De ideologie van de PVV ~ Hoofdstuk 6: Emigratie en multiculturaliteit
De Molukken
De islamitische jaartelling neemt de emigratie van de profeet Mohammed in 622 AD van Mekka naar Medina als startpunt. Emigratie en islam zijn dan ook nauw met elkaar verbonden en het is op basis van deze observatie dat Bosma tot de volgende stelling komt: ‘Emigratie is altijd een belangrijk wapen geweest van de islam’ (p. 177). Hij voegt er een element aan toe: emigratie is een wapen van de moslims, geen verschijnsel. De islam diende en dient verspreid te worden over de hele wereld.
Bekeringsijver is geen enkele grote godsdienst vreemd, en dat geldt ook voor het door Bosma zo opgehemelde christendom.
Christenen en moslims zitten elkaar dan ook vaak in de weg in de randgebieden van beide religies. Bosma geeft er een voorbeeld van en ik citeer: ‘Op de Molukken, waar de lokale christelijke bevolking “door de eeuwen trouw” (aanhalingstekens van Bosma) was aan Nederland, zijn deze christelijke autochtonen in de problemen geraakt door de mosliminwijkelingen’ (p. 177).
Om meerdere redenen is dit citaat interessant. Bosma gaat ervan uit dat de Molukken oorspronkelijk christelijk waren, de – let op de term – autochtone bevolking hing het christendom aan, maar daar kwamen de moslims, let weer op de term, de inwijkelingen, en die veroorzaakten problemen voor de bevolking, die, let weer op de manier van formuleren, door de eeuwen heen trouw aan Nederland was.
Een blik in geschiedkundige werken over de Molukken genereert een heel ander beeld over hun geschiedenis en godsdiensten.
Aan het begin van de zestiende eeuw komen de Molukken in beeld van de Europese koloniale machten, Portugal voorop.
Knaap stelt in Knaap, Manuhutu & Smeets (1992) dat er ‘reeds in de vijftiende eeuw moslims op de Ambonse eilanden aanwezig waren’ (p. 11), en dat het proces van islamisering pas goed op gang kwam rond het jaar 1510. In 1512 verschijnen de Portugezen in de Molukken en in de jaren 1536-1538 verzoekt het ‘heidense’ dorp (aanhalingstekens van Knaap) Hatiwe dan ‘om een bondgenootschap met de Portugezen en gaat als eerste tot het christendom over’ (p. 12). Een kleine eeuw later ‘verovert de VOC de Portugese posities op de Ambonse eilanden’ (p. 12). De conclusie van Knaap betreffende de geschiedenis van de Molukken luidt als volgt:
‘Wanneer wij de bovenstaande chronologie nader beschouwen dan valt te concluderen dat het eerste cluster, 1510-1520, met de islamisering, de komst van de Europeanen en Ternatanen en de kruidnagel, het tweede,1536-1538, met de introductie van het christendom en het begin van het Europese koloniale bestuur, en het achtste, 1652-1658, de definitieve onderwerping van de kustbevolking van het westelijke gedeelte van de Ambonse eilanden aan het koloniale gezag en de daarmee samenhangende beperkingen van het verspreidingsgebied van de kruidnagelcultuur, veruit het belangrijkste zijn’ (p.13).
Het moge duidelijk zijn dat de islam de Molukken eerder bereikte dan het christendom en dat de Molukken toch vooral een wingewest waren voor de kruidnagelcultuur. Dit beeld wordt bevestigd door het werk van De Graaf (1977). Deze beschrijft de geschiedenis van de Molukken ook volgens genoemde chronologie. Daarbij maakt hij opmerkingen over de naam
Molukken. Hij stelt dat sommigen meenden dat de naam van de eilanden, ‘dit Maloekoe van het Arabische woord malik, d.i. koning kwam’. ‘De Molukken zouden dus Eilanden der Koningen zijn’ (p. 20). Het Arabisch als taal is onverbrekelijk verbonden met de islam. De Graaf stelt verderop (p. 23) dat ‘Ambon in zijn historie weinig tijden gekend heeft zo rijk aan ingrijpende gebeurtenissen als de jaren omstreeks 1500. Twee werden reeds besproken: de invoering van de kruidnagelteelt en de komst van de Islam. De derde is de ontdekking van de Molukken door de Portugezen’ (het cursief is van De Graaf).
Deze korte historische exercitie toont aan dat er heel wat af te dingen valt op de visie van Bosma. De islam vestigde zich eerder op de Molukken dan het christendom en de eilanden vormden toch vooral een wingewest, eerst voor de Portugezen, later voor de Nederlanders. Dat zet de vermeende trouw van de ‘autochtone christelijke bevolking door de eeuwen heen’ wel in een heel ander daglicht. Bosma’s eurocentrisme is opvallend, evenals zijn tamelijk paternalistische visie op die Molukkers die ‘Nederland zo trouw waren’. Laat de Molukkers het maar niet horen. Ze zijn ernstig teleurgesteld, zo niet zwaar gefrustreerd over het gedrag van de Nederlandse overheid en mochten er al minderheidsgroepen in Nederland zijn geweest die geweld gebruikt hebben, dan zijn het de Molukkers wel, maar daarover geen woord in Bosma’s boek.
Het Amerika van Columbus
Bosma wil voorbeelden geven van welke idiote vormen het multicultidenken kan aannemen. Maar zijn tegenvoorbeelden vind ik minstens zo krom. Een ander citaat: ‘Wie het waagt te zeggen dat Columbus Amerika heeft ontdekt, kan rekenen op een ernstige reprimande: de indianen woonden er toch al?’ (p. 203). Bosma komt tot deze uitspraak in zijn verhandeling over de ideologie van het multiculturalisme, die breed ingang gevonden heeft in de Amerikaanse samenleving.
Bosma heeft enige jaren in de Verenigde Staten gewerkt en gestudeerd. Zeggen dat Columbus Amerika heeft ontdekt getuigt van eurocentrisme en dat is aldus Bosma, ‘een ernstige afwijking van de partijlijn’ (p. 203). Hij zegt dus met zoveel woorden dat er niets mis is met eurocentrisme. Ik vind het allemaal prima, maar toch wringt er ook hier iets in de redenering. Laat ik eerst een ander citaat geven en dan terugkomen op het Amerika-en-de-indianen voorbeeld: ‘Vrijwel alle multiculturele staten zijn na een hoop ellende gedesintegreerd’ (p. 188). Deze lijn doortrekkend stel ik vast dat de Verenigde Staten op termijn zullen desintegreren net als de Sovjet-Unie dat indertijd deed.
Als er ergens ter wereld in een land de nadruk wordt gelegd op eigen identiteit en achtergrond, van de zwarten, de hispanics, de indianen, en andere groepen, dan is het Amerika wel. Ik durf de stelling wel aan dat Amerika een multiculturele samenleving is en dus, aldus Bosma, gedoemd te mislukken. Ik redeneer nog even door: het drama dat Amerika gaat overkomen, had voorkomen kunnen worden als die Columbus en in zijn gevolg de Europeanen, Amerika nooit bevolkt en gekoloniseerd hadden.
Dan was het gewoon monocultureel indiaans gebleven, waren de Indianen ook niet bijna uitgemoord en hadden we een groot monocultureel indiaans land gehad in plaats van de Verenigde Staten.
Monoculturaliteit
‘Monoculturaliteit, aangevuld met christelijkwesterse waarden als vlijt, discipline, eerlijkheid en efficiency zorgden voor een ongeëvenaard hoogtepunt in de menselijke geschiedenis. Het heeft de mensheid alles gegeven waar ze ooit naar heeft kunnen verlangen’ (p. 187). Voilà, het standpunt van Bosma en de PVV over culturaliteit. Geen woord over bijvoorbeeld de uiterst gedisciplineerde, efficiënte en respectvolle culturen van China, Korea en Japan. Het christendom, het westen heeft het primaat op humaniteit. Bovendien: ‘Democratieën voeren zelden oorlog, en al helemaal niet met andere democratieën’ (p. 188). Als je de Verenigde Staten een democratie noemt, dan komt de laatste uitspraak in een bijzonder daglicht te staan. En wat te denken van ’s werelds grootste democratie, India? Het land is al vanaf zijn stichting min of meer in staat van oorlog met buurland Pakistan. Tegen elke uitspraak van Bosma over het ideaal van de monoculturele samenleving staan zo talloze voorbeelden. Maar dan nog iets anders: ‘Een niet-multiculturele samenleving lijkt ook een voorwaarde voor iets anders: de verzorgingsstaat’ (p. 188). Immers, ‘in een land waar de bevolking zich beschouwt als één familie, is men eerder geneigd de mensen die het tegenzit te helpen’ (p. 188). Want: ‘immigratie en diversiteit versterken het sociaal isolement’ (p. 189). Nederland is een land waar veel culturen gevestigd zijn. Het is een land dat ook een welvaartsstaat is (die nu in snel tempo mede dankzij de PVV wordt afgebroken, maar dit terzijde). Is dat al niet een voorbeeld tegen de laatste stellingen van Bosma? Het doet me denken aan het motto van de protestantse voorman Abraham Kuyper (1837-1920), indertijd ‘soevereiniteit in eigen kring’. In de periode dat Nederland (zo ongeveer tussen 1860-1970) een zuilenmaatschappij was, met een protestantse, katholieke en socialistische zuil, was het vrijwel ondenkbaar lid te worden van elkaars sportverenigingen of vakbonden of elkaars kranten te lezen.
Het was in zekere zin ieder voor zich, maar toch bestond de maatschappij uit diverse subsamenlevingen, ieder met zijn eigen cultuur. Nederland is in die zin dus ook nooit monocultureel geweest en ik begin me steeds meer af te vragen welke samenleving nu echt monocultureel is. Bosma geeft er geen specifieke voorbeelden van. Overigens waren het tamelijk monoculturele staten, Frankrijk en Duitsland, die talloze oorlogen zijn begonnen of hebben gevoerd en ook het ‘monoculturele’ Engeland kon er wat van in de periode van het kolonialisme in Afrika en Azië.
