Hoe verkoop je een troonopvolger? Poëzie, Politiek, Propaganda in de laat-Romeinse oudheid
In het huidige Engeland bezit het koningshuis geen politieke macht, maar heeft wel de status van nationale totempaal. Engelse historici en sociologen, die ten aanzien van hún koningshuis minder aan taboegevoelens leden dan hun Nederlandse collega’s, hebben onderzocht hoe koninklijke feestdagen, zoals de kroning van Elizabeth of het huwelijk van Lady Di, zijn geënsceneerd en welke effecten bij het publiek werden nagestreefd en bereikt. Boeiende onderzoeksresultaten werden gepubliceerd in een boek dat de realistische, voor sommige lezers cynische, titel droeg: The Selling of a Monarchy (’De Verkoop van een Vorstenhuis’). Een reportage van een koninklijk feest heeft nu eenmaal bepaalde raakvlakken met reclame-televisie. De titel van bovengenoemd boek vormt trouwens, evenals de titel van dit opstel, een zinspeling op een studie die in Amerika over presidentsverkiezingen geschreven werd: How to Sell a President?
Koninkrijken kennen altijd vele ceremoniële bijeenkomsten, feesten, herdenkingen, en bij al die gelegenheden werd en wordt het woord gevoerd. In de klassieke retorica noemt men dergelijke gelegenheids-speeches panegyrische redevoeringen, een term afkomstig van het Griekse woord ‘panegyrikon’ dat algemene (feest)vergadering betekent. Nog altijd neemt bij plechtigheden als ambtsaanvaarding, aankomst, huwelijk, verjaardag, begrafenis e.d. van een staatshoofd een officiële spreker het woord. Nu is het opmerkelijk dat de Romeinse dichter Claudius Claudianus, de held van ons verhaal, ook veel van dit soort speeches heeft gehouden, maar dan in poëtisch-metrische vorm (de dactylische hexameter die ook voor het epos werd gebruikt). Aan het hof van de jonge keizer Honorius te Milaan trad hij op als ‘poet laureate’ (dichter des vaderlands) in de jaren 396-404 na Christus. Honorius was in 395 tien jaar oud toen hij zijn vader, de beroemde christen-keizer Theodosius, opvolgde die op 17 januari van dat jaar plotseling gestorven was. Van de dichter Claudianus zijn een tiental ceremoniële, poëtische voordrachten bewaard gebleven. Men heeft wel eens verondersteld dat er van hogerhand roofbouw op de dichter is gepleegd. Zo’n groot aantal speeches en ceremoniën binnen tien jaar aan een en hetzelfde hof is géén blijk van grote populariteit van de keizerlijke familie, integendeel, het is een symptoom van de wankelheid van de troon. Al deze feesten en redevoeringen hebben tot functie de bevolking en de partijen rond de troon te verenigen en de plaats van de vorst als centrum van de macht of van de nationale eenheid te benadrukken.
De strikt literaire, antiek-retorische theorie van de panegyrische speech is naar moderne maatstaven naïef en misleidend. De schuld hiervan ligt bij de grote Aristoteles die in zijn bespreking van dit soort redevoeringen het publiek louter als toeschouwer definiëerde en de speech louter als pronkspeech, een verbaal huzarenstukje, voorloper van ‘l’art pour l’art’ en a-politieke ‘belles lettres’. Aristoteles heeft vermoedelijk aan de sofistische virtuositeit van zijn tijd gedacht en aan de Griekse stadsstaat van 1500 burgers, niet aan een miljoenenpubliek dat door massa-media kan worden gemanipuleerd. Tegenwoordig hebben moderne historici veel meer aandacht voor de politieke, massa-psychologische effecten van parades en speeches rond koningen en presidenten, rond Führer en Duce. Zo noemen Engelse historici, verenigd in het Engelse tijdschrift Past and Present, een drietal elementen die bij ceremoniële gelegenheden rond keizers en koningen e.d. een rol spelen en ook in dit opstel over Claudianus en Honorius achtereenvolgens aan de orde zullen komen: 1. charisma van het staatshoofd, zijn majesteit in de meest letterlijke betekenis van superioriteit, 2. consensus, de brede instemming van de onderdanen waardoor de troon wordt gesteund, 3. uitvinden van tradities. Read more
Strijders voor het geloof? ~ Bouillon in Mekka en Baybars in Rome
‘De rapsoden worden vermoord.’
