Het Drama van de Drank, of Coupeau Getting to the Point
Het drankmisbruik van de arbeidende klasse in de grote steden was in de negentiende eeuw een wereldwijd probleem. In allerlei populaire media werd gewaarschuwd voor de gevolgen van drankverslaving. Dit gebeurde door straatzangers die hun liederen illustreerden met grote doeken waarop gruwelijke dronkemanstaferelen geschilderd waren. Tijdens toverlantaarnvoorstellingen voorzag de explicateur de angstaanjagende plaatjes van de steeds verder aan lager wal rakende verslaafde en zijn gezin van jammerend commentaar. In de door de beroemde Engelse tekenaar George Cruikshank geïllustreerde prentenboeken voor kinderen werd in de zogenaamde anti-alkoholische reeksen steeds opnieuw het thema van ‘De Flesch’ behandeld. Het gezin van een aan jenever verslaafde wordt tot de bedelstaf gebracht en vader eindigt krankzinnig in de gevangenis:
Waanzinnig! Treurig lot van ‘t zondig drinken,
Gij zijt meest ’s dronkaards eind. Wel hem die krachtig strijdt
En zich te ontworstlen weet aan het jenever drinken
Waardoor de maatschappij de grootste ellende lijdt.[i]
Ook op het toneel en in de vroege film waren drankzucht en dronkenschap een favoriet thema. In Nederland vierde Louis Bouwmeester in het eerste decennium van de twintigste eeuw triomfen in een melodrama bewerking van Zola’s L’Assommoir (De Kroeg). In Amerika maakte D. W. Griffith in 1909 de spraakloze film A Drunkard’s Reformation, waarbij niet alleen de dreigende ondergang van de dronkaard werd getoond, maar ook zijn bekering. Griffith gebruikte voor dit doel de constructie van ‘the play within the play’, een toneelvoorstelling binnen de film. Een man met een drankprobleem wordt door zijn vrouw met zijn dochtertje naar een toneelvoorstelling gestuurd die is gebaseerd op Zola’s roman. Tijdens deze voorstelling herkent de man zich zelf in de dronkaard Coupeau. Na afloop is hij bekeerd. Hij gooit zijn fles weg en omarmt zijn vrouw en kind voor het knapperende haardvuur. Nooit zal hij meer drinken.
Beide voorbeelden zijn niet alleen kenmerkend voor de dramatisering en moralisering van het thema, maar ook voor de negentiende-eeuwse spel- en ensceneringstraditie van de dronkaard in het melodrama. Zowel Louis Bouwmeester in De Kroeg als de even bekende Amerikaanse acteur Jack Warner in de theatervoorstelling binnen A Drunkard’s Reform geven staaltjes van het zogenaamde ‘getting to the point’ acteren ten beste.[ii]
Getting to the point
De Engelse toneelterm ‘getting to the point’ duikt op in 1822 voor ‘a climactic moment in which the actor stood motionless in an exceptionally expressive poise and held his attitude until he had made his point’.[iii] Zowel in speelstijl als in enscenering waren de makers van het negentiende-eeuwse melodrama er op uit om emoties te tonen en vooral deze te delen met het publiek. Hiertoe werkten de acteurs toe naar een climax in hun spel tijdens een emotioneel hoogtepunt van het toneelstuk. Aanleidingen waren er te over in het melodrama, waarin veel werd flauw gevallen, wanhopig gesmeekt, gemoord en gestorven, en verschillende stadia van krankzinnigheid werden bereikt als gevolg van ondragelijk leed of drankmisbruik. Op deze momenten demonstreerde de acteur vlak voor het voetlicht zijn vaardigheden als toneelspeler, waarna het publiek juichte en applaudisseerde. Een van de redenen om naar het theater te gaan was om een populaire acteur op deze wijze zijn vakmanschap te zien bewijzen. Als hij het niet goed genoeg deed naar de zin van het publiek riep men boe, gooide men met schillen of pijpenstelen, en moest het over. Read more
Vijftig moslims aan de zwier – Drankgebruik en spijt in een Middeleeuws Egyptisch boek
Misschien zijn er mensen die zich afvragen waarom de westerse wereld aan de rand van de afgrond staat, terwijl een land als Saoedi-Arabië een ideale samenleving is? Het antwoord op die vraag wordt gegeven in een boek uit 2002 van de Saoediër dr. ‘Inād al-‘Utaybī, getiteld ‘Ontucht en drank in jodendom, christendom en islam’[i]. Hij wijst de drank aan als oorzaak van een baaierd van lichamelijke en geestelijke ziekten in de westerse samenleving, die onherroepelijk leiden tot totale chaos en verloedering. Saoedi-Arabië, weet hij, is gevrijwaard van deze rampen door de islam en de milde islamitische wet (‘al-sharī`a al-samiha’). In de islamitische religie is het gebruik van zelfs een druppeltje alcohol, de ‘moeder van alle kwaadaardigheden’ (‘umm al-khabā’ith’) streng verboden. De sjaria, die in Saoedi-Arabië onverkort wordt toegepast, zorgt ervoor dat dit verbod niet overtreden wordt. Op die manier worden de gelovigen hier op aarde aangespoord om zich goed te gedragen, zodat ze tijdens hun leven hun gezondheid behouden en hun ziel in het hiernamaals niet in de hel belandt.
