God wil het! – XIII – Reizen in het spoor van de kruisvaarder
No Comments yetIsraël: het land van belofte
Ongeveer 1800 jaar v. Chr. leidde Abraham een groep nomaden, van Mesopotamië naar de bergen van Kanaän in Palestina. Tijdens een hongersnood trokken ze verder naar Egypte, van waar ze rond 1250 v. Chr. onder leiding van Mozes de weg terug aflegden en opnieuw de bergstreken van Kanaän bevolkten. De Israëlieten stichtten een koninkrijk en kozen als eerste koning Saul (1023-1004 v. Chr.), die door zijn geadopteerde zoon David werd opgevolgd. David veroverde in 997 v. Chr. Jeruzalem en maakte daar de hoofdstad van zijn koninkrijk van. David werd opgevolgd door zijn zoon Salomon (965-928 v. Chr.). Tijdens zijn regering werd de eerste tempel gebouwd. Na Salomons dood werd het koninkrijk in twee delen opgesplitst: Israël en Juda. Rond 721 v. Chr. werd Israël door de Assyriërs veroverd. De Israëliërs verstrooiden zich en dit was het begin van de joodse diaspora, de wereldwijde verspreiding van joodse gemeenschappen. Juda werd in 587 v. Chr. Veroverd door de Babyloniërs (586-538), die Jeruzalem en de tempel verwoestten.Van 538-332 v. Chr. behoorde Palestina tot het Perzische wereldrijk. Jeruzalem en de verwoeste tempel werden herbouwd. Hierna volgde een periode van drie eeuwen Griekse overheersing. In het jaar 63 v. Chr. werd Palestina een Romeinse provincie. Tijdens joodse opstanden werd de tempel in Jeruzalem voor de tweede keer verwoest (70 n. Chr.). Veel joden werden als slaven verkocht of ontvluchtten het land. Het werd hun verboden in Jeruzalem te wonen. In de Byzantijnse periode (324-640) verspreidde het christendom zich en werd Palestina – het Heilige Land – een belangrijk doel voor pelgrims. Omstreeks 638 werden Palestina en Jeruzalem veroverd door de binnenvallende Arabieren. Vanaf het eind van de tiende eeuw beheersten de Egyptische Fatimiden grote delen van Syrië en Palestina, waaronder Jeruzalem. Met uitzondering van de periode onder het bewind van kalief Hakim (begin elfde eeuw), was de positie van de christenen en joden redelijk goed. De Fatimiden boden hen tegen betaling protectie, maar wel verzetten dezen zich meer en meer tegen de constante, toenemende stroom van christelijke pelgrims.
Palestijnen, joden en toeristen
De Noord-Israëlische havenstad Akko is een populaire toeristische attractie met een labyrint aan steegjes en straatjes waar joodse en arabische handelaren in hun souvenirwinkeltjes broederlijk de eindeloze rijen voorbijtrekkende dagjesmensen bedienen. Akko wordt met haar overwegend Palestijnse bevolking en karakteristieke Arabische binnenstad vaak als voorbeeld gesteld van hoe joden en Palestijnen vreedzaam kunnen samenleven. De moskee van Achmed El-Jazzar, een groot gebouw afgezet met witte koepeltjes en een minaret, steekt boven de metersdikke vestingmuren uit. Het gebedshuis werd aan het eind van de achttiende eeuw gebouwd en naar voorbeeld van de grote moskeeën van Istanbul rijkelijk gedecoreerd met rood, wit en zwart marmer ter ere van de overwinning die emir El Jazzar boekte op Napoleon die in die tijd met zijn leger het Midden-Oosten binnendrong. Een groepje Palestijnse jongens van een jaar of achttien staat bij de ingang van de belangrijkste toeristische attractie: de ondergrondse kruisvaarderstad. Ze zijn op zoek naar een klusje en willen om de tijd te doden graag een praatje maken over hun dagelijkse beslommeringen. Geen werk, geen school, een beetje muziek maken, een beetje verveeld rondhangen. ‘Nee, met de joden hier hebben ze geen problemen.’ Op verzoek zingen ze begeleid door ritmisch handgeklap à capella een lied over de heldendaden van Sultan Saladin.
