Mijn generatie, tien jaar later ~ Arbeid
Generation Y: They’re young, smart, brash
They may wear flip-flops to the office or listen to iPods at their desk
They want to work, but they don’t want work to be their life
USA Today
5.1 Inleiding
Tien jaar geleden leverde ons onderzoek naar de toenmalige verschillen in levenskansen tussen generaties een aantal opmerkelijke conclusies op. Onze gegevens lieten zien dat het domein van de arbeid “geregeerd” werd door de babyboomgeneratie en de verloren generatie (het oudste cohort van de huidige keuzegeneratie).[i] Zij deelden naar eigen zeggen de lakens uit, zij hadden de interessante banen, zij overheersten de discussie, zij bepaalden de agenda. Deze conclusie had iets cynisch. Immers, zowél de generatie die – althans zo luidde de mare – gevestigde belangen uitdaagde, áls de generatie die geacht werd het slachtoffer te zijn van de massale (jeugd)werkeloosheid in de jaren tachtig, domineerden broederlijk en eensgezind het domein van de arbeid in ons land. Juist de verloren generatie bleek het vaakst een betaalde baan en gemiddeld het hoogste beroepsniveau te hebben.[ii] De verloren generatie heeft het uiteindelijk bepaald niet slecht gedaan in de intergenerationele estafetteloop op de arbeidmarkt. Ze kwamen een beetje traag uit de startblokken maar konden vervolgens heel aardig meekomen. En de uiteindelijke tijden die ze klokten, waren zeker niet slecht. Generaties kunnen kennelijk, al is het maar voor een deel, sleutelen aan een gemankeerde startpositie.
De vraag is nu hoe het onze drie generaties verder vergaan is in het arbeidsdomein. Blijken de geconstateerde generatieverschillen van tien jaar geleden van structurele aard? Is de babyboomgeneratie meer opgeschoven richting oorlogsgeneratie of blijft onderscheid zichtbaar? Er heeft zich bovendien een nieuwe generatie aangediend: het jongste cohort onder de keuzegeneratie dat ook wel Generation Y genoemd wordt en er geheel eigen opvattingen rond arbeid, zorg en levenslooporiëntatie op na zou houden. Een aanstormende nieuwe generatie voor wie arbeid belangrijk maar niet allesoverheersend is, voor wie werk vooral boeiend en uitdagend moet zijn, die een scherp oog heeft voor de leuke dingen buiten het werk, optimistisch in het leven staat, uiteenlopende taken en activiteiten behendig combineert, al vroeg bekwaam is in netwerken en het eigen CV nauwlettend in de gaten houdt.[iii] Het spiegelbeeld van deze opkomende jongste generatie is uiteraard het gestaag verlaten van de arbeidsmarkt van de babyboomgeneratie, waarvan de oudste leden in 2010 de pensioengerechtigde leeftijd bereiken. Deze numeriek omvangrijke generatie neemt in het komende decennium massaal afscheid van het arbeidsdomein. Velen van hen verlieten de arbeidsestafette overigens al veel eerder, vaak gefaciliteerd door aantrekkelijke exit-regelingen. Dit biedt ruimte voor jongere generaties maar laat ook een forse rekening (AOW, pensioen, zorgkosten) achter. Zet dit de solidariteit tussen oude en nieuwe generaties onder druk, of realiseert de jongste generatie dat ook zij later in hun levensloop met hetzelfde probleem geconfronteerd zal worden en een beroep moet doen op de solidariteit van de dan jongste generatie? Hoe het ook zij, de intergenerationele wisseling van de macht op de arbeidsmarkt stelt het probleem van de solidariteit tussen de generaties (De Beer, 2005; WRR, 1999). Generatievervanging scherpt het vraagstuk van de intergenerationele boekhouding: wat is de balans tussen maatschappelijke kosten en baten en “who pays the ferryman”?