De multiculturele ideologie
Een aantal citaten over de multiculturele ideologie: ‘Het multiculturalisme is ten gevolge van de sixtiesomwenteling onze nationale staatsideologie geworden’ (p. 320); ‘Het “antifascisme” brengt ons een totalitaire ideologie, en op weg daarnaartoe de ondergang van de verzorgingsstaat, democratie en sociale stabiliteit’ (p. 320); ‘De multiculturele samenleving is het resultaat van een uitholling van de democratie’ (p. 119); ‘Ook in multiculti-Nederland is taal een manier om het denken te beïnvloeden. Door het gebruik van woorden en termen en het kaderen van begrippen wordt ons de denkwereld van de multiculturalistische elite opgedrongen’ (p. 237);
‘Moslimmigranten zijn de stoottroepen van mei 1968; het zijn de mohammedanen die moeten slagen waar de soixant-huitards faalden: de vestiging van het postraciale, multiculturele, egalitaire Utopia vol broederschap en zonder archaïstische nationale symbolen – en al helemaal zonder christendom’ (p. 318). De kruistocht van Bosma culmineert in zijn hoofdstuk 7b onder de titel Een geloofsbelijdenis. Bosma vat het multiculturalisme daar in 20 artikelen samen. In 11 van de 20 artikelen wordt verwezen naar islam, moslims, Koran of Marokkanen en zo legt Bosma de link tussen multiculturalisme en islam. Want daar komt het uiteindelijk op neer: het multiculturalisme is het speeltje van de linkse elite, de massa wil er niets van weten, het wordt de massa opgedrongen, en de moslims met hun bekende dubbele agenda spelen het spel vrolijk mee om later, als er geen weg meer terug is, de macht over te nemen, het land te islamiseren en de sharia in te voeren.
Ergens bereikt een immigratiestroom een tipping point. Dan worden niet de immigranten aangepast aan het gastland, maar dan wordt het gastland aangepast aan de inwijkeling ‘(p. 141). En dat allemaal als je theses van de multiculturele geloofsbelijdenis (hoofdstuk 7b) volgt en toepast.
Hitler en multiculturaliteit
Bosma maakt in zijn De schijn-élite van de valse munters deze keer geen vergelijking tussen het multiculturalisme en Hitler en diens nationaal-socialisme. Dat is ook erg lastig. Mocht multiculturalisme het stokpaardje zijn van huidig links, het was het beslist niet van zijn ‘voorganger’. Hitler was bij uitstek een aanhanger van volkomen verderfelijke raciale ideeën en ik hoef niet uit te wijden waar die toe leidden. De door Hitler aangestelde machthebber over Nederland, Arthur Seyss-Inquart, uitte in eerste instantie ‘goede’ intenties: ‘Wij komen hier niet om een volk te knechten en te vernietigen of om een land zijn vrijheid te ontnemen’ (citaat uit Vermaat, 2010, p. 250), maar uiteindelijk werd ons land genadeloos uitgemolken, beroofd en geterroriseerd en werden onze mensen gedood.
Wederom is het van belang vast te stellen welke woorden en denkbeelden in Bosma’s boek niet voorkomen.
Besluit
Praten over culturen is wat mij betreft veel complexer dan de eenvoudige tegenstelling monocultuur-multicultuur. Mensen van alle tijden mengen zich of we dat nu willen of niet. Mensen vormen uiterst tolerante mono- of multiculturen, of buitengewoon wrede mono- of multiculturen. Er komen zo verschrikkelijk veel aspecten bij culturen kijken. Ik wil niets afdoen aan de observatie dat de ene cultuur prettiger om in te leven is dan de andere, maar wat ik ook vaststel is dat je blindstaren op wat monocultuur is en de ideale samenleving die deze zou voortbrengen en de afkeer van alles wat multicultuur is, historisch en empirisch gewoon niet houdbaar is. Wat me wel opvalt, en ik parafraseer een eerder citaat van Bosma in dit stuk (zie boven): ‘Ook in PVV-Nederland is taal een manier om het denken te beïnvloeden. Door het gebruik van woorden en termen en het kaderen van begrippen wordt ons de denkwereld van de PVV-elite opgedrongen’ (p. 237).
Het gaat om het constante bashen van de PVV van alles wat links (‘verschrikkelijk’) en islam (‘stemvee’) is, en multicultureel (‘multicul’) heet, en dat ertoe leidt dat volk en elite, om maar in termen van Bosma te blijven, zich in steeds meer gepeperde termen uitlaten over met name de moslims. De politiek van uitsluiting die de PVV voert, vindt plaats in taal, in de geschreven tekst van PVV’er Bosma en de gesproken woorden van PVV-vertegenwoordigers in het land die meer en meer in de media verschijnen.
De ideologie van de PVV ~ Hoofdstuk 7: De PVV, de wording van een partij
Een hippe en bovenal menselijke partij
Noem het woord hip, en je denkt geheid aan de tijd van de hippies in de jaren ’60 en ’70 en daarmee ook aan het ‘verschrikkelijke’ Nieuw Links dat die goeie ouwe Partij van de Arbeid te grazen nam. Ik besprak dat laatste in hoofdstuk vijf van dit boek. Toch, en dat is opmerkelijk, noemt Martin Bosma, de stormachtige ontwikkelingen van de PVV aan het einde van zijn boek beschouwend, zijn partij hip: ‘We zijn hip geworden’ (p. 329). Het toe-eigenen van de terminologie van de ander is een bekende strategie om jezelf in de markt te zetten. ‘Hip? Dan moet je bij de PVV zijn!’
De schijnélite van de valse munters wordt gekenmerkt door de rode lijn van Bosma’s eigen ontwikkeling als PVV’er en die van de PVV zelf. Partijleider Geert Wilders wordt uiteraard ook genoemd in een geschiedenis, die Bosma kwalificeert als een missie die strijd en inzet vraagt: ‘We moeten functioneren als een soort half-ondergrondse verzetsorganisatie’ (p. 29).
En over Geert Wilders: ‘Hij zal zijn huis nooit meer terugzien’ (p. 24; na de moord op Theo van Gogh in 2004). Het boek laat zich lezen als een, vergeef me de vergelijking, indianenverhaal. Tegenslagen: ‘Zwijgend kijken we uit het raam. We hebben nog een lange weg te gaan’ (p. 33), na een teleurstellende campagne-avond in Den Bosch. Spanning: ‘Al je bloed, zweet en tranen heb je de weken en maanden ervoor vergoten, nu is het een kwestie van afwachten’ (p. 198) op de avond van de verkiezingen van 22 november 2010. Triomfen: ‘De blikken van de mensen van de andere partijen spreken boekdelen: wij zijn de partycrashers, de ongewenste indringers. Wat komen wij toch doen?’ (p. 199), bij de verkiezingsoverwinning op dezelfde datum.
Opofferingsgezindheid:
‘Ik zal nooit vergeten hoe Geert zegt: “Dit is precies waarvoor we hier zitten. Al houden we een zetel over, dit is nu eenmaal onze taak’’’ (p. 226) bij de commotie rond de film Fitna. Opluchting: ‘Het zijn momenten die veel goedmaken. Nederland gaat het steeds beter snappen’ (p. 226) na reacties van mensen die in Volendam en Drachten op de PVV hebben gestemd. Corporate spirit: ‘De PVV is uitgegroeid tot een rassemblement van vrolijke (in de betekenis van Huizinga) patriotten. Mensen die zich afzetten tegen “hen die het kwade goed noemen en het goede kwaad, die van het duister licht maken, van licht duisternis, van bitter zoet en van zoet bitter”’ (p. 325). En gevoel voor geschiedenis: ‘Over honderd jaar zullen mensen zich Geert Wilders herinneren als iemand die de morele helderheid had de waarheid te vertellen die verteld moest worden’ (p. 227). Niets menselijks is de PVV vreemd.
Normen en waarden
Het is prettig vast te stellen dat Martin Bosma en Geert Wilders mensen van vlees en bloed zijn met alle emoties die daarbij horen. Bovendien toont zich door de regels van het boek ook een stelsel van normen en waarden: ‘De generatie van mei 1968 heeft zich afgezet tegen de burgerlijkheid van de traditionele linksen op waarden als discipline, netheid, arbeidsethos, matigheid, respect voor ouderen en waardering voor onze geschiedenis en nationale symbolen’ (p. 285). ‘Monoculturaliteit, aangevuld met christelijk-westerse waarden als vlijt, discipline, eerlijkheid en efficiency zorgden voor een ongeëvenaard hoogtepunt in de menselijke geschiedenis’ (p. 187). Al eerder betoogde ik dat Bosma met een redelijk mild oog kijkt naar die goeie ouwe Partij van de Arbeid van de jaren ‘50 en in dat licht concludeer ik dat hij belang hecht aan waarden als discipline, netheid, arbeidsethos en matigheid (het eerste citaat), en hoe dan ook aan vlijt, eerlijkheid en efficiency (het tweede citaat). Mooi en prijzenswaardig. Ik denk dat niemand het oneens zou kunnen zijn met het belang van genoemde waarden. Toch wringt hier iets, want de PVV-praktijk wordt beslist niet gekenmerkt door met name matigheid en respect voor ouderen. Je kunt dan nog zo mooi betogen dat je niets tegen moslims hebt en alles tegen de islam, ik kan me niet voorstellen dat, als je als moslim wordt weggezet als ‘islamitisch stemvee’ of als drager van ‘kopvod’, je dat ervaart als uitingen die gekenmerkt worden door gematigdheid en respect (ik vat respect voor ouderen hier op als respect voor elk mens; immers, waarom zou je wel respect hebben voor ouderen, maar niet voor jongeren?). Ik voel me niet geroepen Wilders, Bosma en de PVV de maat te nemen, maar ik sta mezelf wel toe hen langs hun eigen moreel-ethische meetlat te leggen. De taal en stijl van de PVV worden gekenmerkt door een buitengewone grofheid en botheid. De rechter maakte daar ook melding van in zijn Wildersvonnis van 23 juni 2011.