Hoe bereikt de islamitische wet dit doel? In de eerste plaats door een correcte procesvoering. Twee mannen moeten een getuigenis afleggen, of desnoods één man en twee vrouwen. Een getuigenverklaring van alleen vrouwen is niet voldoende, omdat vrouwen nu eenmaal emotioneel en instabiel zijn. Daarnaast moet de verdachte een verklaring afleggen dat hij bij volle bewustzijn en vrijwillig ‘door de mond’ gedronken heeft. Een ‘kegel’ geldt niet als bewijs, omdat de verdachte misschien niet wist dat hij alcohol dronk, of het alleen onder dwang deed. De auteur zegt het er niet bij, maar de Saoedische politie is vaak behulpzaam bij het opstellen van een dergelijke verklaring.
Als de getuigenverklaring en de eigen verklaring rond zijn wacht de bestraffing. De strafmaat is een onveranderlijke tachtig zweepslagen. Onveranderlijk, zo zegt dr. al-`Utaybī, omdat het een straf is die door God zelf wordt opgeëist en waarop de mens niet kan afdingen. De zweep mag niet te hard zijn, maar ook vooral niet te zacht. De slagen mogen niet te zacht zijn, want dan gaat er geen afschrikwekkende werking vanuit, maar ook niet te hard, zodat de gestrafte doodgeslagen wordt. De straf wordt staand met de kleren aan in ontvangst genomen. De grote mildheid van de sjaria blijkt eens te meer uit de bestraffing van slaven (!) en vrouwen: zij ontvangen slechts de helft van de tachtig slagen. Vrouwen mogen bij de bestraffing ook blijven zitten, zodat er minder kans is dat hun intieme delen zichtbaar worden.
En wat als de gestrafte tijdens de bestraffing de geest geeft? Er zou dan een bloedvete ontstaan tussen de beul en de verwanten van de bestrafte. Ook hier weet de sjaria raad: als de beul binnen de wettelijke grenzen van de bestraffing blijft is hij niet aansprakelijk. Read more
Ach was ik maar een vis in een fles raki – Drank in de moderne Turkse maatschappij gereflecteerd in de gedichten van Orhan Veli
In de ogen van veel Nederlanders zijn Turken vooral ook moslims, en dus mensen voor wie het nuttigen van alcohol een omstreden zaak is, of in elk geval zou moeten zijn. In dat verband is het dan misschien ook verbazend om te horen dat de beroemde 20e eeuwse Turkse dichter Orhan Veli (1914-1950) algemeen bekend staat als dronkaard. Dat roept vragen op. Hoorde dronkenschap speciaal bij het kunstenaarsmilieu of was het wijder verbreid? Is Orhan Veli’s reputatie op dit gebied gebaseerd op verhalen over zijn levenswandel of heeft die te maken met de drank en dronkenschap die in zijn poëzie zo indringend worden bezongen?
Drank in de Turkse maatschappij
Hoewel drankgebruik slechts in een klein deel van Orhan Veli’s gedichten voorkomt, is het geschetste beeld herkenbaar. Drankgebruik is in de twintigste-eeuwse Turkse maatschappij onlosmakelijk verbonden met het kunstenaarsmilieu en het daarbij horende, politiek links georiënteerde concept van de bohémien. Dit betekent echter niet dat anderen, van boeren en arbeiders tot politici, geen slokje rakı lustten. Een aardige beschrijving van drankgebruik in verschillende lagen van de Turkse maatschappij vindt men in de biografie van Ayşe Kulin over het leven van Füreya Koral (1910-1997), een tijdgenote van Orhan Veli.