En minstens zo belangrijk: in het afgelopen decennium heeft zich een aantal markante veranderingen voltrokken in het domein van de arbeid zelf. Deze onder andere macro-economische veranderingen hebben ongetwijfeld invloed gehad op de ontwikkelingsgang van generaties en zeker ook op de formatieve periode van de jongste cohorten onder de keuzegeneratie (Bekker et al., 2006). Het economische tij sloeg om, althans recent, en de werkloosheid kalfde af. Op dit moment is er zelfs sprake van snel toenemende krapte op de arbeidsmarkt en de oudere generatie werknemers wordt vriendelijk maar dringend verzocht langer door te werken. Het vroegtijdig verzilveren van het “Zwitserlevengevoel” wordt hen in toenemende mate (fiscaal) onaantrekkelijk gemaakt. De babyboomgeneratie, mentaal klaar om het estafettestokje over te geven aan de jongere generaties, krijgt te horen dat het nog een paar rondes extra moet lopen. Velen van hen nemen dat niet in dank af. Read more
Mijn generatie, tien jaar later ~ Cultuur
De hele vrijheid, openheid en ‘alles is lekker bespreekbaar’
instelling staan mij ontzettend tegen…
Het is een reactie op mijn opvoeding
18-jarige columnist jongerenrubriek Spunk
NRC Handelsblad
6.1 Inleiding
Het is dagelijks nieuws: de tanende seksuele moraal, het steeds vroeger startende alcohol- en drugsmisbruik, het gebrek aan respect en fatsoen (in de echte wereld of op Internet), de accumulatie van versgelabelde geestesziekten, het ongebreidelde consumentisme, de verslaving aan het geestdodende ‘gamen’, het dagenlange feesten afgewisseld met eindeloos rondhangen, de zucht naar faam en het snelle geld liefst zonder spelling- of rekentoets te hoeven halen, de maniakale fixatie op lichaamscorrecties ook op doorgaans bedekte plaatsen. Dat alles, mocht daar nog misverstand over zijn, is tekenend voor de jonge generaties van tegenwoordig. Veelal is het voldoende om dit af te doen met de platitude dat deze zorgen van alle tijden zijn. Niet iets om teveel woorden aan te wijden. Socrates wist immers al dat ‘de jeugd van tegenwoordig’ bandeloos is, wordt dan meestal toegevoegd. Toch mag het opmerkelijk heten dat deze klachten zo taai zijn. Het geweeklaag over jonge generaties is hardnekkig. In de jaren tachtig en negentig waren het de jongeren uit de apathische, egocentrische en hedonistische ‘Verloren Generatie’ of Generatie X die rolmodel stonden voor de vrije val van de moraal. In Mijn Generatie (Diepstraten et al., 1998: 126) halen we uit de Volkskrant van 11 september 1997 de berichtgeving over het laatste trendonderzoek aan: “Jongeren zijn… meer egoïstisch geworden. Hun leven draait om lol maken, van niemand afhankelijk zijn en geld verdienen. Niet als hebberige yuppen, maar als calculerende hedonisten met een opmerkelijke hang naar een gelukkig gezinsleven…”.[i] Nu we toch minstens enkele letters in het generatiealfabet verder zijn, worden er steeds opnieuw jongere cohorten ontdekt die de vorige in a- en immoraliteit schijnen te overtreffen. Wellicht heeft dit toch een grond in een door de tijd constante behoefte om waarschuwingen af te geven over waar het maatschappelijk heen zou gaan als de jongste ‘verworden’ generatie volwassen wordt. Zo bezien bevatten de klachten bijna altijd impliciet een mix van generatie- en levensfaseperspectieven. Immers, er speelt een generatieperspectief mee in het idee dat de toekomst er weinig rooskleurig uitziet als deze generatie jongeren zo blijven zoals ze nu zijn. Tegelijk lijkt er een roep om een herstel van een morele balans uit te spreken, dat ingrijpen op hoe jongeren zich nu voordoen mogelijk is en dat zij zich met het ouder worden dus van hun huidige dwalingen herstellen.
Het is overigens niet allemaal kommer en kwel. Sterker, er lijkt aan de andere kant van het spectrum – de kant van glorificering in plaats van de verkettering – ook een aantal opmerkelijke wapenfeiten van de jongere generatie te melden. Ze vormen mede door hun kennis en vaardigheden op het IT-gebied een wel heel bijzonder intelligente generatie die hiermee de naam generatie Einstein heeft verdiend. Het gelijknamige boek van de marketeers Boschma en Groen (2006) lijkt erg op die het Amerikaanse duo Howe en Strauss (2000, vergelijk Howe & Strauss 1991, 1993, 1997), ook actief in marketingkringen. Ook zij menen dat jongeren fundamenteel anders zijn dan hun voorgangers in hun optimisme en praktische daadkracht. Dat is nog eens wat anders dan de downbeat, somberende en doelloos rondzwervende GenX’ers (ook wel de 13th Gen: Howe & Strauss, 1993). Boschma en Groen, de Hollandse Howe en Strauss, baseren hun vergaande conclusies op interviews en observaties, niet op een cijfermatige vergelijking met oudere generaties. Voorzichtigheid is dan ook geboden. Het meer gedegen onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (De Haan & Van ’t Hof, 2006) toont overigens aan dat ook onder jongeren het ICT-gebruik en de ICT-vaardigheden nog steeds sterk ongelijk verdeeld zijn.