Diverse media meldden dat de rechtbank ‘de uitspraken van Wilders over een tsunami van moslims “grof en denigrerend” vond. Over andere uitlatingen stelde de rechtbank: ‘Deze uitspraken zaten op de rand van het toelaatbare en zijn opruiend’.21 De PVV-uitingen mogen juridisch dan niet strafbaar zijn, naar de menselijke maat kunnen ze heel erg pijnlijk zijn. En dus in forse tegenspraak met de waarden die de PVV zo eigen zegt te zijn. Overigens hield ik de PVV in een artikel in de Volkskrant van 26 september 2011 de spiegel van zijn eigen moraal voor [22]. Er was veel commotie in die tijd in het parlement om de ronduit onparlementaire taal van de PVV-Kamerleden tijdens de algemene beschouwingen. Mijn stelling was dat de PVV’ers zich wel eens naar de door hen zo geroemde christelijke principes zouden mogen gedragen. De reactie van Martin Bosma in de Volkskrant van 30 september 2011 was vernietigend [23]. En passant werd ik met Diederik Stapel, de gevallen Tilburge hoogleraar, op de mestvaalt van de – academische – geschiedenis gegooid. Het was allemaal weinig verheffend en in schrille tegenspraak met de door de PVV’er zo opgehemelde normen en waarden.
Grubbenvorst en Zuidlaren
Bij de verkiezingen voor de Provinciale Staten van 2 maart 2011 waren er van de 17.509 geldige stemmen in de gemeente Horst aan de Maas, waaronder het dorp Grubbenvorst valt, 2.776 voor de PVV [24]. Dat is een percentage van 15,85 bij een opkomst van 55,48%. Voor de gemeente Tynaarlo, waaronder het dorp Zuidlaren valt, geldt dat 1.291 mensen op de PVV hadden gestemd op een totaal van 16.821 personen die een geldige stem hebben uitgebracht bij een opkomst van 67,07%25. Het PVV-aandeel was 7,67%. Wat is het belang van deze cijfers voor u als lezer? Het volgend citaat verklaart een en ander: ‘Veel politici die ik (informeel) spreek, zijn stinkend jaloers op ons organisatiemodel. Geen gezeur met de partij, of de programmacommissie die je ineens van de lijst gooit omdat er nog iemand uit een bepaalde provincie of achtergrond hoog op de lijst moet. Heerlijk! Maar dat kunnen ze natuurlijk nooit zeggen.
Voor hun plaatsje op de lijst zijn ze afhankelijk van diezelfde partijdemocratie, dus moeten ze wel de wijsheid van de afdeling Grubbenvorst of Zuidlaren bewieroken’ (p. 218). Bosma doet in zijn boek verslag van de opbouw van de partij en de structuur ervan. Volgens de kieswet moet elke politieke partij een vereniging zijn en ook al zouden Wilders en Bosma liever een stichtingsvorm kiezen voor de PVV, dat kan en mag niet. Daarom is uiteindelijk de Vereniging Partij voor de Vrijheid opgericht die slechts twee leden telt, Geert Wilders zelf en de Stichting Vrienden van de PVV (p. 216). Met een zekere vlerkerigheid beschrijft Bosma in hoofdstuk 18 van zijn boek de gang van zaken in de vereniging:‘Elk jaar is er een jaarvergadering, ook die verplichting wordt tot op de letter nageleefd. Er worden keurig notulen opgemaakt, er is een rondvraag. Meestal heeft Geert geen inbreng. Na die handvol minuten gaat de partij weer terug in de winterslaap’ (p. 216).
Deze passage toont het ijzeren karakter van de PVV. De PVV is een vereniging en dus staat het haar vrij leden te werven, dat is verenigingen eigen. Dat doet de PVV echter niet. We moeten ons evenwel goed realiseren dat we hier te maken hebben met een inmiddels machtig politiek orgaan, de PVV die de huidige regering in het zadel houdt en haar eigen wensenlijstje nauwkeurig bijhoudt. De denigrerende toon over kiezers als die in Grubbenvorst vlakbij Venlo en Zuidlaren waar bij elkaar toch meer dan 4.000 mensen op de PVV hebben gestemd bij de Provinciale Statenverkiezingen van 2011, gaat in tegen het principe van respect voor mensen en gematigdheid zoals boven verwoord. Je zou zomaar kunnen concluderen dat de PVV geen boodschap heeft aan de meningen van haar kiezers. De PVV heeft een van bovenaf vastgesteld programma en de mensen zijn het ermee eens of niet, of in de woorden van Bosma: ‘We zijn onze eigen baas’ (p. 216). Maar komt de PVV-kiezer uit Grubbenvorst of Zuidlaren met een fenomenaal idee, dan blijft het in nevelen gehuld of en hoe de PVV daarop reageert. Ik vind dit des te merkwaardiger omdat het boek van Bosma tevens doorspekt is met anti-elite frasen.
Hij wekt de indruk voor de gewone mensen, in Grubbenvorst en Zuidlaren bijvoorbeeld, op te komen.
Een paar citaten: ‘De mensen die het niet cadeau krijgen, de gewone mensen, hebben nooit enige sympathie getoond voor de massa-immigratie’ (p. 284). ‘Iedereen die wil behoren tot de elite moet het morele wachtwoord uitspreken en Geert Wilders veroordelen’ (p. 286). ‘Zullen de multiculturele elites en het patriottische publiek naar elkaar toegroeien?’ (p. 289). De PVV is tegen de elite(s) maar verwordt zelf weer tot elite want er is geen kanaal voor de stem van de ‘gewone man’, laat staan dat diens ideeën onderdeel van het partijprogramma kunnen worden. Sterker nog: dat lijkt uitdrukkelijk niet de bedoeling.
De PVV in het parlement
Wie in de media de berichtgeving over het interne functioneren van de parlementsleden van de PVV volgt, krijgt de indruk dat er een strakke discipline heerst. Hoe vaak horen we niet dat een parlementslid of lid van de Provinciale Staten, desgevraagd, zegt geen commentaar te hebben en te verwijzen naar Geert Wilders zelf of de provinciale leider van de PVV. Bij de stemming in de Tweede Kamer voor het wetsvoorstel betreffende het onverdoofd slachten van dieren in juni 2011 stemde PVV’er Wim Kortenhoeven tegen. De man werd verboden de pers te woord te staan [26].
Bosma beschrijft hoe het er in de fractie aan toegaat: ‘De portefeuillehouders in de fractie hebben enorme vrijheid’ (p. 220). Geert volgt de lijn van zijn leermeester Bolkestein: ‘Frits Bolkestein had een heldere politieke lijn, maar voor de invulling gaf hij grote vrijheid aan zijn fractieleden’ (p. 219). De indruk wordt zo gewekt dat Geert Wilders de visionair is, op de grote lijnen let en de details (‘enorme vrijheid’ en ‘grote vrijheid’) aan de fractieleden overlaat. Maar het addertje zit hem onder het volgende citaat: ‘De chief whip, de “chef zweep”, dient ervoor om te zorgen dat iedereen daadwerkelijk de goede kant op gaat’ (p. 219). En wie is die chief whip? ‘Geert heeft mij (Bosma) chief whip gedoopt’ (p. 219). Bosma is niet alleen de partij-ideoloog, maar zorgt, zoals het een goede partij-ideoloog betaamt, dat iedereen in het gelid blijft. Het is een merkwaardig stelsel van elkaar contrasterende observaties. Daar komt nog iets anders bij.
Bij het opzetten van een landelijk netwerk voor de PVV, het verzamelen van het voor de verkiezingen verplichte aantal van 30 handtekeningen in elke kieskring, hadden Wilders en Bosma het voornemen ‘deze operatie foutloos te laten verlopen’ (p. 197). Ze zullen er alles aan doen om het beeld dat de – linkse – pers van de PVV ophangt, als zou deze partij de erfgenaam zijn van Centrumpartij en Centrumdemocraten van de jaren ’80 en ’90, te bestrijden: ‘Zelfs die mensen, burgers die geen enkele politieke verantwoordelijkheid in de organisatie zouden krijgen, zaag ik nog door over hun eventuele banden met de clubs uit de jaren tachtig. Zelfs iemand wiens oom ergens ooit op een lijst had gestaan van de CD, wijs ik daarom de deur’ (p. 197).
De screeningsprocedures zijn draconisch en extreem: Bosma zelf noemt ze ‘belachelijk’ (p. 196). Weer roept deze observatie vragen op. In het najaar van 2010 kwamen er tal van schandalen aan de oppervlakte over nieuwe PVV-Kamerleden als James Sharpe, Richard de Mos en met name Eric Lucassen. Er was wel degelijk iets heel erg mis gegaan met de screening. Denkelijk waren de kandidaten voor de PVV-lijst tot op het bot bevraagd over hun ideologische verleden, maar niet of ze juridisch onbeschreven bladen waren. De verklaring voor deze fout? Ik citeer Bosma: ‘De ideologie had de waarneming verblind’ (p. 283).
Besluit
De wording van de PVV en de ontwikkelingen van Bosma als PVV’er passen perfect in het zwart-wit en goed en fout beeld dat we eerder gezien hebben bij de beoordeling van het christendom: goed. De islam, fout. Links, fout. Multiculturaliteit, fout. Joden en Israël, goed. Bosma spreekt sterk in termen die bij een dergelijk eenvoudig wereldbeeld passen: strijd voor het goede en strijd tegen het kwade. Ik vind dit verontrustend. De PVV is de gedoogpartner van de huidige regering en heeft dus invloed op beleid en bestuur en dat merken we steeds meer. Het hele verhaal van de wording van de PVV en het functioneren van haar parlementariërs en medewerkers, staat in dienst van het zwart-wit denken waar de in de eerdere hoofdstukken vermelde mechanismes van uitsluiting van moslims steeds duidelijker aan het licht komen. Maar ook het toch tamelijk autocratische karakter van de partij, die zegt tegen de elite te zijn en voor de gewone mensen, maar die deze laatste geen stem binnen de partij geeft, geeft te denken.