Kan een half legendarisch poëtisch relaas over historische gebeurtenis-sen uit een ver verleden van cruciaal belang zijn in de politiek? De Albaanse schrijver Ismail Kadare vindt het in elk geval een plausibel literair gegeven. In zijn roman Het Dromenpaleis (1992) speelt zo’n heldenlied een centrale rol.
Op een soirée met vele genodigden heeft de Ottomaanse vizier, een vooraanstaand lid van het oude Albaanse geslacht der Qyprilli’s, de zangers, de rapsoden, uitgenodigd die op de Balkan nog steeds het eeuwenoude epos over de heldendaden van oude Qyprilli’s ten gehore brengen. Het is een oud familiegebruik om dat eens per jaar te doen. En dit keer zijn niet alleen de Kroatische zangers gearriveerd, maar ook de Albaanse, met hun eigen versie van het epos. Kurt, broer van de vizier en nauw bevriend met de Oostenrijkse ambassadeur, heeft ze naar Istanboel gehaald. Gesuggereerd wordt dat dat een ernstige politieke provocatie is. Waarom, blijft duister.
Ebu Qerim, de jonge neef van de vizier, voelt de spanning die er in de lucht hangt. Gefluisterde, half afgebroken zinnen; toespelingen; mysterieuze opmerkingen over het epos, en de risico’s daarmee verbonden. Ebu Qerim begrijpt er weinig van. Hij voelt dat dit verband houdt met de manipulaties van de familie om hem een baantje te bezorgen in het Paleis voor Droomuitleg, maar weet niet hoe. En dan, op het hoogtepunt van de avond, valt de politie binnen. Er is algehele paniek. Geschreeuw klinkt van achter gesloten deuren. ‘De rapsoden worden vermoord.’ (1992: 151)
Is zo’n gegeven ook plausibel voor wie zich vanuit wetenschappelijke invalshoek bezighoudt met de relatie tussen politiek en literatuur? Daar kan weinig twijfel over bestaan. Literatuur is een middel bij uitstek om mensen te manipuleren, en dat geldt ook voor schijnbaar onschuldige folkloristische genres als sprookjes en volksepiek. Onder het stalinistische regime werd daar bijvoorbeeld in de Sovjetunie op ruime schaal gebruik van gemaakt. Volksliteratuur werd op staatsbevel opgespoord en door literaire bewerking aan de communistische doelstellingen ondergeschikt gemaakt (Miller 1990: 9 ff.).
Speciaal liederen zijn een uitstekend middel om het groepsgevoel aan te wakkeren. Iedere supportersclub weet dat, en de overheid eveneens. De regering van Saoedi-Arabië vaardigt bij dreigende onlust tussen de bedoeïnenstammen dan ook onmiddellijk een verbod uit op het in het openbaar reciteren van poëzie (Kurpershoek 1992: 318), want liederen over heldhaftige overwinningen van de eigen stam op laaghartige concurrenten kunnen de gemoederen flink verhitten. Zo kan literatuur gebruikt worden om te komen tot de polarisatie die een voorwaarde is voor een, al dan niet gewapend, conflict: de eigen groep en die van de anderen moeten geschematiseerd worden, en van een duidelijke signatuur voorzien. De Goeden en de Kwaden dienen van elkaar te worden gescheiden.
Literatuur wordt, in allerlei vormen, ingezet om dat doel te bereiken. In dat kader wil ik hier een bepaald genre uit de middeleeuwse literatuur bekijken, en wel de literatuur waarin het conflict tussen de Arabieren en Europa, Saracenen en christenen, een centrale rol speelt. Heilige oorlog, Strijd voor het Geloof: kruistocht aan de ene, jihâd aan de andere kant. Hoe kreeg dat conflict gestalte in de middeleeuwse fictionele literatuur?