Diegenen die vaak haastig aan komen dragen met hun agenda vol urgente zorgen of vol goed nieuws over jonge generaties en diegenen die deze agenda’s met graagte overnemen worden zelden gehinderd door een kritische blik op de aangeleverde bewijsstukken. De roep om actie, van de politiek en natuurlijk het onderwijs, is vele malen luider dan het verlangen naar gedegen onderbouwing. Elke organisatie kan tegenwoordig via Internet op goedkope en eenvoudige wijze een ‘onderzoek’, ‘burgerpanel’ of webpoll’ laten uitvoeren. Het blijft voor iedereen, experts incluis, gissen naar de betrouwbaarheid en geldigheid van alles wat er beweerd wordt.
In dit hoofdstuk staan culturele voorkeuren en waarden centraal. De volgende paragraaf zetten we summier enkele trends op een rij rondom culturele voorkeuren. In paragraaf 6.3 gaan we na wat generaties zelf voor cesuren leggen tussen generaties op het gebied van muziek, boeken en films. Hierna vervolgen we in paragraaf 6.4 met trends in waarden rondom opvoeding, gezin en seksualiteit en in paragraaf 6.5 rapporteren we de posities die onze generaties in deze waarden innemen. We laten generaties op al deze terreinen zelf een duiding geven over hun onderscheid in voorkeuren, waarden en normen. Nemen zij zichzelf en de oudere of jongere generaties inderdaad zo anders waar en is dat nu meer dan tien jaar terug? Waar zien zij de verschillen in de kansen om hun leven naar die voorkeuren, waarden en normen in te richten? We sluiten in paragraaf 6.6 af met de belangrijkste conclusies. Read more
Mijn generatie, tien jaar later ~ Politiek
Van alles op de hoogte, door niets bewogen
Rob Wijnberg
7.1 Inleiding
Sinds ons eerste generatieonderzoek in 1996 is op bijna geen ander terrein zoveel, misschien zelfs onhollands veel, turbulentie geweest als op het terrein van de politiek in Nederland. Forse polarisatie met name op het thema immigratie en integratie, twee echte politieke moorden, ware aardverschuivingen in verkiezingsuitslagen, maandenlange soap-achtige voorstellingen in ‘Den Haag’, diep wantrouwen jegens leiders die nauwelijks een jaar later op een voetstuk geplaatst worden. Omgekeerd, lijsttrekkers die niet stuk lijken te kunnen en toch de verkiezingen glansrijk verliezen, daarnaast politici die onder constante politiebeveiliging gesteld zijn, grote verdeeldheid in gevestigde partijen met kopstukken die live op televisie elkaar en via videocasts zichzelf uit de gratie helpen en diepe versplintering aan de extreme kanten van het politieke bedrijf. Voor de liefhebber waren de jaren 1996-2007 mooie maar verwarrende tijden, misschien wel de meest sensationele jaren van de naoorlogse periode.
In hoofdstuk 3 is al een schets gegeven van de voor velen, onderzoekers incluis, verrassende ontwikkelingen in politiek Nederland in deze periode. Zoals we daar, in navolging van Pels (2003a), opmerkten, lijkt de politiek “met de Fortuyn-revolutie in een hogere versnelling te zijn geraakt”. We willen hier schetsen of en hoe generaties hun invloed in de politiek ervaren, of ze verschillen in politieke opvattingen tussen generaties in Nederland zien, wat hun politieke interesse eigenlijk is en of ze andere politieke prioriteiten stellen. Uiteraard kijken we, waar mogelijk, of er veranderingen tussen 1996 en het heden zijn opgetreden. Zoals al eerder aangegeven, hebben we om dit type vergelijkingen in bredere zin te kunnen maken, in het voorjaar van 2007 een extra dataverzameling onder de CentERdata-panelleden gedaan. In paragraaf 7.2 schetsen we eerst enkele trends rondom politieke invloed. Met name de veelgehoorde neergang in lidmaatschappen van maatschappelijke en politieke organisaties komt in dat kader aan de orde. Ook laat deze paragraaf zien hoe generaties zelf hun politieke invloed ervaren. Paragraaf 7.3 houdt het zelfde format aan voor het onderwerp politieke interesse, zoals paragraaf 7.4 dat doet voor politieke prioriteiten. Bij dat laatste zoomen we vooral in op het links-rechtscontinuüm en het populaire onderscheid in materialisme versus postmaterialisme. We sluiten in paragraaf 7.5 af met de belangrijkste conclusies.