Drank is zeker niet het hoofdthema in Füreya’s biografie. Drankgebruik wordt terloops genoemd, het hoort erbij. Füreya Koral was de kleindochter van een Osmaanse Paşa (Şakir Paşa). De familie trok zich eind 19e eeuw tijdig terug uit de Osmaanse politiek en de generatie van Füreya’s moeder, ooms en tantes verzeilden in kunstenaarsmilieus. Füreya’s eerste echtgenoot was een grootgrondbezitter uit Bursa die haar onder invloed van de drank mishandelde. Later trouwde ze met de rechterhand van Atatürk (1881-1938), stichter van de Turkse Republiek. Ook in die kringen werd stevig gedronken, echter alleen door mannen. Füreya ontwikkelde zich tot keramiste en nadat ook haar tweede huwelijk was gestrand, werd haar appartement het ontmoetingspunt voor de linkse intellectuele kunstenaarsscène van Istanbul: “Het was veranderd in een ‘tehuis’ waar binnen de driehoek eten-rakı-gesprekken kunst werd gemaakt”[i]
Opvallend is dat de drankscènes met de eerste echtgenoot en die in de laatste fase van haar leven explicieter beschreven worden dan het drankgebruik in de kringen rond Atatürk. Ayşe Kulin verzwijgt niet dat Atatürk aan levercirrhose overlijdt, maar ze is terughoudend over de bacchanalen waar Füreya ongetwijfeld bij aanwezig is geweest. Dat ligt kennelijk nog te gevoelig: Atatürk mag zich dan wel uitdrukkelijk geprofileerd hebben als een seculiere hervormer, maar voor de vele vrome moslims die Turkije ook herbergt moet zijn drankmisbruik toch maar niet teveel benadrukt worden. Read more
Een oud probleem: mag men zich bedrinken?
In het vierde boek van de Odyssee vertelt Homerus hoe de jonge Telemachus op zoek gaat naar zijn vader Odysseus en bij zijn zoektocht werd ontvangen door Menelaüs, koning van Sparta, en diens vrouw Helena. Wanneer tijdens de ontvangst de aanwezigen somber gestemd raken en zelfs gaan huilen bij de herinneringen aan de Trojaanse oorlog, probeert de gastvrouw haar gasten op te vrolijken (4, 219-234):
Toen kwam Helena, dochter van Zeus, op een nieuwe gedachte en
aanstonds wierp ze een kruid door de wijn die ze zaten te drinken,
’t leed- en toornstillend kruid dat alle verdriet doet vergeten.
Hem die het slikt, nadat het met wijn in het mengvat gemengd is,
lopen de hele dag door geen tranen meer over de wangen,
zelfs niet al kwamen die dag zijn vader en moeder te sterven
en ook al werd in zijn buurt en stond hij er zelf naar te kijken,
broer of dierbare zoon met het brons het leven benomen…
Sinds de Oudheid hebben lezers zich afgevraagd welk middel onder de veelzeggende naam Ne-penthes (letterlijk: ‘Rouwverdrijver’) Helena in de wijn heeft gemengd. De Griekse arts Rufus van Ephese (eerste eeuw nC) dacht dat het om de wijn zelf ging als middel (pharmakon) tegen droefheid, maar deze opvatting heeft terecht geen school gemaakt. Per slot van rekening zegt Homerus dat Helena het middel aan de wijn toevoegde. Latere lezers-commentatoren hebben onder meer gedacht aan bilzekruid, opium, koffie, of een meer allegorische uitleg aan de homerische versregel gegeven: het middel zou slaan op de charme van Helena’s gesprek en ontvangst. In 1689 verscheen postuum te Utrecht over dit onderwerp zelfs een wetenschappelijk traktaat, dat de titel draagt: “Het Nepenthes van Homerus, d.w.z. over het geneesmiddel van Helena dat rouw en elke geestelijke bekommernis verdrijft, en over bepaalde andere middelen met een zelfde uitwerking” (Homeri Nepenthes sive de Helenae medicamento luctum animique omnem aegritudinem abolente et aliis quibusdam eadem facultate praeditis dissertatio, tweede druk Leipzig 1698). Het geschrift is van de hand van Petrus Petitus (Pierre Petit 1617-1687), een erudiete neolatijnse veelschrijver uit Parijs, geneesheer, filosoof en dichter, “aanhanger van Aristoteles en tegenstander van Descartes” (zoals zijn grafschrift vermeldt in de Parijse kerk Saint-Etienne-du-Mont). Zijn betoog is dan ook opgebouwd in aristotelische trant. Het eerste boek bespreekt de materiële basis (causa materialis): hfdst. 1-4 kritische bespreking van vroegere opvattingen over Nepenthes, 5-16 wat is Nepenthes? welke plant?, 17-19 andere opvrolijkende middelen in verschillende culturen. Het tweede boek bespreekt de werking (causa efficiens / finalis): 1-5 wat maakt de mens blij? (emotieleer), 6-7 hoe wordt een mens blij?, 8-11 vrolijke dromen, 12-17 mag men zich bedrinken? 18-19 andere middelen om zorgen te verdrijven. De uitweiding in 2, 12-17 over de vraag of men zich mag bedrinken, zal in het vervolg van dit artikel nader aan de orde komen. Read more
Het alcoholpromillage van de Nederlandse naturalistische roman
Wie in de Nederlandse literatuur op zoek gaat naar drank komt van alles tegen. J.H. Leopold wijdde een gedicht aan een druppel wijn (1910). Van Oudshoorns roman: Willem Mertens Levensspiegel (1912) beschrijft een delirium. Nijhoffs gedicht ‘Het souper’ (Vormen, 1924) is tot een evergreen van de Nederlandse literatuur geworden met de onvergetelijke laatste regels:
–Vergeet, vergeet waar ons zwak hart om schreit,
Lach en stoot glazen stuk tegen elkander – .