Misschien moeten we het boek van Bosma niet als representatief voor de partij opvatten, hoewel ik toegeef dat deze gedachte tamelijk naïef is. Bosma schrijft in dit verband het volgende: ‘Dit is mijn boek. Ik heb het geschreven op persoonlijke titel’ (p. 333), maar in dezelfde adem bedankt hij Geert Wilders: ‘Niet alleen omdat hij mij in de gelegenheid stelde dit boek te schrijven, maar vooral de reis die ik nu al zes jaar (hij schreef het boek in 2010) met hem maak’ (p. 333). Ik concludeer uit dit citaat dat Wilders achter de inhoud van De schijn-élite van de valse munters staat. Bovendien is Wilders er uiteindelijk de man niet naar echt oppositionele geluiden te tolereren: dan was het nooit verschenen. Bosma eindigt zijn dankbetoog aan Wilders met de frase: Never a dull moment (p. 333). Ik denk dat hij gelijk heeft: wij gaan geen saaie tijden tegemoet. Het lukt mij echter niet de opgewonden spanning te voelen die Bosma in deze Engelse zin legt. Ik voorzie buitengewoon onaangename spanningen en vrees dat we de beker van de uitsluiting tot de bodem leeg zullen moeten drinken
De ideologie van de PVV ~ Hoofdstuk 8 – Cijfers
Statistieken
Bosma’s De schijn-élite van de valse munters is een politiek en ideologisch boek. Het geeft inzicht in hoe Bosma en in zijn verlengde de PVV denkt. Daarin zijn cijfers en feiten van ondergeschikt belang. Deze worden gepresenteerd en geïnterpreteerd in het licht van de PVV-boodschap. Het heeft daarom ogenschijnlijk weinig zin in te gaan op vermelde cijfers en feiten. De feiten heb ik in de diverse hoofdstukken van dit boek behandeld. Na het lezen van hoofdstuk 12 van De schijn-élite van de valse munters speelde evenwel meer dan ooit de wetenschapper in mij op. In dit hoofdstuk dat de titel Het groene gevaar draagt, stelt Martin Bosma namelijk vast dat ‘het goed is te kijken naar de mening van de nieuwkomers. Immers, hun aandeel in de bevolking zal de komende jaren toenemen’ (p. 169). Een zinnige exercitie: die personen aan het woord laten om wie het in het boek grotendeels draait, de moslims.
Bosma gaat stevig los en het beeld dat hij op basis van allerlei onderzoeken schetst, is niet voor de poes. Zo presenteert hij gegevens afkomstig van een onderzoek uitgevoerd door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (Bosma’s noot 1 van hoofdstuk 12)[27] van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. ‘Van autochtone jongeren is driekwart van mening dat onbeperkte vrije meningsuiting (opgevat als het recht God te bespotten) hoort te gelden, terwijl onder moslimjongeren maar weinig animo voor die onbeperkte vrijheid is (Turken: 17 procent; Marokkanen: 7 procent)’ (p.169).
Ook citeert hij onderzoek uit landen van herkomst, zoals een studie uitgevoerd door de Bahçeşehir-universiteit in Istanbul uit 2009, waaruit blijkt dat 64% van de (Turkse) ondervraagden niet naast een joodse buur wil wonen. En: ‘Slechts 15 procent verkiest een democratisch bestel’ (p. 170). Uit een onderzoek uitgevoerd door het Marokkaanse blad Telquel van december 2007 onder Marokkanen citeert Bosma eveneens een aantal gegevens [28]. Ik neem er hier een paar van over:
– 40 procent weigert elk contact met (Marokkaanse) joden
– 61 procent accepteert het samenleven van moslims en niet-moslims niet
– 75 procent wijst het af dat een moslim van geloof verandert
– 66 procent denkt dat de islam voor alles een oplossing biedt (medicijnen, wetenschap, economie, politiek, techniek)
– 21 procent van de jongeren keurt de djihadische bewegingen goed
– 17,6 procent van de gehele bevolking doet dat eveneens
Vervolgens citeert Bosma de gegevens uit een aantal onderzoeken die in Nederland zijn uitgevoerd. Ook van deze voorbeelden neem ik, vanwege de beperkte ruimte, er een aantal over (in Bosma’s boek is alles na te lezen; in de index staan de diverse referenties).
– Bijna 50 procent van de moslims vindt dat de sharia boven de grondwet moet staan en dat deze moet worden ingevoerd;
– Slechts 18 procent van de Marokkanen is tegen de invoering van de sharia in Nederland;
– Een meerderheid van zowel autochtonen als moslims vindt dat de westerse levenswijze niet samengaat met die van moslims;
– 40 procent van de Marokkaanse jongeren in Nederland wijst de westerse waarden en democratie af. Jonge Marokkanen zijn in meerderheid tegen het recht op vrije meningsuiting als het gaat om toestaan van kwetsende uitspraken, vooral als het de islam betreft.
Representativiteit en controleerbaarheid
Nu is het presenteren van onderzoeken met percentages altijd riskant. Als onderzoeker en academicus vraag ik studenten die met papers en scripties komen ook naar de absolute aantallen. Dus als er hiervoor staat dat ‘bijna 50 procent van de moslims in Nederland vindt dat de sharia boven de grondwet moet staan en dat deze moet worden ingevoerd’, wil ik weten: ‘50 procent van hoeveel mensen?’ Van 100 mensen of van 10.000 mensen? In het onderhavige geval heb ik de betreffende bron van Bosma gecontroleerd. Hij verwijst naar een artikel van Nahed Selim in de Volkskrant van 18 april 200529. Ik citeer de bewuste tekst: ‘Uit een onderzoek in opdracht van NOVA bleek onlangs dat bijna 50 procent van de ongeveer een miljoen in Nederland wonende moslims, de sharia boven de Grondwet vindt staan en ingevoerd wil zien in Nederland’.
Dat alle miljoen moslims bevraagd zouden zijn lijkt me onmogelijk, en de bron is bovendien oncontroleerbaar: ‘een onderzoek in opdracht van NOVA’. Dat is me te vaag. Maar kritiek op representativiteit en bronnen is gemakkelijk. Bosma geeft de bronnen, en in de meeste gevallen zijn deze goed te controleren. Dat hij de absolute aantallen niet geeft, is academisch dan wel onverantwoord, maar tamelijk gebruikelijk in de media.
Hoe vaak lees je niet in een dagblad dat zoveel procent van de bevolking voor of tegen iets is, zonder dat de absolute aantallen vermeld worden? Representativiteit en controleerbaarheid zijn van belang maar, ook vanwege de overweging mensen niet lastig te vallen met al te veel detailcijfers, gaan vrijwel alle media hier vrij losjes mee om. Bovendien is het publiek best op de hoogte van het gegeven dat onderzoeken niet alles zeggen.
Beeldvorming
Wat me echter wel stoort is de onevenwichtigheid. Als je hoofdstuk 12 van Bosma leest, en dan met name de eerste pagina’s waar al die onderzoeken worden aangehaald, kun je niet anders concluderen dan dat het erg slecht gesteld is met de ethisch-morele overtuigingen van de moslims in Nederland. Ze zijn niet erg vrijheidslievend, gesteld op hun conservatieve godsdienst, feitelijk asociaal en ga zo maar door. Bosma citeert die studies die hem van pas komen. En dat is nu echt een doodzonde, tenminste, als je een objectief beeld van je onderzoeksgroep wilt presenteren. En wil Bosma dat?
Wel zeker, want het was toch goed, zoals boven al aangegeven ‘te kijken naar de mening van de nieuwkomers’ (p. 169)? Kijk je naar de mening van nieuwkomers, doe dat dan goed. Uit het geciteerde WODC-onderzoek blijkt onder andere ook het volgende. Onderzoekers Phalet en Güngör (2004) voerden een tolerantie-experiment uit waarin het democratische ideaal van respect voor de rechten van andersdenkenden werd getoetst.
Een van de andere resultaten was de volgende: ‘Gemiddeld genomen is de overgrote meerderheid van zowel allochtonen als autochtonen, in het verlengde van de Nederlandse wetgeving tegen racisme, tegen de toepassing van het recht op vrije meningsuiting op racistische groepen (71% van de Turkse, 77% van de Marokkaanse en 63% van de autochtone jongeren, en oudere generaties Turken en Marokkanen nog wat meer dan de jongeren, resp. 83% en 87%)’ (pp. 75-76). En: ‘Opnieuw vinden allochtonen en autochtonen elkaar in hun houding jegens racisten: de grote meerderheid kan voor hen geen sympathie opbrengen (81% van de Turkse, 70% van de Marokkaanse en 65% van de autochtone jongeren)’ (p. 76).
Zo zie je dus dat er ook resultaten zijn die wijzen op overeenkomsten tussen autochtonen en allochtonen. Bosma pikt echter alleen de voor hem pikante verschillen op.
Inzage doen kan ook geen kwaad voor de onderzoeken in het buitenland die hij citeert. Het door Bosma aangehaalde onderzoek van Telquel dat in Marokko is uitgevoerd bevat vanzelfsprekend nog meer gegevens. Op een vraag over de relatie tussen religie en politiek stelt 24,9% van de respondenten dat religie gevaarlijk wordt als zij zich met de politiek bemoeit. 26,1% vindt het tegenovergestelde. 48,8% heeft geen mening over dit onderwerp. Gaat het om personen en politieke organisaties, dan vindt 41,5% van de respondenten dat politici zich verre moeten houden van religie en 18,1% vindt het tegenovergestelde. 47,6% is tegen politieke partijen die zich als religieus presenteren, slechts 10,3% is hiervoor en 39,6% is zonder mening. Verder vindt 41% van de respondenten dat de Marokkaanse natie bestaat uit Marokkanen van verschillende religieuze overtuigingen; moslims, joden en christenen. Je ziet dus dat bijna de helft van de Marokkanen niets wil weten van een link tussen religie en politiek. Dat contrasteert met de overtuiging van Bosma dat de islam (en dus de moslims) enkel en alleen uit is op politieke overheersing. Overigens namen 1.156 Marokkanen deel aan het onderzoek dat door Telquel is uitgevoerd.
Andere beelden Naast de door Bosma aangehaalde bronnen, zijn er andere. In de Atlas of European Values [30] wordt uitgebreid verslag gedaan van enquêtes uitgevoerd in 47 Europese landen cq. regio’s waaronder Turkije over een rijk palet aan onderwerpen. Op de site van de Atlas staan de resultaten van deze enquêtes. De gegevens die ik hier noem, zijn afkomstig van de website van de Atlas [31]. Met uitzondering van een tiental landen of regio’s namen per land gemiddeld 1.500 mensen deel aan de enquêtes [32].
Omdat Turkije deel uitmaakt van het onderzoek, is het interessant te kijken of Turken ‘weer’ zo negatief opvallen. Gaat het om de vraag of respondenten willen dat kinderen thuis het geloof leren, dan hebben de Turkse deelnemers een percentage van 47%. De Italianen zitten lager met 37%. De Grieken benaderen het Turkse percentage met 42%, maar de Roemenen spannen de kroon met 74%. 95% van de Turken vindt werk zeer of tamelijk belangrijk in het leven. Dat geldt ook voor de Fransen, 95%, en Italianen, 96%, maar minder voor de Britten, 74%, en Duitsers, 82%. 39% van de Turken verklaart minimaal eenmaal per week naar een godshuis te gaan. Daarmee bevinden ze zich in het gezelschap van de Ieren, met 41%. 29% van de Roemenen gaat één maal per week naar de kerk en voor de Polen is het percentage 54.
