Van ellende edel ~ De identiteit van de dichter. Slauerhoffs verspraktijk
13.0 Inleiding
Hoewel volledigheid niet kan worden bereikt, zou deze studie wel erg eenzijdig zijn als Slauerhoffs poëzie geheel buiten beschouwing zou worden gelaten. Wat nu volgt is een blik op een aantal verzen van Slauerhoff, waarbij de vraag centraal staat hoe Slauerhoff zichzelf poneert als dichter in het besproken gedicht. Dit hoofdstuk is een illustratieve aanvulling op Slauerhoffs literatuuropvattingen zoals hij ze in zijn artikelen heeft geformuleerd. Het is niet mijn bedoeling Slauerhoffs versinterne poëtica boven water te krijgen. Evenmin bedoel ik met dit hoofdstuk een volwaardige en volledige interpretatie van enkele van zijn gedichten te geven, laat staan van zijn hele poëzie. Mijn benadering is veel beperkter en staat geheel in het licht van het voorafgaande onderzoek. Wat hierna volgt is een analyse en een interpretatie van een aantal gedichten op hun poëticale betekenis, voor zover het de zelfpositionering van de dichter Slauerhoff betreft. De uitkomsten daarvan vergelijk ik met wat we in de hoofdstukken 2 tot en met 11, gerecapituleerd in 12, begrepen hebben van Slauerhoffs poëtica.
Op die manier kunnen we zien of Slauerhoff in zijn poëzie dezelfde poëticale thema’s als in zijn essays uitspint of ook nog andere. Als dat laatste waar is, betekent het dat bepaalde opvattingen zich misschien beter laten uitdrukken in beschouwend proza, andere opvattingen beter in poëzie. Overigens valt het moeilijk uit te maken, of dit een bewuste of onbewuste keuze van de dichter is. Verder kunnen we zien, en dat volgt uit het vorige, op welke wijze hij zich in zijn poëzie als dichter manifesteert, met andere woorden: hoe hij zichzelf in zijn gedichten als dichter afschildert. En ten slotte krijgen we een idee op welke manier de dichter zich tot zijn verzen verhoudt of, met andere woorden, welke band er tussen hen bestaat.
In het geval van Slauerhoff is het bijna onmogelijk een gelijktijdige ontwikkeling in verstheorie en -praktijk te bespeuren. Dat komt omdat veel van zijn poëzie niet of alleen bij grove benadering te dateren is. Slauerhoff had niet de gewoonte zijn poëzie te dateren, evenmin leverde hij persklare kopij in. Veelal bevond hij zich in het buitenland. En als hij ziek was kon hij zich onvoldoende tot afronding van de publicatie zetten. Zo kan het beeld ontstaan van een dichter die zich afzijdig zou houden van het eindresultaat van het werk. Hiermee correspondeert immers zijn uitspraak dat hij niet van de finishing touch hield, dat hij het werken in statu nascendi, in amorfe toestand prefereerde. Wat er ten slotte van zijn bundels (en later zijn romans) terechtkwam hing sterk af van de toewijding en inbreng van mensen als Marsman en, vanaf 1929, Du Perron. Hun hand in de poëzie die onder de naam van Slauerhoff is verschenen, mag niet onderschat worden, zowel wat de keuze en plaatsing van de gedichten, als wat de formulering van de verzen zelf betreft. Read more
Van ellende edel ~ ‘Van ellende edel’. Besluit
Het is juist te concluderen, zoals Oversteegen in zijn dissertatie ook al deed (1978: 188), dat Slauerhoffs beschouwend werk, anders dan dat van Van den Bergh, Van Ostaijen, Ter Braak of Nijhoff, geen zichtbare invloed heeft gehad op zijn tijdgenoten waar het de poëticale inhoud betreft. Dat doet echter niets af aan het feit dat hij met zijn stukken soms direct of indirect op anderen reageerde. De beschouwende artikelen zijn dus in eerste instantie belangrijk voor zijn eigen werk. Hoe verhield hij zich tot collega-dichters-critici en hoe beïnvloedden zijn essays zijn poëzie? Die essays zijn niet alleen van invloed geweest waar het de directe inwerking van het werk van de besproken dichters op Slauerhoffs eigen poëzie betreft, ze kunnen tevens een antwoord geven op de vraag hoe een Hollandse schrijver over zulke diverse en exotische onderwerpen kan schrijven. Die vraag is niet alleen biografisch te beantwoorden door te zeggen dat hij wegens zijn beroep van scheepsarts veel van de wereld had gezien. Want behalve exotische plekken tonen zijn gedichten een literair-contextuele rijkdom die alleen maar verklaard kan worden uit zijn belezenheid in het algemeen en zijn voorkeur voor de Franse poètes maudits en Rilke in het bijzonder over wie hij in zijn ‘jonge’ jaren uitvoerig heeft geschreven. Deze lectuur reikte hem de thema’s van de zwervende dichter aan, eerst rebellerend, later berustend en verlangend naar de dood. Kortom: deze lectuur gebruikte Slauerhoff om in zijn poëzie een beeld van de dichter te scheppen, dat hij het beste vond om mee voor de dag te komen. Dat hij daarmee tevens een kind van zijn tijd is, zowel in de manier waarop hij handig gebruik maakt van de toepassing van maskers (personae), als in het feit dat zijn werk een zekere discrepantie vertoont tussen hyperindividualisme en ontindividualisering, laat zien dat zijn dichterschap geen anachronisme is, geen verlate romantiek in een moderne wereld.