Akko veranderde in de tijd van de kruisvaarders van een relatief eenvoudig vissersplaatsje in een machtig fort dat als bevoorradingshaven diende voor het koninkrijk Jeruzalem. Schepen uit geheel Europa, maar vooral Italië, voeren af en aan om de kruisvaarders in de elfde en twaalfde eeuw te voorzien van wapens, voedsel en goederen. In zee ligt nog de Vliegertoren en in de middeleeuwen konden de inwoners van Akko in geval van nood de haven afsluiten met een zware ketting die aan de toren was bevestigd. Akko kent een eeuwenlange geschiedenis onder vreemde overheersers die voor langere of kortere tijd hier hun macht uitoefenden. De Babyloniërs, de Assyriërs, de Egyptenaren, de Perzen, de Feniciërs, de Filistijnen, de Grieken, de Turken en de kruisvaarders lieten hier hun architectonische sporen na. Eeuwenlang werd de Middellandse Zeekust beheert door de Feniciërs, die hun uit stadsstaatjes bestaande rijk in stand hielden door intensieve handel te voeren met de Middellandse Zee landen. Tyre was hun belangrijkste haven, maar ook Akko was in die tijd al een machtige vesting.
In de vierde eeuw v. Chr. lukte het Alexander de Grote om Akko te veroveren. Na zijn dood werd de stad achtereenvolgens bestuurd door Egyptenaren, Syriërs en Romeinen, die de havenplaats in 636 na Christus moesten afstaan aan de Arabieren. Door het dichtslibben en het verval van de vijftig kilometer zuidelijker gelegen haven van Caesarea werd Akko de grootste haven van Palestina en tussen 1104 en 1291 vormde Akko de belangrijkste schakel tussen het Koninkrijk Jeruzalem en Europa. Aanvankelijk hielden de door de eeuwen heen versterkte stadsmuren zelfs de eerste kruisvaarders buiten de poorten en pas vijf jaar na de verovering van Jeruzalem kwam ook Akko in handen van de Franken. Onder het bewind van de westerlingen groeide Akko expansief; duizenden immigranten uit Europa bevolkten de nauwe straatjes, bouwden ziekenhuizen, winkels en kazernes alsmede hospiesen voor de toenemende schare pelgrims die na de verovering van Jeruzalem door Palestina trokken.Mede dankzij deze krachtige havenstad konden de kruisridders aan hun nieuwe staat bouwen: het koninkrijk Jeruzalem.
Akko’s belangrijkste attractie is de ondergrondse kruisvaarderstad die op acht meter diepte onder het straatoppervlakte ligt. Een trap leidt naar een onderaards gewelf, dat aansluit op de kamers van het ‘Domus Informorum’, het kruisvaarders ziekenhuis van de hospitaalridders, de Johannieters. De ondergrondse stad bestaat nu nog uit verschillende zalen: ridderzalen, vergaderzalen, regeringszalen en de meest imposante ontvangsthal van de stad; de crypte heeft een oppervlakte van 450 vierkante meter en is twaalf meter hoog. In tijden van nood konden de kruisvaarders via een nauwe tunnel die naar de zuidelijke en noordelijke poort leidde de stad ontvluchten. De ondergrondse citadel is nog grotendeels intact, maar archeologen en bouwkundigen moeten er alles aan doen om dit symbool van een korte maar heftige geschiedenis in het bestaan van de stad goed te conserveren want de ziltige zeelucht tast de muren van het middeleeuwse fort voortdurend aan.
Voorbij Akko trokken de kruisvaarders in mei 1099 over de velden van Ptolomais langs de berg Karmel en sloegen aan het meer van Caesarea voor enige dagen hun tent op. ‘Terwijl de kruisvaarders hier verwijlden viel een duif – aan de klauwen van een roofvogel ontsnapt – levenloos in het kamp neer. De bisschop van Apt, die de vogel opnam, vond onder de vleugels een brief, die van de emir van Ptolomais aan de emir van Caesarea was gericht. De brief luidde als volgt: “het vervloekte ras van de christenen is over mijn grondgebied getrokken; zij betreden thans het uwe. Zorg dat alle bevelhebbers van de muselmanse steden van hun tocht verwittigd worden, zodat zij maatregelen kunnen nemen om onze vijanden te verpletteren.”’