Respondenten werd ook de volgende stelling voorgelegd: ‘Democratie kan misschien problemen hebben, maar is beter dan enige andere vorm van regeren. ‘Van de Turkse respondenten was 93% het eens met deze stelling en daarmee bevinden de Turken zich in het gezelschap van de Nederlanders, 93%, en Duitsers, 95%. De Bulgaren scoorden relatief laag met 83%. 52% van de Turken stelt – zeer – betrokken te zijn bij de levensomstandigheden van immigranten in het land. Dat steekt positief af bij andere percentages: 10% van de Nederlanders, 17% van de Engelsen en 27% van de Duitsers tonen vergelijkbare gevoelens.
Ook over partnerkeuze is veel te doen. Islamitische trouwkandidaten zouden partners worden opgelegd. Uit vergelijkend onderzoek van Bartels & Storms (2008) met eerdere onderzoeken blijkt echter dat er steeds meer openheid bestaat bij Turken en Marokkanen om over hun partnerkeuze te praten en om huwelijksdwang af te keuren. Discussies over gedwongen huwelijken roepen bij respondenten van het onderzoek de reactie op dat huwelijksdwang van vroeger is en dat het niet meer voorkomt [33]. Bartels & Storms concluderen dan ook dat de trends onder Turken en Marokkanen, zoals het beschouwen van de vrije partnerkeuze als vanzelfsprekend, persistent zijn.
Het moge duidelijk zijn. Het beeld van Turken en Marokkanen, van moslims zo je wilt, is veel gedifferentieerder en gevarieerder dan Bosma doet vermoeden. Nu begrijp ook ik wel dat eenboek maar beperkte ruimte heeft en je keuzes moet maken.
Maar Bosma heeft uitsluitend geopteerd voor onderzoeken die negatief uitpakken voor de onderzoeksgroep, de moslims.
Nu wil ik de minder aangename kanten van veel moslims niet wegmasseren, maar wil je antwoord geven op de zelf gestelde vraag ‘wat de ander denkt’, oriënteer je dan breed. Bosma heeft dat niet gedaan.
Besluit
Bosma zegt in zijn boek: ‘Ik ben geen historicus, maar een eenvoudig Kamerlid’ (p. 317). Zou hij zijn De schijn-élite van de valse munters bij mij ingeleverd hebben als masterthesis, dan had ik hem weer naar huis gestuurd met de opdracht er nu echt een academisch werkstuk van te maken. Ik had het overigens nooit zo ver laten komen, maar dit terzijde. Natuurlijk weet ook ik wel dat hier een politicus cq. ideoloog aan het woord is, die alleen maar belangstelling heeft voor data die in zijn straatje te pas komen en voor feiten die hij op onnavolgbare wijze interpreteert. Hij doet in die zin niet veel anders dan het door hem zo verfoeide linkse journaille zoals hij zelf stelt: ‘Vaak is journalistiek het zoeken van feiten bij linkse vooroordelen’ (p. 100). Hij beschuldigt de linkse pers dan ook van een tunnelvisie.
Ik parafraseer: ‘Vaak is het schrijven van een boek het zoeken van feiten bij rechtse vooroordelen’. Verder bevestigt Bosma’s werkwijze zijn eigen kritiek op de Nederlandse democratie: ‘In een democratie hoort sprake te zijn van een gelijk speelveld voor beide zijden van de discussie. Daarvan is in Nederland geen sprake’ (p. 113).
De toenemende PVV-isering van de samenleving zal met zich meebrengen dat de discussie nog veel eenzijdiger gaat worden dan hij al is.
De ideologie van de PVV ~ Hoofdstuk 9 – De PVV-heilstaat
De ideale samenleving volgens de PVV
Er staat eigenlijk weinig of niets in het boek van Bosma over hoe de ideale PVV-samenleving eruit ziet. Er is slechts één al eerder in dit boek aangehaald citaat dat daar indirect over spreekt, maar het heeft wel een veelzeggende inhoud: ‘Monoculturaliteit, aangevuld met christelijk-westerse waarden als vlijt, discipline, eerlijkheid en efficiency, zorgden voor een ongeëvenaard hoogtepunt in de menselijke geschiedenis’ (p. 187). Het lijdt geen twijfel dat als iemand het heeft over een ‘ongeëvenaard hoogtepunt in de menselijke geschiedenis’ hij dit belangwekkend vindt. Eerder zagen we in dit boek al dat Bosma op basis van het zwart-witbeeld van Jesaja 5 vers 20 een aantal zaken als goed dan wel fout beoordeeld. De islam is fout. De linkse kerk is fout. Multiculturaliteit is fout. Het christendom is goed. Monoculturaliteit is goed en joden en Israël zijn ook goed.
Ik stelde eerder ook vast dat de houding ten opzichte van joden en Israël gekenmerkt werd door opportunisme.
Een en ander leidt volgens mij tot de volgende voorstelling van de ideale PVV-samenleving. In de PVV-samenleving is geen sprake meer van islam of moslims. Natuurlijk is het PVV credo dat ‘we niet tegen moslims zijn, maar wel tegen islam’. Maar een samenleving met moslims en zonder islam is eenvoudigweg niet voorstelbaar. Dus Nederland mist straks ongeveer een miljoen mensen en uitingen van islam in de publieke ruimte zijn verdwenen. Weg zijn alle moskeeën en islamitische organisaties.
De christelijke normen en waarden nemen – weer – de plaats in die hen rechtens de geschiedenis toekomen. Volgens Bosma zijn dat waarden als, we zagen het boven al, gematigdheid, vlijt, discipline en eerlijkheid. Nu zie ikzelf daar niet zoveel specifiek christelijks in. Je kunt ze ook duiden als algemeen menselijke waarden. Door ze christelijk te labelen, krijg je de indruk dat Bosma in de toekomstige Nederlandse PVV-samenleving de kerken een belangrijke rol toebedeelt. Natuurlijk niet de kerken die begaan zijn met het lot van asielzoekers en hun gebouwen openstellen voor de dialoog met de moslims. Die kerken zal ongetwijfeld de mond gesnoerd worden. Maar heb ik het dan bij het rechte eind of komen we dan toch vooral weer uit bij de conservatieve kerken die inderdaad weinig van moslims moeten hebben? Die kerken hebben doorgaans ook weinig op met homo’s en vinden ze ook niet dat de vrouw weer gewoon achter het aanrecht moet? Hoe het ook zij, en ik wil geen spelbreker zijn, het Nederland van de PVV is ouderwets christelijk. Hoe we ons dat ook maar moeten voorstellen.
Verder zal de natie monocultureel zijn. Want monoculturaliteit is een waarborg voor voorspoed en welvaart. Een citaat: ‘Het (monoculturaliteit) heeft de mensheid alles gegeven waar ze ooit naar heeft kunnen verlangen’ (p. 187). Hoe gaat zoiets? Alleen nog maar subsidies voor volkseigen initiatieven? Een verbod op volksvreemde manifestaties en organisaties? De televisie die Nederlandse canonvriendelijke programma’s uitzendt?
Mogen Surinamers en Molukkers nog wel eigen feesten vieren en optochten houden en wat doen we trouwens met de Molukse moslims? En de Nederlandse moslimbekeerlingen? We weten het niet. Maar mono klinkt niet alleen saai maar ook erg krampachtig.
Ten slotte mogen de joden wel deel blijven uitmaken van de samenleving. Zij zijn Neêrlands aloude vrienden, maar het kosjere slachten blijft in de gevarenzone. Dat heeft de PVV stellingname in het onverdoofd slachtendebat wel aangetoond.
Ik heb in een eerdere publicatie (De Ruiter, 2011) al eens aangegeven dat de ideale PVV-samenleving overeenkomsten vertoont met die van de Noorse extremist en moordenaar Anders Behring Breivik. Ook hij streeft naar een christelijke, monoculturele samenleving en beschouwt Israël als een bondgenoot. Nu heeft Breivik ernstig bloed aan zijn handen en de PVV niet. Maar de vraag is natuurlijk hoe de PVV haar ideaal gaat realiseren, zoals door Bosma verwoord: ‘We gaan ons uitspreken tegen de islam. Tegen het multiculturele project’ (p. 37) evenals door een tweet van Wilders: ‘…wat we nodig hebben is een fatwa om ons van de islam te bevrijden!’ (9 september 2011). Zal een en ander via democratische weg en in Europese context uitgevoerd worden? Of zijn er alternatieven? Zoals Bosma in zijn boek zo treffend stelt: ‘Een kleine, goed gemotiveerde minderheid kan een heel eind komen. Dat zagen we bij de machtsovername door Nieuw Links van de PvdA, bij de communisten die de universiteiten overnamen, en bij extreem links dat de macht greep in het Duitsland van 1933’ (p. 321). De geschiedenis geeft hem gelijk. Stromingen die een extreme agenda hebben zijn wel degelijk in staat via democratische structuren hun doelen te bereiken, hoewel de democratie daar wel en passant voor wordt opgeofferd. Het Duitse nazisme is er een treffend voorbeeld van. De PVV is goed gemotiveerd, allang niet meer klein, dus niets valt uit te sluiten.
De PVV-isering van de maatschappij
Ybo Buruma zegde, toen hij tot de Hoge Raad toetrad, zijn lidmaatschap van de Partij van de Arbeid op [34]. Toen er in maart 2011 over zijn benoeming werd gestemd in de Kamer, stemde de PVV blanco. De PVV vond het geen pas geven dat iemand die mee had gewerkt aan het politieke programma van de PvdA nu in het hoogste rechterlijke college van de Nederlandse staat benoemd werd. Om zo neutraal mogelijk te zijn zegde Buruma zijn lidmaatschap op toen hij in augustus 2011 daadwerkelijk tot de Raad toetrad hetgeen hem van alle kanten op forse kritiek kwam te staan.