De vraag krijgt een extra actualiteitswaarde door de frequentie waarmee het woord ‘kruisvaarders’ de laatste jaren opduikt bij militante islamitische groeperingen. Het wordt dan gebruikt voor ‘westerse’ staten die militair geweld gebruiken tegen islamitische landen. Het woordgebruik sluit aan bij de moderne anti-westerse Arabische polemiek die het verleden, te beginnen met de kruistochten, graag gebruikt om de noodzaak van een voortdurende strijd tegen de bedreiging van het christendom te benadrukken. Read more
Het Annolied in dubbel perspectief
[fragment 1: strofe 43][i]
Vf stûnt dir heirrin ein, hîz Arnolt;
ci Wurmizi was her wîlin bischof.
seint Annin nam her mit handin,
sô quâmin si dar bihalvin.
mit suozir redin her un duo bistûnt.
her sprach: ‘trôsti dig, heirro, godis drût!
disin vlekkin wîsi hine gedûn!
ci wâre, dir is gereit der êwigi stûl.
daz sal sîn in curtin stundin,
sô bistu disin heirrin willicumin.
vntir un nimaht tu nû blîvin.
wî lûtir iz sal sîn, dad sî willin lîdin!
Crist havit tir disi ding irougit.
ô wî, heirro, wad tir êrin unti genâdin volgit!‘
harti gînc iz imi ci hercin,
daz her widere kêrin solde zir erdin.
ni wêrit duo ci stundin sô gewant,
durch alle diusi werilt nu rumiter daz paradysi lant:
sulich is diu himilschi wunne.
dar sule wir denkin, alt unti iungin.
von demi slâfe der heirro duo gestûnt,
wole wister, wad her solde dûn:
Kolnêrin virgab her sîni hulte.
daz her si hazzite, wî grôz daz wârin ere sculte.
Een van de vorsten, Arnold genaamd, verhief zich;
hij was bisschop geweest in Worms.
Hij nam St. Anno bij de hand en leidde hem apart.
Vriendelijk sprak hij hem toe:
‘Wees gerust heer, geliefde Gods.
Zorg ervoor dat deze vlek verwijderd wordt.
Voorwaar, de eeuwige troon staat voor je gereed.
Het zal niet lang meer duren,
dan ben je welkom in dit gezelschap.
Nu kun je hier temidden van hen niet blijven.
Hoe zuiver moet dat zijn, wat ze graag hebben.
Christus heeft je dat al laten zien.
Ach heer, hoeveel erkenning en genade zal je deel worden!‘
Het ging hem zeer aan het hart,
dat hij naar de aarde moest terugkeren.
Hadden de zaken nu niet zo gestaan,
dan zou hij om geen prijs het Paradijs hebben verlaten.
Zo groot is de hemelse heerlijkheid.
Daarop moeten ook wij, jong en oud, ons richten.
De vorst stond nu op uit zijn slaap.
Hij wist zeer goed wat hem te doen stond.
De Keulenaren vergaf hij.
Dat hij ze een slecht hart toedroeg, hoezeer was dat hun schuld.
1. De redding van een tekst
‘Die Sprache der Germanen jedoch ist
bis auf den heutigen Tag unvermengt und
unverfälscht den Zungen der Nachkommen
verblieben wie die Treue und Einfalt ihren Herzen.‘
(Martin Opitz)
In 1639 geeft de dan al befaamde Duitse dichter-geleerde Martin Opitz[ii] (1597-1639) een tekst in druk, die hij kort tevoren van een handschrift had gekopiëerd: Het Annolied. Opitz overlijdt nog in datzelfde jaar aan de pest. Zijn woonhuis in Danzig wordt uit sanitaire gronden geruimd en al zijn bezittingen, waaronder waarschijnlijk het door hem afgeschreven Annolied-Handschrift, worden aan de vlammen prijsgegeven. Maar de tekst van het lied blijft behouden, zij het in de gedrukte en ook bijgeschaafde versie die Opitz naliet[iii].