7.2 Politieke invloed
Politieke invloed gaat hand in hand met politiek en maatschappelijk activisme. De mare gaat dat jongere generaties sinds jaar en dag niet meer actief (willen) zijn in de traditionele politieke en maatschappelijke organisaties. Met het afkalven van lidmaatschappen en andere klassieke vormen van maatschappelijke betrokkenheid, neemt de kans toe dat de belangen van de niet-deelnemers, jongere generaties derhalve, nauwelijks nog gerepresenteerd zijn en dat via dit mechanisme ook de invloed op de politieke agenda afneemt. De kans bestaat dat het politieke bedrijf, maar ook bijvoorbeeld vakbonden en andere belangenverenigingen (consumenten-, milieu-, mensenrechtenorganisaties, en dergelijke), vooral de prioriteiten, interesses en stellingnames van oudere generaties vertegenwoordigen en agenderen. Met andere woorden, een dalende betrokkenheid van jonge generaties bij de klassieke en formele organisaties in het maatschappelijk middenveld is geen onschuldig verschijnsel. De vraag is hoe het nu feitelijk gesteld is. We kijken eerst eens naar wat cijfers. Read more
Mijn generatie, tien jaar later ~ Toekomst
Morgens zu jagen, nachmittags zu fischen, abends Viehzucht zu treiben,
nach dem Essen zu kritisieren, wie ich gerade Lust habe,
ohne je Jäger, Fischer, Hirt oder Kritiker zu werden
Karl Marx en Friedrich Engels
8.1 Inleiding
Zekerheid lijkt verleden tijd. Vaste bakens lijken verdwenen: een opleiding die je voor eens en voor altijd voorbereidt op werk, de vaste baan, een leven lang werken voor dezelfde baas, een haarscherpe rolverdeling tussen man en vrouw, een even duidelijke machtsbalans tussen ouders en kinderen, het op vaste tijdstippen actief zijn in de vrijetijd, het bestaan van collectieve ritmes en rituelen, rotsvaste waarden en normen en rond 65 jaar een vast pensioen. Met het verdwijnen van de vaste bakens verliest ook de toekomst, zowel in maatschappelijk als in persoonlijk opzicht, haar voorspelbaarheid. Het moderne individu, jong of oud, kan niet meer rekenen op een gegarandeerde toekomst. De toekomst is diffuus en vol onzekerheden. Deze ontwikkelingen krijgen meer en meer aandacht in overheidsbeleid, maar ook in sociaal-wetenschappelijk onderzoek.[i] Een reden om ook in dit boek uitgebreid aandacht te besteden aan dit thema. In dit hoofdstuk bekijken we of generaties inderdaad verschillen in hun beelden van de toekomst en of ze ook anders met de toekomst omgaan.
Het verdwijnen van vaste bakens zien we terug in de moderne levensloop. Levenslopen van jonge generaties worden tot keuzebiografieën: hét kenmerk van onze keuzegeneratie. Vanaf de jaren tachtig wordt verondersteld dat een einde gekomen is aan het standaardlevensloopmodel dat typerend was voor de moderne, industriële samenleving.[ii] Moderne levenslopen destandaardiseren en individualiseren (Held, 1986; Kohli, 1985; Hurrelmann, 2003; Mayer, 2001, 2004; Wohlrab-Sahr, 1992). Enerzijds dwingt de modernisering van onderwijs, arbeidsmarkt en welvaartsstaat dit af.
Anderzijds ontwikkelen mensen individualistischere biografische oriëntaties die op hun beurt instituties onder druk zetten om afwijkingen van de standaardlevensloop mogelijk te maken (Beck, 1986; Giddens, 1991). Persoonlijke ontwikkeling wordt afgedwongen dan wel door mensen zelf centraal gesteld in oriëntaties op leren, werken en andere levensdomeinen. De standaardbiografie zou in laat-moderniteit plaats hebben gemaakt voor een keuzebiografie (Du Bois-Reymond et al., 1998). In de keuzebiografie kunnen meerdere levensplannen uitgestippeld worden, plannen die voorwaardelijk zijn, een open einde hebben en herzien kunnen worden, waarmee levenslopen niet meer voorspelbaar, maar alleen achteraf begrijpelijk zijn (Sannen, 1998).