Nooit had een nieuw lid op deze manier gehandeld en het heeft het imago van Buruma en van de Hoge Raad alleen maar schade toegebracht. Je kunt zijn gedrag verklaren hoe je wilt, maar de druk vanuit de PVV heeft ongetwijfeld bijgedragen aan zijn motivatie dit te doen.
Professor Corine de Ruiter van de Maastrichtse universiteit schreef in een ingezonden stuk in dagblad Trouw van 9 augustus 2011 dat het taalgebruik van Wilders, als dat van een TBS’er zou zijn, gekwalificeerd zou worden als aanzettend tot geweld en dat daarom een dergelijke TBS’er de mond gesnoerd zou worden [35].
Ze gaf toelichting op haar uitspraken in een uitzending van de talkshow Knevel & Van den Brink [36]. Naast de verontwaardiging die beide EO-coryfeeën uitten, was, met name van Thijs van den Brink, de reactie: ‘Dat weten we toch van Wilders, dat hij zo grof gebekt kan zijn’. De duopresentators vonden dat er niets nieuws onder de zon was en wilden niet weten van de door mevrouw De Ruiter (nee, geen familie) geuite zorg dat de woorden van Wilders wel eens zouden kunnen aanzetten tot geweld, net zoals dat het geval was geweest bij Breivik. Door een niet al te sterk optreden werd Corine de Ruiter feitelijk afgeserveerd en haar boodschap niet gehoord.
GroenLinks-Kamerlid Tofik Dibi trachtte het Noorse drama dat plaatsvond op 22 juli 2011 op de Kameragenda te krijgen. Het is hem niet gelukt. Maar wat mij met name opviel was zijn houding. Bijna smekend verzocht hij de PVV en Wilders nu toch de gelederen te sluiten en samen de gemeenschappelijke vijanden aan te vallen: de mensen die echt uit zijn op terreur en niet de gewone moslims. Hij kronkelde voor Wilders die natuurlijk geen sjoege gaf. Dibi leek wel een dhimmi-moslim en daarmee munt ik vanaf nu deze trieste term. Ook hij werd overigens smalend van repliek gediend in Knevel & Van den Brink [37]: ‘Die Noorwegendiscussie is toch volstrekt onnodig?’
Er zijn nog veel meer voorvallen te noemen. PVV’er Hero Brinkman die historicus en publicist Thomas von der Dunk het vrije woord wilde onthouden toen deze in 2011 een de PVV onwelgevallige lezing zou houden in het provinciehuis in Haarlem [38]. Of het eveneens in 2011 door het Limburgse PVVStatenlid Stassen benoemen van moskeeën als haatpaleizen en daar tamelijk ongestraft mee wegkomen [39].
Bovenstaande voorbeelden van PVV-isering zijn controleerbaar. Ik geef een aantal voorbeelden uit mijn eigen ervaring. Mijn bronnen zijn anoniem. Als, in dit geval, journalist schrijver verdedig ik ze en de lezer zal mij op mijn blauwe ogen (die ik niet heb, daar ga je al) moeten geloven. Ik sprak op een bijeenkomst georganiseerd door Dwars, de jongerenvereniging van GroenLinks, op 8 juni 2011 over de Arabische Lente. Het was een genoeglijk debat en erna werd er nog wat gedronken. Ik kwam te spreken met een Dwarser, niet alleen over genoemde lente maar ook over de PVV. Hij meldde mij, bijna terloops, dat hij wel blij was dat de PVV het islamdebat voor zijn rekening nam. Immers, de moslims zijn toch een gevaar met hun geloof voor de samenleving en omdat de PVV, weliswaar wat ongenuanceerd, het primaat had genomen op het islamdossier, hoefde GroenLinks dat niet meer te doen. Aan de zijlijn toekijken hoe anderen de kastanjes uit het vuur halen.
Toen ik in het najaar van 2011 op een feestje was op een van de universiteiten van dit land, vertrouwde een Marokkaanse AIO mij toe er na zijn promotie ernstig rekening mee te houden naar het buitenland te vertrekken omdat hij de politieke druk op moslims en Marokkanen onverdraaglijk vond. Hij zag het niet gebeuren dat hij met zijn in Nederland opgebouwde talenten en expertise op een prettige manier de maatschappij ten dienste kon zijn. De directeur van een Nederlandse instelling in Marokko krijgt steeds meer brieven van Marokkaanse jongeren met ‘dijken van CV’s’ met de vraag of ze daar kunnen gaan werken. Ze zien het in Nederland niet meer zitten.
Bronnen vertellen mij dat op het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen alle beleidsvoornemens en -wijzigingen eerst op het bureau van PVV-Kamerlid Fleur Agema terechtkomen voor het fiat van de PVV of minstens voor het informeren van die partij. Je kunt begrijpen dat programma’s of instituten (zoals het NEXUS instituut van de schrijver van het voorwoord tot dit boek Rob Riemen) die de PVV niet bevallen, gevaar lopen subsidies te verliezen.
In het debat op internet gaat het er verschrikkelijk fel aan toe. De verwijten tussen PVV-aanhangers en -tegenstanders gaan over en weer en het niveau is soms bedroevend laag. Een incident betrof mij en mijn collega prof. Maurits Berger van de Universiteit Leiden. Op de website van Artikel7.nu staat een plaatje van een man die aan een galg hangt, met het hoofd van collega Berger [40]. Onder het plaatje staat een tekst waarin ik onder andere gekwalificeerd wordt als ‘KUT hoogleraar’, waarbij de afkorting KUT zou staan voor de Katholieke Universiteit Tilburg, die overigens nooit zo geheten heeft. De tekst kon me niet zo schelen. Het plaatje wel. Op met name Twitter ontstond een serieuze discussie of de intentie van het plaatje was of ik – ook – opgehangen zou moeten worden. En toen ik er ’s avonds eens over nadacht, realiseerde ik me in wat voor waanwereld ik even verkeerd had.
Dan is er de kwestie begin januari 2012 over de bachelorthesis van Liberal Arts and Sciences student Henk Bovekerk (2012) die professor Jan Blommaert en ik met een 10 gewaardeerd hadden. De media wekten de indruk dat wij dat gedaan hadden vanwege de vraagstelling ‘Is de PVV fascistisch?’, die Bovekerk bevestigend had beantwoord. Tijdens de commotie die ontstond, kwamen er onaangename mails en tweets binnen [41].
Het denken van de PVV begint steeds meer gemeengoed te worden. De partij gaat door bergen en dalen, incasseert tegenvallers en de politiek wekt de indruk dat de PVV hoe dan ook en hoe grof gebekt ook, ingekapseld is: onderdeel van het establishment met de daaraan verbonden premisse dat we niet meer bang voor haar hoeven te zijn. Maar wat we niet lijken te zien en te merken, is dat we in ons denken al meer gePVV’iseerd zijn dan we ons realiseren. Ik denk dat de bovengenoemde voorbeelden boekdelen spreken en nodig de lezers uit met andere voorbeelden te komen. En het zou allemaal zo erg niet zijn, ware het niet dat de PVV een partij is die uiteindelijk maar één hoofddoel heeft: het doen verdwijnen van de islam en daarmee de moslims uit onze samenleving. Het is een partij van uitsluiting en mechanismen van uitsluiting leiden, indien zij de vrije ruimte krijgen, tot geweld en verdrijving zoals Primo Levi, geciteerd in het eerste hoofdstuk van dit boek, zo treffend onder woorden bracht.
Besluit: wat vind ik? De islam is voor mij geen bron van betekenisgeving. Ik heb niets met boerkadraagsters, ik vind ze misstaan in het straatbeeld. De islam is voor mannen, en dus eventueel ook voor mij, een fantastische godsdienst: een en al vrijheid. Maar voor vrouwen is dat, de pogingen tot emancipatie ten spijt, maar mondjesmaat het geval. Hoe vaak heb ik in islamitische landen, en ook in Nederland, niet meegemaakt dat vrouwen, hoe modern ook, niet mede het laatste woord hebben in belangrijke beslissingen. Een erkenning van homoseksualiteit door de islam als gelijkwaardige vorm van seksualiteit zie ik, de islamitische verdeeldheid ten spijt, ook nog niet een-twee-drie gebeuren. De islam is een boeiende cultuur, buitengewoon gastvrij, maar geen cultuur waar ik deel van zou willen uitmaken.
Ik vertel u een herinnering. Een aantal jaren geleden woonde ik de begrafenis bij van een vriendin. Ze was veel te jong gestorven. Er was groot verdriet. De dienst werd gehouden in de gereformeerde kerk, waar gedeeltelijk mijn wortels liggen.
De stemmige sfeer in het gebouw, de orgelmuziek met al die bekende psalmen. Voor mij was het thuiskomen. Totdat de dominee ging preken. En zei dat wij allen zondaars zijn en dat we de genade niet verdienen. Een kille boodschap en een koude kermis. Zo zie ik ook de islam. Warme mensen, een schitterende cultuur, maar een boodschap die me niet aanspreekt.
Nog een overweging: de multiculturele samenleving is gemaakt door rechts. De gastarbeiders werden onder centrumrechtse regeringen naar Nederland gehaald. De multiculturele samenleving is een uitvinding van rechts zoals Jan Blommaert (2011) terecht stelt. De wat nu de multiculturele ideologie wordt genoemd, die in gelijke rechten voor iedereen voorziet en voor acceptatie van de verschillen is, is evenwel een uitvinding van links. Links is in het gat gestapt dat rechts had gemaakt en nu krijgt links van rechts de schuld van al het multiculturele ongemak. Over paradoxen gesproken.
Overigens, ik meldde dat ook al elders, heb ik weinig op met de term multiculturaliteit. En ook niet met monoculturaliteit. Elke samenleving is cultureel of cultureel bepaald. Culturele invloeden zijn niet te stoppen. Die gebeuren onder je neus. Je kunt de boerka wel verbieden maar de gedachte achter de boerka krijg je niet weg. In een eerdere publicatie van mijn hand genaamd De statistieken der religies maak ik gewag van de joods-christelijkislamitische traditie van ons land (2005). En de PVV zal als eerste moeten erkennen dat die traditie inmiddels bestaat. Immers, de samenleving ondergaat nu toch de invloed van de islamisering?
Als ik een Marokkaanse jongere hoor zeggen: ‘Mijn broer zit in de bajes in Mokum; dat is niet tof ’, dat is dan toch al het bewijs van die stelling. Hij gebruikt drie woorden, bajes, Mokum en tof, die uit het joods-Nederlands komen en zegt dat als moslim in een van oorsprong christelijk land. De mono-multicultuurdiscussie is vooral een discussie over gebakken lucht.