De kruisvaarders waren zeer verrukt over deze brief. Zij zagen hierin een teken dat God hen beschermde omdat Hij vogels stuurde die de geheimen van de ongelovigen verraadden. Eind mei kwamen de christenen in Caesarea aan. Zij verbleven hier vier volle dagen om op waardige wijze het pinksterfeest te vieren. Twee jaar later, in 1101, keerden ze nog eens terug, veroverden de stad en vermoordden alle bewoners die zich in paniek in de moskee hadden teruggetrokken. ‘De muren waren destijds dertig voet breed toen de kruisvaarders hier voor de poorten lagen, maar op zich vormde dat geen belemmering om de stad te overvallen en de zaak hier te plunderen,’ zegt de Amerikaanse archeoloog Kenneth G. Holum van de Universiteit van Maryland. Holum werkt sinds 1992 als teamleider van een groep archeologen die onafgebroken onderzoek doen naar de kruisvaarders geschiedenis in Caesarea. ‘Tijdens de plunderingen door de kruisvaarders werd volgens de kronieken de Heilige Graal, de Sacro Cantino, gevonden en dat is de heiligste relikwie die het christendom heeft nagelaten. Er lagen hier in die tijd veel Italiaanse schepen voor de kust, die voor de proviandering van de kruisvaarders zorgden. De kapitein van een Genuaans schip zou de Heilige Graal mee naar Europa hebben genomen.’
In de oude, blootgelegde kruisvaarderstad zijn nog straatbogen te zien en overblijfselen van huizen waar de kruisvaarders in woonden. Ook zijn de contouren van een kerk nog duidelijk te zien. ‘Die is gebouwd op het fundament van een moskee. En daar,’ wijst Holum in de richting van de Middellandse Zee, ‘verrees vroeger de citadel die nu gebruikt wordt als een restaurant waar wij onze maaltijden gebruiken.’
In 1992 ontdekten de Amerikaanse archeologen enkele begraafplaatsen uit de twaalfde eeuw. ‘Binnen de stadsmuren werden de aristocraten onder de kruisvaarders naast de kerk begraven in stenen tombes terwijl het gewone volk begraven werd in massagraven die zij buiten de stadsmuren dolven. Af en toe graven wij nog wel eens kleine zilveren kruisen op. En aan de manier waarop wij de skeletten aantroffen kunnen we opmaken dat we te maken hebben met christenen want de meesten lagen met hun armen gekruist in het graf,’ aldus Holum.
De kruisvaarders trokken vanaf Caesarea landinwaarts richting Ramla (Ramleh), de locatie van het huidige vliegveld Ben Goerion, Ramleh, in 716 v. Chr. gesticht, was een Arabische stad en op de middeleeuwse pelgrimroute de belangrijkste stopplaats tussen Caesarea en Jeruzalem. Door de komst van de kruisvaarders raakte de moslimbevolking van Ramleh in paniek omdat het garnizoen soldaten te klein in aantal was om de stad te verdedigen en hulp van de Fatimiden uitbleef. Ze ontvluchtten de stad die op 3 juni 1099 door de christenen werd ingenomen. Ze begonnen direct met het herstel van de Sint-Georgekerk die de moslims voor hun vlucht hadden verwoest. De kruisvaarders waren opgetogen dat zij een moslimstad in het hart van het Heilige Land hadden veroverd. Tijdens hun verblijf in Ramleh ontstonden er verhitte discussies over het vervolg van de route. Sommigen vonden het niet verstandig om Jeruzalem in de hete zomer aan te vallen en stelden voor de Fatimiden eerst uit het gebied te verdrijven. Uiteindelijk werd dit voorstel verworpen en werd de mars naar Jeruzalem op 6 juni voortgezet.
Robert Mulder & Lejo Siepe – God wil het! Reizen in het spoor van de kruisvaarders
Rozenberg Publishers 2005 ISBN 978 90 5170 168 5
Comments
Leave a Reply