Met het handschrift verdwijnt een van de belangrijkste dragers van een gedicht[iv], dat voor de Duitse literatuur van de vroege middeleeuwen en voor ons begrip van de politieke verhoudingen van de late elfde eeuw van uitzonderlijk belang is. Het Annolied bezingt in 49 krachtige strofen de grootheid van aartsbisschop Anno van Keulen (gestorven in 1075) en via hem ook van het Duitse Rijk en van Keulen, de machtige metropool aan de Rijn. Maar niet alleen in literair opzicht is het Annolied interessant; het vult ook het beeld aan van de historische Anno en diens politieke machinaties en onthult tegelijkertijd het zelfbeeld van de vroegmiddeleeuwse voorname Rijnlandse adel. Als ergens in vroeg-middeleeuwse literatuur het persoonlijke verhaal politiek effect beoogt, dan juist in dit lied, dat een prominente plaats heeft gekregen in de Duitse literatuurgeschiedenis. Read more
Peter Suchenwirts ‘Hoe Hertog Albrecht ridder werd’ (1377) ~ De middeleeuwse heraut als politiek propagandist
Sinds Christus mens werd, eerlijk waar,
vergingen dertienhonderd jaar;
tel zeventig daar nog eens bij
plus zeven jaren op een rij:
dat jaar vertrok uit Oostenrijk
Hertog Albrecht, aan deugden rijk
– eerlijk, stil, welopgevoed –
gedreven door verstand en moed,
want hij begeerde ‘t ridderschap. (v. 1-9)
[…..]
In Samaiten, ‘t verre land,
kwam een bruiloftsfeest tot stand;
de gasten kwamen ongenood!
De heidenen men ten dans ontbood:
een zestigtal vond daar de dood.
Die avond werd de hemel rood,
want ‘t dorp, dat werd in brand gestoken.
‘k Had daar als bruigom graag ontbroken,
dat zweer ik bij mijn leven.
Ik had de bruid de bons gegeven!
Men zag daar vuur en vlam en rook.
Hermann van Cilli was er ook,
de graaf, die trok meteen zijn zwaard
en zwaaide ermee onvervaard
en zei tot Hertog Albrecht:
‘Beter is ridder zijn dan knecht!’
en gaf hem toen de ridderslag.
Daarop werden diezelfde dag
nog zeventig en vier geridderd. (v. 257-275)
[…..]
Het leger kwam de derde dag
vrolijk naar een land gereden
dat Russenia was geheten.
Daar werd alles weggevaagd
te vuur en zwaard; ‘t volk werd verjaagd,
de heide op en in de bossen
als was ’t een jacht op haas en vossen. (v. 360-366)
[…..]
Wie een goed ridder wezen wil,
kieze Vrouw Eer als metgezel
en ook Sint Joris, en terecht:
‘Beter is ridder zijn dan knecht!’
Dit woord hij niet vergeten mag
zolang hij leeft en elke dag
bij alles wat hij denkt en doet,
dan blijft voor schande hij behoed
en wordt alom geroemd zijn naam.