Het grote verschil tussen mijzelf en de PVV van Wilders is dat ik de geschiedenis niet wil veranderen. De moslims zijn naar ons land gekomen. Dat is een fact of life. Of om in Wilderstermen te spreken: ‘Wen er maar vast aan’. De PVV kan en wil zich bij deze feiten niet neerleggen en streeft naar het doen verdwijnen van de islam uit Nederland en in dat streven past zij het uitsluitingmechanisme toe. En dat laatste werkt op mij als een rode lap op een stier. Ik heb niets – meer – met de gereformeerde godsdienst, niets met de islam, maar voor de geloofs- en gewetensvrijheid zal ik opkomen. Was de partij van Wilders een partij zonder uitsluitingmechanismen, dan had je mij niet gehoord. Ik maak mijn lezers erop attent dat ik indertijd enthousiast over Pim Fortuyn en zijn analyses was, niet over zijn oplossingen. En ik kon me ook vinden in zijn ondeugende uitspraak: ‘Ken ik geen Marokkanen? Ik ga met ze naar bed!’ (Van Venetië, 2003). Hij sloot uiteindelijk niemand uit.
De ideologie van de PVV ~ Hoofdstuk 10 – Epiloog: De gezelligheid zal verdwijnen
Naïef Nederland
Hoofdstuk 13 van De schijn-élite van de valse munters draagt dezelfde titel als dit tiende hoofdstuk: ‘De gezelligheid zal verdwijnen’. Martin Bosma gaat in dat hoofdstuk in op het in 1990 verschenen werk van Mohamed Rasoel, een pseudoniem, getiteld: De ondergang van Nederland. Land der naïeve dwazen. Het boek zorgde indertijd voor een hele rel, ook al beweert Bosma dat de pers nauwelijks aandacht aan de zaak besteedde en geen partij er Kamervragen over had gesteld (p. 185).
Bosma vat De ondergang van Nederland als volgt samen:
‘Het boek is een bijna kinderlijk verhaal over een moslim (de ik-persoon) die emigreert naar Nederland en daar vaststelt hoe naïef Nederland is over de islamisering. Het land stelt alles in het werk om het de mohammedanen naar de zin te maken. Want anders is het discriminatie, en dat is het ergste wat er is. De islam maakt van onze vrijheid gebruik om zich te nestelen in het Westen. De onderliggende gedachte van het boek is keihard: de islamisering zal ons diep treffen en het einde van Nederland betekenen. Maar we zijn vooral onze eigen grootste vijand’ (p. 183).
Rasoel voorspelt in zijn boekwerk dat de islamisering resulteert in diverse negatieve effecten waaronder de volgende: homoseksuelen zullen niet meer voor hun homoseksualiteit durven uitkomen; naaktheid en andere overtredingen tegen de islam zullen op televisie en in het openbaar verboden worden; er komen nieuwe nationale wetten naar de wensen van moslims;gebruik van alcohol in het openbaar wordt verboden; de onschuldige blik in de ogen van de Nederlander zal verdwijnen en ten slotte: de gezelligheid, het gevoel voor humor, de vrijheidszin van de Nederlanders zullen verdwijnen (p. 184). Het behoeft geen betoog dat Bosma Mohamed Rasoel als een roepende in de woestijn beschouwt al heb ik nu niet direct het gevoel dat Rasoels voorspellingen zijn uitgekomen, 20 jaar na dato.
Trefwoord voor mij in de betogen van Rasoel en Bosma is de gezelligheid. Die zou dus verdwijnen. Over juist die gezelligheid heb ik een aantal jaren geleden een verhaal geschreven in de eerste en vooralsnog ook enige verhalenbundel die van mijn hand verschenen is: Welcome to the club en andere verhalen over cultuur, politiek en religie (Amsterdam, El Hizjra, 2003; met toestemming overgenomen). Ik laat het oordeel over mijn eigen verhaal graag aan de lezer. Wat ik er wel over kan zeggen is dat ik indertijd de gedachte had de werelden om te keren en vast te stellen dat het in wat voor context dan ook maar, altijd ‘minder gezellig’ wordt als één religie of één ideologie een land of volk beheerst. Enfin, oordeelt u zelf. Het verhaal draagt als titel Nieuwe gezelligheid en het sluit dit boek dat de titel ‘De ideologie van de PVV’ draagt, als overdenking af.
De ideologie van de PVV ~ Nieuwe gezelligheid, een verhaal
‘Geniet ervan, jongens, het is vast de laatste keer.’
Boer Tjedde schepte nog maar eens van de erwtensoep op aan zijn vrouw Betty en hun zes kinders. Hij en zijn oudste zoon hadden zich voor de maaltijd al te goed gedaan aan de jenever en zijn vrouw had met genoegen een glaasje advocaat weggelepeld.
Het was een dikke, vette soep, de varkenspoten dreven rond en de rookworst stak eruit. Er was roggebrood, besmeerd met reuzel en tijdens de maaltijd dronk iedereen huisgebrouwen bier. Het eten smaakte heerlijk, het was net als vroeger thuis, in het land van herkomst, en het was bovenal gezellig. Na de maaltijd serveerde boerin Betty koffie, er kwam bezoek, en dus werd er maar weer een borreltje geschonken. Al snel kwam het gesprek op de politieke situatie in het land. Met die goeie ouwe gezelligheid zou het weldra wel eens gedaan kunnen zijn als het zo doorging. Er was geen houden meer aan, dat was wel duidelijk.
En het was ook afgelopen. Diezelfde dag werd de unificatiewet aangenomen door het parlement. Er waren verhitte en vurige debatten aan vooraf gegaan. De oppositie was ertegen tekeer gegaan en even leek het of de regeringspartijen toe zouden geven. De premier, gesteund door het paleis, dreigde echter met een kabinetscrisis en de gelederen werden weer gesloten.
De unificatiewet kwam erdoor. Het was gedaan met de pluriformiteit in de maatschappij. Zo gauw de wet in de Staatscourant gepubliceerd was, zouden alle inwoners van het koninkrijk verplicht zijn in het openbare leven de nationale taal te spreken en zich te houden aan de waarden en normen van het land betreffende voedsel en kleding naast tal van andere regels. De premier had erop gewezen dat er geen andere weg naar een vreedzame samenleving was dan die de unificatiewet zou voorschrijven. De zogenaamde pluriformiteit in de maatschappij had niet tot wederzijdse acceptatie of grotere harmonie geleid, integendeel, zij had de verschillen tussen de bevolkingsgroepen uitvergroot en het al in de kiem aanwezige wantrouwen versterkt. Culturele diversiteit had geleid tot verdeeldheid. De spanningen liepen hoog op, de debatten op radio en televisie werden allang niet meer met wederzijds respect gevoerd, wijken en buurten raakten gesegregeerd. Alom werd door de autochtone bevolking geroepen om een terugkeer naar de eigen waarden en normen die het koninkrijk zo’n roemrucht en groots verleden hadden geschonken. Het was dan ook welhaast een godsgeschenk dat bij de laatste verkiezingen partijen aan de macht gekomen waren, die pleitten voor een herstel van de eigen, oorspronkelijke identiteit van volk en samenleving.
Deze partijen waren echter realistisch genoeg om de dialoog aan te gaan met de in het land verblijvende migranten. Zij wisten hen ervan te overtuigen dat ten behoeve van een vreedzame samenleving het van het grootste belang was tot een algemeen aanvaard normen- en waardensysteem te komen: het normen- en waardensysteem van het eigen land. De migrantenorganisaties hadden zich ten langen leste neergelegd bij het regeringsinitiatief inziend dat verzet ertegen alleen maar zou leiden tot grotere polarisatie en dat het instemmen ermee de spanningen in de maatschappij zou kunnen doen verminderen. En dat laatste was uiteindelijk wat met name zij hard nodig hadden.
Diep in hun hart begrepen de migranten ook wel dat de ontwikkelingen onvermijdelijk waren. Na 50 jaar in het nieuwe land gewoond te hebben, spraken velen nog steeds de nationale voertaal niet of nauwelijks; van lezen en schrijven in die spaghettiletters, zoals ze vaak denigrerend werden genoemd, was al helemaal geen sprake. Indertijd waren de mensen niet zozeer uit belangstelling naar het zuiden geëmigreerd; het was de benauwde situatie in het eigen laag liggende koninkrijk in het noorden geweest die ze tot de uittocht dwong. De wereldwijde klimaatverandering deed de zeespiegel voortdurend stijgen en aangezien veel boerderijen diep onder het zeewaterpeil lagen, liepen deze groot gevaar bij stormvloeden. De waterschapsautoriteiten, die onder het voorzitterschap van de majesteit van de Lage Landen zelve stonden, hadden zogenaamde overloopgebieden aangewezen als het water geen uitweg meer zou weten bij grote regenval of hoog water; stond je bedrijf niet in zo’n gebied dan was er nog niet veel aan de hand maar diezelfde autoriteiten hadden ook besloten stukken land ‘terug te geven aan de zee, de oorspronkelijke eigenaar’. Waren ze nu helemaal gek geworden? Hadden dijken en waterwerken het koninkrijk van herkomst juist niet groot gemaakt? De plannen voorzagen in het opgeven van maar liefst vijf procent van het grondgebied van het land ten gunste van de zee.
Dat alleen al dwong vele duizenden agrariërs hun tering en nering op te geven en hun heil elders te zoeken. Maar ook de kosten voor het onderhoud van die dijken en waterwerken die gehandhaafd werden rezen de pan uit en ook die kregen landbouwers en boeren op hun conto. De belastingdruk werd ondraaglijk zwaar. Toen dan uiteindelijk een allesverwoestende stormvloed het land trof was voor velen de maat vol. De mensen gingen om zich heen kijken, naar landen waar je nog met plezier kon boeren. En die bleken er volop maar ze waren wel ver weg. Door diezelfde klimaatverandering waren landen die tot voor kort last hadden van droogte door het uitblijven van regen, veranderd in weelderige groene oorden: het was er geleidelijk aan veel natter geworden. Steppes verdwenen en veranderden in lustige groene weiden; op dorre heuvels ontstonden bossen van dennen en loofbomen. Een en ander voltrok zich langzaam maar de veranderingen bleken van blijvende aard. De landen die vanwege droogte en misoogsten altijd voorraadschuren waren geweest van emigranten, begonnen nu zelf migranten aan te trekken.