Aan het slot van deze studie werp ik een blik op de probleem- en doelstellingen zoals uiteengezet aan het begin van het eerste hoofdstuk. Het uitgangspunt was een tweeledige probleemstelling. Het wetenschappelijk onderzoek naar zijn oeuvre heeft nog geen helder beeld van de criticus Slauerhoff opgeleverd en dat is nodig omdat tot nu toe de oordeelvorming over zijn poëtica doorgaans eenzijdig gebaseerd is op versinterne opvattingen; ten tweede is er een discrepantie in de benadering van Slauerhoff: enerzijds wordt hij gezien als een Hollandse auteur binnen een Hollands-literaire context, anderzijds, vanwege het decor van verre windstreken waarin zijn poëzie en proza zich afspelen, als een exotische auteur, een Nederlandse Joseph Conrad.
Mijn doelstelling was drieledig. Ten eerste wilde ik de criticus, de literatuurbeschouwer Slauerhoff in een helder daglicht stellen, en ik deed dat door middel van analyse en interpretatie van zijn essays binnen hun literaire context. Read more
Van ellende edel. Bijlage 1 ~ Slauerhoffs publicaties beschouwend proza
Bijlage I. Lijst publicaties beschouwend proza
A. tijdschriftartikelen
B. Bijdragen aan de Nieuwe Arnhemsche courant
Een asterisk (*) achter een titel betekent dat het desbetreffende artikel ook opgenomen is in de Verzamelde werken VIII. Proza V. Critisch proza (1958). Een dubbele asterisk (**) achter een titel geeft aan dat het een opiniërende bijdrage (dus geen boek- of tijdschriftrecensie) van Slauerhoff betreft. De stukjes die Slauerhoff tussen 1918 en 1920 in Propria Cures en in Minerva publiceerde, werden herdrukt in Slauerhoff 1983.
Een asterisk (*) achter een titel betekent dat het desbetreffende artikel ook opgenomen is in de Verzamelde werken VIII. Proza V. Critisch proza (1958). Een dubbele asterisk (**) achter een titel geeft aan dat het een opiniërende bijdrage (dus geen boek- of tijdschriftrecensie) van Slauerhoff betreft. De stukjes die Slauerhoff tussen 1918 en 1920 in Propria Cures en in Minerva publiceerde, werden herdrukt in Slauerhoff 1983.