Ik, Suchenwirt, ik raad u aan,
u, edelen, acht tucht en eer
en houdt u voortaan aan mijn leer! (v. 561-572)
De historische achtergrond
Nadat het christendom in de vierde eeuw in het gehele Romeinse Rijk was doorgedrongen, breidde het zich in de volgende eeuwen geleidelijk naar alle kanten uit. Omstreeks het jaar 1000 was vrijwel geheel Europa gekerstend. In het westen strekte de invloed van de kerk van Rome zich tot Scandinavië, Polen, Tsjechië, Slowakije, Hongarije en Kroatië uit, in het oosten had de Byzantijnse kerk het christendom in Bulgarije, Roemenië, Servië, de Oekraïne en Rusland verspreid. Daardoor was er een grenslijn dwars door Europa ontstaan die tot in onze tijd nog te bespeuren valt. Merkwaardig is evenwel, dat een betrekkelijk klein gebied tussen de beide invloedssferen bij de kerstening is overgeslagen: de kuststrook aan de Oostzee van Polen tot Estland. In dit gebied woonden verschillende Baltische stammen, waarvan de Litouwers en de inmiddels van het toneel verdwenen Pruisen de belangrijkste waren. Alleen de naam van de Pruisen is blijven voortbestaan, omdat die Duitsers die de ondergang van dit Baltische volk hebben veroorzaakt, zich zo zijn gaan noemen. Waarom deze volkeren omstreeks 1200 nog steeds niet tot het christendom waren bekeerd, is moeilijk te zeggen. Tegen vreedzame pogingen het christendom te prediken, hebben zij zich steeds verzet, waarschijnlijk omdat ze vreesden door overname van een andere godsdienst ook hun eigen cultuur en daarmee hun eigen identiteit te verliezen. Een bekering met geweld was waarschijnlijk te gevaarlijk, omdat het gebied vol meren en moerassen voor een zwaar bewapend ridderleger nauwelijks toegankelijk was. Read more
Denis Fonvizin en zijn satirische komedie ‘De minderjarige’ ~ Politiek en literatuur in het Rusland van de 18e eeuw
Een pronkstuk van de Russische literatuur uit de 18e eeuw – de satirische komedie ‘De minderjarige’ van Denis Fonvizin (1745-1792) – werpt een schril licht op de relatie tussen politiek en literatuur in het Rusland van die tijd[i]. In het volgende zal ik deze komedie qua inhoud eerst voorstellen en dan nader op de politieke aspecten ingaan, waarbij ik onder ‘politiek’ datgene versta wat op de ene of andere manier met de grondslagen en de praktijk van de staatsmacht heeft te maken.
Bij de première van ‘De minderjarige’ in Sint-Petersburg op 24 september 1782 was het theater stampvol, de toeschouwers waren erg enthousiast en naar de Russische gewoonte wierpen zij hun portemonnaies op het toneel. Op het Moskouse toneel werd het stuk binnen één jaar niet minder dan acht keer opgevoerd, wat in het Russische theaterleven van de 18e eeuw heel bijzonder was. Dit succes bleek langdurig te zijn – tot in onze tijd behoort ‘De minderjarige’ tot het repertoire van het Russische theater, zijn personages en hun uitspraken zijn in Rusland spreekwoordelijk geworden. Wat zijn de redenen voor deze aanhoudende populariteit? Ik geloof dat zij niet alleen afhangen van het artistieke talent van de auteur, maar misschien ook in de voortdurende actualiteit van zijn onderwerp: het centrale vraagstuk van de Nieuwe tijd in Rusland – de Russische achterlijkheid in verhouding tot West-Europa. In Rusland begint het bewustzijn van deze achterlijkheid aan het begin van de 18e eeuw onder het bewind van tsaar Peter de Grote tot het algemene bewustzijn van de heersende elites door te dringen, en het vindt zijn politiek korrelaat in een hervormingspolitiek die zich door de mythische tegenstelling van een Oud en een Nieuw Rusland laat leiden. Het doel van deze politiek was niets minder dan een culturele revolutie – de transformatie van het land naar het voorbeeld van West-Europa en de heropvoeding van de bevolking volgens het wederom mythische ideaal van een Nieuwe Mens. In de praktijk leidde deze politiek tot een cultuurstrijd, die vanuit het petrinische machtapparaat meedogenloos gevoerd werd en die op sommige momenten aan een burgeroorlog deed denken. Deze cultuurstrijd was in de tijd van Fonvizin, tegen het einde van de 18e eeuw, nog geenszins afgesloten. In de 20e eeuw, onder veranderde ideologische voorwaarden, werd deze strijd door de Sovjetregering met nieuwe energie en uiterste bruutheid weer opgenomen. Sinds de perestrojka-tijd, zoniet veel eerder, zijn de resultaten van deze politiek niet meer te ontkennen. Het tragische van de Russische geschiedenis ligt niet in de laatste plaats in het feit dat het probleem van de achterlijkheid ook vandaag, na de ineenstorting van de Sovjetunie, niets van zijn actualiteit heeft verloren, eerder in tegendeel. Read more
