a renowned journal (or other publication medium), by a renowned editor, or – and this has become a major problem – by a prestigious publishing house.
§2 Most of the prestigious publication media are nowadays controlled by a small number of profiteering international publishers. These companies often sell their products at unjustifiably high prices. Much of the editorial work, on the other hand, is outsourced to researchers (or their co-workers, assistants, employees, secretaries etc.). Because they depend on the prestige capitalized on by the publishers, they generally do this without payment. This situation has led to a real crisis in academic publishing.
§3 The Open Access (OA) movement is a reaction to this development: the advance of digitization has made it easy to make the results of research freely available on the internet. OA publishing offers free access to research, regardless of an individual’s financial means or affiliation with a subscribing institution. In the OA model, the individual reader does not pay (except, of course, in the case of printed works). Instead, the publication costs are borne by universities, libraries, scholarly societies, professional associations or other scholarly institutions. While in the wake of this development a number of institutions have founded in-house publishing projects, some commercial publishers have started to offer OA as well.
§4 In order to compensate for the revenue losses resulting from the free availability of OA publications, however, some profiteering publishers have begun to calculate special fees – imposed on the authors or their institutions. Most often, these fees are unjustifiably high and overcompensate for the production costs. As a growing number of academic institutions nowadays demand that the publications of their employees be OA, they are willing to pay these fees. They even regularly schedule a special budget to finance the publishers.
§5 Ultimately, however, it is the tax payers who have to pay, often several times: funding for research and researchers, library budgets for subscription fees, acquisition of overpriced books, processing costs charged by the publishers for OA publications etc. The only reason this system functions is that researchers and their institutions are dependent on the prestige that profiteering publishers have capitalized on for commercial benefit.
Go to (incl. List of Publishers & Journals): https://foasas.org