Tegelijk is jeugd als levensfase gedestandaardiseerd. Tijdens de jeugdfase vinden er ook al transities plaats die zich vroeger pas voltrokken tijdens de volwassenheid.[iii] Het is bijvoorbeeld onduidelijk of de zestienjarige scholier met een eigen IT-zaakje nog een jongere is of al een volwassene. Van huidige jongeren wordt verwacht te ‘yo-yo-en’ (Pais, 1995) tussen de rollen van afhankelijke jongere en zelfstandige volwassene (als consument, maar tegenwoordig ook als werknemer en partner). Transities worden niet meer na elkaar, maar simultaan genomen, strekken zich uit over een steeds langer traject en zijn bovendien omkeerbaar geworden (bijvoorbeeld eerst werken, dan weer studeren; Stauber & Walther, 2002).[iv] Read more
Mijn generatie, tien jaar later ~ Epiloog
Het ene geslacht gaat, en het andere geslacht komt;
maar de aarde staat in der eeuwigheid
Prediker 1:4
Het generatiebesef in Nederland is sterk. Dat was het in het midden van de jaren negentig van de vorige eeuw en dat is het tien jaar later. Grote groepen Nederlanders rekenen zich tot een generatie. Het generatiebesef neemt niet eenduidig toe met het ouder worden van de drie generaties die we in ons boek onderscheiden hebben. Wel zien we dat vooral de oudere generaties nu meer verwijzen naar historische gebeurtenissen uit hun jeugdjaren dan ze tien jaar geleden deden. Geen van de drie generaties, ook de jongste, keuzegeneratie niet, noemt recente formatieve gebeurtenissen, wat opmerkelijk mag heten als we denken aan de grote turbulentie in de periode 1996-2006. In het onderwijs, op de arbeidsmarkt, in het domein van waarden en normen en in de politiek in binnen- en buitenland hebben zich grote en soms zeer abrupte omwentelingen voltrokken. Het is opvallend dat zelfs de jongste generatie hier nauwelijks aan refereert als ze de typerende kenmerken van de eigen generatie benoemt. We vinden een grote verscheidenheid aan zelftyperingen binnen deze generatie, een verscheidenheid die fraai overlapt met de vele, zeer diverse en elkaar snel opvolgende etiketten in de media. Het is evident dat hoe verder in de tijd we teruggaan, hoe meer oudere generaties zich eenduidiger typeren en hoe meer jonge generaties blijk geven vooral een heterogene generatie te zijn.
Generaties zijn met de jaren optimistischer geworden over hun eigen kansen in het onderwijs. Als ze zich vergelijken met jongere en met oudere generaties oordelen ze doorgaans positiever over de kansen van de eigen generatie. Het jongste keuzegeneratiecohort (geboren na 1970) is het meest opgeschoven in deze gunstiger zelfbeoordeling en de keuzegeneratie als geheel acht zich op dit moment zelfs het beste af. Die toppositie was tien jaar geleden nog voor de babyboomers weggelegd. In de oordelen over diverse kansen van jongeren in het onderwijs is ook een trend naar meer optimisme waarneembaar. Grote groepen dachten in 1996 dat jongeren het in het onderwijs moeilijker kregen, bijvoorbeeld vanwege de druk op de studieduur, de betaalbaarheid van opleidingen, de kansen op een baan na een studie. In 2006 zijn alle generaties minder somber. Ook de jongste keuzegeneratie, al hebben zij hun oordelen het minst in positieve richting aangepast. In het onderwijsdomein, zo kan men concluderen, zien de generaties minder scherpe generationele tegenstellingen.