Belle van Zuylen/Isabelle de Charrière en de Franse Revolutie ~ Lettres trouvées dans des porte-feuilles d’émigrés (1793)
BRIEF V
Abbé Des *** aan Markies de ***
We hebben hem gelezen, die brief, die verloren is geraakt, niet onderweg tussen Cress[ier] of Neuch[âtel] en het leger van Condé, maar op een kortere route. De abbé vertelde erin hoe hij aankwam bij Alphonse. Hij beschreef het verdriet van de jongeman en adviseerde hem wat te doen om de mening en het gedrag van de vader van Germaine ten opzichte van hem te veranderen. De beweegredenen van Alphonse om zich niet voor de tweede keer aan te sluiten bij de vijanden van zijn vaderland werden breed uitgemeten evenals de politieke opvattingen van de abbé. Hij wilde een koning en had geen behoefte aan hoge adel en een bevoorrechte stand in de staat. Hij was van mening, en dat leek aannemelijk, dat als de adel weer toegelaten zou worden als aparte stand ze voortaan geen overeenkomst zouden kunnen sluiten. Ook al werd hij als priester vervolgd, toch was een onbeperkte verdraagzaamheid op het vlak van de godsdienst zijn grootste wens en hij leek van mening te zijn dat de aanhangers van elke godsdienst zelf voor de kosten van hun eredienst moesten opdraaien inclusief het salaris van hun geestelijken. Hij had graag de tienden in natura weer willen invoeren als de lichtste van alle belastingen. Met deze bijdragen van de grondbezitters vond hij het even eenvoudig als rechtvaardig en vanzelfsprekend voedsel te verstrekken aan de zieke behoeftige, het arme weeskind en de arme bejaarde. Ook de man die zich bezighield met het geven van aalmoezen, onderwijs en stichting aan het volk, en daarom geen tijd had zijn eigen zaken te behartigen zou misschien niet in zijn levensonderhoud kunnen voorzien als daar geen regeling voor bestond (LTPE, 55).[i]
Tegen het einde van haar leven noemt Isabelle de Charrière zich in een brief aan haar vriendin Caroline de Sandoz-Rollin “iemand die er geen behoefte aan heeft zich in het openbare debat te mengen” (O.C., VI, 62). In deze opmerking klinkt iets door van teleurstelling, want in de jaren voorafgaande aan de Franse Revolutie is ze, via haar geschriften, bepaald wel in de openbaarheid getreden. Ze heeft zich zelfs gewaagd op een bij uitstek aan mannen voorbehouden gebied: dat van de politiek. Tussen 1787 en 1788 publiceerde ze 17 kleine pamfletten, meestal in briefvorm, over actuele zaken in de Nederlandse en Franse politiek. De verzamelbundel verscheen in Zwitserland in 1788 onder de titel Observations et conjectures politiques.
Daarna gaat Isabelle de Charrière zich sterk verdiepen in de verschillende stadia van de Revolutie, niet alleen de gebeurtenissen in Frankrijk maar ook de repercussies ervan elders in Europa. In Zwitserland vanaf 1793 en in Holland in 1795 toen de Fransen het land binnenvielen en de Bataafse Republiek werd uitgeroepen. Na de vorming van de Cisalpijnse Republiek in 1796 en de Helvetische Republiek in 1798 lag Europa aan de voeten van Frankrijk. Isabelle de Charrière volgde de gebeurtenissen dankzij haar netwerk van correspondenten in Italië, Holland en Engeland en ze zag niet zonder bezorgdheid de steeds groter wordende macht van Bonaparte, de toekomstige keizer Napoleon. Asychis ou le Prince d’Egypte (O.C., IX, 357-402), haar onvoltooide roman uit 1798 over de opvoeding van een vorst, kan gelezen worden als een allegorie op de politieke macht waarin ze haar mening geeft over het bonapartisme. Read more