Tijdschriftartikelen
Titel van het artikel of van het besproken boek – tijdschrift
Ruslands letterkunde (1915) -postuum gepubliceerd in Vestdijkkroniek no. 90, 2001: 10-23
Over Divagations van S. Mallarmé –Propria Cures 30 (1918/1919) (14 dec) (ook in Slauerhoff 1983: 48-51)
Dies natalis U.S.A. (anon.) – Minerva 27.3.1919 (id.: 61-62)
Aan Sic! (ps. J.E.) – Propria Cures 30 (1918/1919) (12 apr 1919): 231 (id.: 68)
Aan Philomorus? (ps. J.E.) – Propria Cures 30 (1918/1919) (12 apr 1919): 231 (id.: 69)
Intree (In den beginne was het Woord) – Propria Cures 31 (1919/1920) 5 (11 okt 1919): 41-42 (id.: 69-72)
[Antwoord aan G.J.D.] (ps. J.E.) – Propria Cures 31 (1919/1920) 6 (18 okt 1919) (id.: 75) Read more
Van ellende edel. Bijlage II ~ Slauerhoffs poëticale gedichten
Bijlage II. Slauerhoffs poëticale gedichten
Titel – Vg – poëticaal onderwerp – datering
Extrême-orient – 14 – dichter – 1920/1921
De gouden eeuw bederft als een gekneusde – 17 – kunst – 1920/1921
Het boegbeeld: de ziel – 45 – poète maudit – 1920/1921
Sirenen III. Metamorphose – 56 – lied – vóór sep 1921
Uit het leven van Tristan Corbière – 77-97 – over de poète maudit Corbière – 1921/1922
Een baak, geboeid aan een korte ketting – 107 – poète maudit (Villiers de l’I.-A.) 1920/1921
Priesteres (laatste strofe) – 186 – lied – voor 1923
Pauvre Lélian (strofe 1, 12, 13, 16) – 209 – poète maudit Verlaine – voor 1925
Ballade – 214 – poètes maudits – voor jan 1925
Sépulture d’un poète maudit – 216 – poète maudit – voor 1925
Tot mijn erfgenaam – 235 – dichter – voor 1930 Read more
Van ellende edel. Bijlage III ~ Corbières besproken gedichten (hoofdstuk 7.4.2)
Ce n’est pas une ville, c’est un monde.
— C’est la mer: — calme plat — et la grande marée,
Avec un grondement lointain, s’est retirée.
Le flot va revenir, se roulant dans son bruit —
— Entendez-vous gratter les crabes de la nuit …
5 — C’est le Styx asséché : Le chiffonnier Diogène,
Sa lanterne à la main, s’en vient errer sans gêne.
Le long du ruisseau noir, les poëtes pervers
Pêchent ; leur crâne creux leur sert de boîte à vers.
— C’est le champ : Pour glaner les impures charpies
10 S’abat le vol tournant des hideuses harpies.
Le lapin de gouttière, à l’affût des rongeurs,
Fuit les fils de Bondy, nocturnes vendangeurs.
— C’est la mort : La police gît — En haut, l’amour
Fait la sieste en têtant la viande d’un bras lourd,
15 Où le baiser éteint laisse sa plaque rouge …
L’heure est seule — Écoutez : … pas un rêve ne bouge
— C’est la vie : Écoutez : la source vive chante
L’éternelle chanson, sur la tête gluante
D’un dieu marin tirant ses membres nus et verts
20 Sur le lit de la morgue … Et les yeux grand’ouverts ! Read more
Van ellende edel. Bijlage IV ~ Slauerhoffs stuk over Lautréamont
L’influence de Lautréamont ne s’est fait sentir qu’après la guerre. Et ce n’est qu’en ces dernières années que son cas est au centre de l’intérêt. Je ne puis me rendre compte si cela est dû au fait que Lautréamont, de même que le maréchal Foch, est né à Tarbes,[i] ou à cette autre circonstance que, de même que l’équipe de football victorieuse aux récents Jeux Olympiques, il s’est formé dans l’Uruguay et qu’il a transplanté en Europe une énergie et une vitesse inconnues. Il se pourrait que les horoscopes de ces grandeurs nous donnent à ce sujet quelques éclaircissements.
Le cas Lautréamont rappelle très fort le cas Rimbaud, auquel il est partiellement parallèle.
Tous les deux coïncident avec l’époque de la plus grande humiliation française, vers 1870. L’un et l’autre ont accompli en quelques années une oeuvre aux proportions grandioses et absolument neuves. Une mort prématurée, littéraire chez l’un, physique chez l’autre, est venu mettre un terme à une période d’intensité surhumaine. Nous nous étendrons plus loin sur ce qui les distingue.
Mais il nous faut examiner d’abord quelle est la signification de ces deux phénomènes pour la vie intellectuelle de l’Europe au cours du siècle dernier.
Ils constituent la preuve la plus forte que, depuis un siècle, l’orientation de la littérature européenne ou plutôt de la vie intellectuelle au sens non scientifique mais essentiel, est dominée, non pas par des esprits de formation classique universelle et très conscients d’eux-mêmes (Voltaire-Goethe etc.), mais par des individualités anormales, qu’aucun lien ne rattache à leur temps ni à leur pays, qui se manifestent en pleine autonomie et doivent généralement se maintenir contre une société hostile. Read more