Dat is anders in het domein van de arbeid. De kansen op werk en de carrièremogelijkheden worden in 2006 juist sterker generationeel beoordeeld. Naar de oordelen van de drie generaties zijn er scherpe verschillen. De babyboomgeneratie onderstreept de eigen betere uitgangspositie als ze zich vergelijken met oudere generaties. De keuzegeneratie is in de loop van de jaren optimistischer en de oorlogsgeneratie juist het meest pessimistisch geworden. Het kunnen ‘zorgen voor de oude dag’ is voor de jongste keuzegeneratieleden een heet hangijzer en reden tot somberheid. Over de hele linie zijn alle generaties, ook de jongste, pessimistischer geworden zodra ze zich in het arbeidsdomein vergelijken met jongere generaties. Ook vindt men, en zeker de jongste generatie, nu meer dan een decennium geleden het oneerlijk dat de overheid voor oudere generaties van alles geregeld en betaald heeft en dat jongeren hier nu letterlijk zelf de rekening voor moeten betalen. Er is ook onder de jonge generatie een toenemende neiging om te oordelen dat generaties beter voor hun eigen generatiegenoten kunnen zorgen. Dit paren zij aan een afnemende bereidheid om bij te dragen aan de AOW voor huidige en toekomstige generaties ouderen en aan steun voor het draagkrachtprincipe bij de herinrichting van de AOW (zoals de ‘Bos-belasting’). Economische herstelbewegingen ten spijt zien we scherpe tegenstellingen tussen de generaties en een somber oordeel over de sociale zekerheid van de jongere generatie, iets waar de oorlogs- en babyboomgeneratie zich nauwelijks zorgen om maken. Read more
Mijn generatie, tien jaar later ~ Literatuur
Aalberts, C. (2006). Aantrekkelijke politiek? Een onderzoek naar jongeren en popularisering van politiek. Apeldoorn: Het Spinhuis.
Aalst, H. van (2001). Van marktwerking in het onderwijs naar leren in de markt: Naar microkeuzen en netwerkleren. In M. van Duyck (Red.), Onderwijs in de markt (pp. 313-336). Den Haag: Onderwijsraad.
Abma, R. (1990). Jeugd en tegencultuur. Een theoretische verkenning. Nijmegen: SUN.
Akker, P. van den, I. Diepstraten & H. Vinken (1997). Jongeren en risicogedrag. Een inventarisatie van theorie en onderzoek over invloeden van gezin en directe omgeving, school en werk, jeugdcultuur, vrije tijd en persoonlijkheid. Tilburg: IVA.
Alheit, P. (1994). The biographical question as a challenge to adult education. National Review of Education, 40, 283-298.
Alheit, P. (1995). “Biographizität” als Lernpotential. In H. Krüger & W. Marotzki (Hg.), Erziehungswissenschaftliche Biographieforschung (pp. 276-307). Opladen: Leske + Budrich.
Alheit, P. & B. Dausien (2002). The double face of lifelong learning. Studies in the Education of Adults, 34, 1, 3-22.
Alles begint met Nix (1997). De ik’s van Nix. Amsterdam: Boom.
Amato, P.R. & A. Booth (1997). A generation at risk. Growing up in an era of family upheaval. Cambridge: Harvard University Press.
Ancona, H. D’ & T. Beumer (1987). Marginalisering of mobilisering? De minstbedeelden in de afbrokkelende verzorgingsstaat. In P. Fortuyn & S. Stuurman (Red.), Socialisten in no nonsense-tijd (pp. 99-115). Nijmegen: SUN.
Arnett, J. (2004). Emerging adulthood. The winding road from the late teens through the twenties. New York: Oxford University Press.
Atkinson, J.S. (1984). Flexibility, uncertainty and manpower management. Brighton: Institute of Manpower Studies (IMS report no. 89).
Baird, S. (1999). What’s wrong with boys? Adressing the underachievement discussion. www.generationyouthissues.fsnet.co.uk/education/what’s wrong with boys.htm.
Baltes, P.B. & M.M. Baltes (1990). Successful aging: perspectives from the behavioral sciences. Cambridge: Cambridge University Press.
Beekers, W.P. (2005). Mao in de polder. Een historisch-sociologische benadering van het Nederlandse maoïsme 1964-1978. Amsterdam: Vrije Universiteit (doctoraal scriptie).
Beck, U. (1986). Risikogesellschaft. Auf dem Weg in eine andere Moderne. Frankfurt am Main: Suhrkamp.
Beck, U. & E. Beck-Gernsheim (1994). Riskante Freiheiten. Frankfurt am Main: Suhrkamp.
Beck, U., A. Giddens & S. Lash (1994). Reflexive modernization. Stanford: Stanford University Press.
Becker, H.A. (Ed.) (1990). Life histories and generations. Utrecht: ISOR.
Becker, H.A. (1992). Generaties en hun kansen. Amsterdam: Meulenhoff.
Becker, H.A. (1995). Onderzoek naar generaties. Een reactie op Dekker en Ester. Acta Politica, 30, 351-354.
Becker, H.A. (1997). De toekomst van de verloren generatie. Amsterdam: Meulenhoff. Read more