Het was een perfecte combinatie: de boeren uit de zo zeer bedreigde Lage Landen aan de zee, met al hun ervaring in landbouw en veeteelt waren meer dan welkom de grond te gaan bewerken of vee te gaan houden in de eertijds zo arme en dorre landen in het zuiden.
Er werden migratie-akkoorden gesloten en zo ontstond een arbeidsstroom in een tegenovergestelde richting, van noord naar zuid, en omdat boeren nu eenmaal niet zonder vrouwen en kinderen kunnen, gingen dezen gewoon mee.
In het nieuwe land leefden de migranten voornamelijk in verafgelegen gebieden, veelal dichtbij elkaar. Er vormden zich gemeenschappen van mensen die elkaar nog kenden uit het oude land. Vanzelfsprekend gingen de kinderen naar de plaatselijke scholen maar ook kwam er een eigen cultureel leven tot bloei. Klaverjasclubs, toneelverenigingen, zelfs fanfarekorpsen werden opgericht. De mensen zochten elkaar op zoals ze dat in het oude land ook gewoon waren. Het toverwoord was gezelligheid; en werd over het woord gezelligheid in het moederland wat lacherig gedaan, in het nieuwe land kreeg het een dodelijk ernstige lading. De mensen deden er alles aan om in de nieuwe omstandigheden een gezellige sfeer vorm te geven. Maar daarmee ontstonden er grote conflicten met de autochtone buren. Want gezelligheid impliceerde het drinken van alcohol en het houden van barbecues met onder andere varkensvlees en daar ging het mank: het nieuwe land kende geen traditie van alcohol of varkensvlees. Integendeel, de heersende religie en tradities verboden beide.
Nu namen de autoriteiten van het nieuwe land het niet zo nauw met het schenken van alcohol, in elke stad was wel een ‘kroeg’ te vinden, maar het openlijk gebruiken ervan, al was het in de eigen tuin, was zeer tegen het zere been. Nog meer verzet was er tegen het nuttigen van varkensvlees. De nieuwe boeren waren erin geslaagd, God mag weten hoe, om biggetjes mee te nemen en die waren ze gaan telen. Elke boerderij had wel een kleine varkensstal voor eigen consumptie want de nieuwe boeren hadden natuurlijk goed begrepen dat er in het nieuwe land geen markt voor varkensvlees was. De autoriteiten lieten in eerste instantie de zaken op hun beloop. De boeren waren harde werkers en brachten het eertijds zo dorre land tot bloei; ‘we kunnen ze maar beter niets in de weg leggen’ zo was het credo maar daar hadden ze buiten de autochtone waard gerekend. Deze verzette zich met kracht tegen het drinken van bier, wijn en vooral jenever, en het eten van varkenskoteletten die tot het dagelijkse menu behoorden van de nieuwe migranten: dit alles was tegen de tradities van het land en de regels van het geloof.
Al sluimerend ontstond er een anti-migrantenbeweging onder de bevolking. De overheid wenste daar echter geen aandacht aan te besteden of bewees lippendienst aan de klachten van de bevolking door loze beloftes te doen of onderzoekscommissies in te stellen.
Het koninkrijk in het zuiden verdronk inmiddels onder de grote stromen van met name agrarische migranten met hun vrouwen en koters en omdat ze het land zoveel welvaart brachten
werd een oogje toegeknepen voor hun afwijkende eet- en drinkgewoontes. En als dat nu alles was wat getolereerd moest worden dan was dat nog wel te overzien, er was echter meer: de vrouwen van de migranten gedroegen zich wel erg vrijpostig en zonder enig gevoel voor schaamte of respect spraken zij vaak op hoge toon ambtenaren aan – in een overigens tenen krommend slechte beheersing van de nationale voertaal – en legden hun eisen op tafel waar het ging om allerlei overheidsvoorzieningen.
Ook waren er vrouwen bij, al waren het er niet veel, die in de zomer naar zwembaden en stranden togen waar ze er geen been inzagen om met ontbloot bovenlijf van de zon te genieten.
Dat leidde tot onrust onder de eigen bevolking en van tijd tot tijd zelfs tot handgemenen. Een nog groter probleem werden de allochtone jongeren op basisscholen en scholen van het voortgezet onderwijs. Ze spraken de taal van het nieuwe land niet of nauwelijks, weigerden op te staan bij binnenkomst van de leraar of lerares in de klas, stonden te giechelen bij de ceremonie van het hijsen van de nationale vlag en ze gedroegen zich vaak ronduit agressief tegen hun medeleerlingen.
De maatschappij raakte in beroering; de regering moest nu toch echt optreden. Zij beraadde zich, voerde overleg, stelde talloze commissies in en kwam uiteindelijk tot actie. Maar het was niet het type actie dat de eigen bevolking zo vurig wenste. Onder het vaandel van solidariteit kwam de overheid de migranten namelijk tegemoet. Er werden aparte regelingen ingesteld voor het drinken van alcohol en het eten van varkensvlees: beide werden in de privésfeer toegestaan, zelfs buiten in de tuin, en op besloten feesten. Wel moesten de varkens ritueel geslacht worden volgens de gewoontes van het land en door eigen slachters.
Om de gang naar postkantoor en gemeentehuis te verlichten werden voorlichtingsbrochures over tal van onderwerpen in de eigen taal ontwikkeld: Het belang van maagdelijkheid van meisjes; Hoe werkt veelwijverij in de praktijk?; Wat zijn de namen van de maanjaarmaanden? Daarbij werd overigens rekening gehouden met de dialecten van het land van oorsprong – de boeren waren meest dialectsprekers –, zodat folders in het Saksisch, Twents en Weststellingwerfs ter beschikking kwamen. Op basisscholen werd voorzien in lessen eigen taal en cultuur waarvoor leraren uit de moederlanden werden geworven. Dezen moesten nu echter wel de diverse dialecten van het land van herkomst onderwijzen in plaats van de standaardtaal want de dialecten ‘waren de moedertalen van de kinderen en stimuleerden de communicatie thuis’. Vrouwen werd op aparte uren toegestaan gebruik te maken van zwembaden en stranden, gekleed zoals zij maar wensten en er werden subsidies gegeven voor het leren rijden op kamelen, zoals dat gebruikelijk is op het platteland van het koninkrijk.
Het was een serie maatregelen die de nieuwkomers zou moeten helpen zich thuis te voelen in het nieuwe land. Maatregelen die ook het inmiddels bijna ‘heilige’ begrip gezelligheid zouden beschermen en opnieuw vorm geven.
Toch werkte het niet. De gevolgde politiek leidde niet tot het bestendigen van de nieuwe gemeenschappen in de maatschappij en de wrevel bij de eigen bevolking werd alleen maar groter.
De migranten en hun kinderen interpreteerden de verkregen vrijheid wel heel ruim. Meer dan eens werden ze met alcohol op de openbare weg aangetroffen en ze openden zelfs varkensvleesshoarmatenten waar onder de toonbank ook nog, tegen forse prijzen, spiritualiën verkregen konden worden. Wat ook ergerlijk was, was dat ze in gemeentehuizen en ziekenhuizen, gesteund door tolkendiensten en eigen taalfolders en -brochures, gewoon hun eigen taal bleven spreken en vaak ook in koffiehuizen en restaurants: je kon ze gewoon niet verstaan, waar hadden ze het over? De maatregelen versterkten weliswaar de eigen identiteit van de nieuwe landbewoners en hun kinderen maar er was bij hen geen enkele neiging te registreren om de voertaal van het land te leren. Ook vatten de nieuwkomers nauwelijks interesse op voor de tradities, religie en waarden en normen van de oorspronkelijke bewoners.
Natuurlijk waren er die zeer welbespraakt raakten in de landelijke voertaal en sommigen gingen er zelfs boeken en gedichten in schrijven, de overgrote meerderheid echter – let wel, het waren meest boeren – behielp zich met een enkel woord en trok zich terug op boerderij of in eigen wijken. Met deze politiek was de maatschappij niet geholpen. Integendeel. De verschillen werden groter en groter; het onderlinge wantrouwen groeide; de ergernissen over en weer vloeiden over in wederzijdse agressie. De samenleving bleek duidelijk niet gebaat bij het waarderen van culturele diversiteit. En toen dan ook nieuwe verkiezingen plaats hadden gevonden en een nieuwe regering was gevormd, werd de al eerder gehoorde roep van het volk om handelen gehonoreerd in de vorm van de unificatiewet. Het was gedaan met de aparte regelingen betreffende alcohol en varkensvlees: de productie en het gebruik ervan waren van nu af aan verboden. Het eigen taalonderwijs werd met onmiddellijke ingang afgeschaft: van de migranten werd verwacht dat zij de nationale voertaal binnen korte tijd zouden leren en gebruiken.
En zo voorzag de nieuwe wet in een lange reeks maatregelen en verordeningen.
‘Nou, eet smakelijk’, wederom zat boer Tjedde met zijn gezin aan de dis maar het enthousiasme van weleer was verdwenen.
Het bleef namelijk tobben, erwtensoep getrokken van schapenvlees: het was even vet als varkensvlees maar de smaak verschilde hemelsbreed. Met lange tanden aten de boer en zijn gezin van de schapenerwtensoep. Bovendien was er in geen velden en wegen meer jenever of advocaat te krijgen en ook bier was onvindbaar. Op illegaal stoken of brouwen stond, na een eerste berisping en een tweede geldboete, een straf van openbare stokslagen en dat was geen pretje. Om zijn gezin te beschermen had boer Tjedde daarom maar afgezien van de koop en het gebruik van alcohol. Het moge verder duidelijk zijn dat de nu gedronken rode bessensap nauwelijks een aanvaardbaar alternatief was voor de smakelijke alcoholische dranken.
Zo werd de maaltijd zonder het gebruikelijke rumoer genuttigd en toen, bij de koffie, de buren weer op bezoek kwamen, ging het gesprek al gauw over het dramatisch veranderde dagelijkse leven. Wat je er ook van dacht, zo constateerde iedereen, en of je nu voor of tegen de unificatiewet was: gezellig was het in het nieuwe land allang niet meer.