M. Vasalis schreef het gedicht: ‘Drank, de onberekenbare.’ (Parken en woestijnen, 1940) Recenter getuigde ook de reeks De tandeloze tijd (1986-) van A.F. Th van der Heijden van diep doorleefd drankmisbruik. Treffend in dit verband is het anti-voorbeeld uit De avonden (1947) van Gerard Reve waarin de moeder van hoofdpersoon Frits van Egters op oudejaarsavond denkt een fles wijn te hebben gekocht. Het is echter ‘appel-bessen’ een hoogte- en tevens dieptepunt in de roman.
De vraag waar het hier om gaat is in hoeverre drank een belangrijke rol speelt in de Nederlandse naturalistische roman. Drankmisbruik was een erkend probleem onder het nieuwe arbeidersproletariaat in de steden in de tweede helft van de negentiende eeuw. Gezien de aspiraties van de naturalistische auteurs om ,,een stuk leven” te presenteren, zouden we dus in jenever gedrenkte levens moeten aantreffen in dit genre literatuur. Emile Zola, de Franse naturalist die in deze streken veel navolgers kreeg, laat zijn personages inderdaad flink wat alcohol achteroverslaan. Dit geldt zeker voor diens beroemde reeks Les Rougon-Macquart, omdat een van de stamvaders van deze romancyclus, Maquart, een dronkaard was en, zoals bekend, erfelijkheid en milieu een doorslaggevende rol speelden in het naturalistische proza. Zoals gezegd liet het Nederlandse naturalisme zich inspireren door Zola. Frans Netscher die zich in 1886 aan de eerste naturalistische schetsen waagde, Studies naar het naakt model, werd door Lodewijk van Deyssel schamper omschreven als “het ei dat Zola achter de Hollandsche duinen is komen leggen”. Ook Van Deyssel zelf had bewondering voor Zola, getuige zijn lyrische artikelen over de Franse schrijver. Het is dus niet uitgesloten dat een zoektocht naar spiritualiën in de Nederlandse naturalistische roman interessant materiaal zal opleveren. Read more
Rapsoden en Rebellen – Inhoudsopgave
Henk Maier – Inleiding
Arnoud Vrolijk – Censuur en zelfcensuur in de klassieke islamitische wereld
Theo Krispijn – Politiek en Literatuur in het oude Mesopotamië
Piet Schrijvers – Hoe verkoop je een troonopvolger? Poëzie, Politiek, Propaganda in de laat-Romeinse oudheid
Remke Kruk – Strijders voor het geloof? Bouillon in Mekka en Baybars in Rome
Jef Jacobs – Het Annolied in dubbel perspectief
Norbert Voorwinden – De middeleeuwse heraut als politiek propagandist: Peter Suchenwirts ‘Hoe Hertog Albrecht ridder werd’ (1377)
Joachim Klein – Politiek en literatuur in het Rusland van de 18e eeuw: Denis Fonvizin en zijn satirische komedie ‘De minderjarige’
Madeleine van Strien – Belle van Zuylen / Isabelle de Charrière en de Franse Revolutie: Lettres trouvées dans des porte-feuilles d’émigrés (1793)
Wim Tigges – Het estheticistisch-anarchistisch verzet van Oscar Wilde
Anne Sytske Keijser – Onzichtbare films. Gedogen en verbieden in de Volksrepubliek China
Petra de Bruijn – Fatwa’s, reglementen en censuur op theater en film in het Osmaanse Rijk en het hedendaagse Turkije
Cobi Bordewijk – De Grenzen van het Toelaatbare. De Hollywood Production Code en andere vormen van filmcensuur
Henk Maier – Voor de ‘kinderen der aarde’ – leven en werk van Mas Marco Kartodikromo
Annelies Schulte Nordholt – Zvi Kolitz: Jol Rakover wendt zich tot God. Theologische verhandeling, literaire fictie of politiek pamflet?
Danièle de Ruyter – Haïti: de hedendaagse literatuur van Haïti geconfronteerd met ‘de Grote Overleden-Doch-Eeuwig-Voortlevende Dictator’
Sjef Houppermans – Eigen stemmen. De Franstalige Algerijnse literatuur in haar politieke context
Gitte Postel – ‘Van Homes en Empires sing hy niet ~ maar van sy vaderland’