Fatsoenlijk land ~ De Vrije Groepen Amsterdam
Jan en Bob bij Vrije Groepen Amsterdam
In het najaar van 1944 kwam de oorlog in een nieuwe fase. De geallieerden rukten overal in Europa steeds verder op. En hoewel Dolle Dinsdag niet tot de bevrijding van heel Nederland had geleid, was het duidelijk dat deze in aantocht was. Jan en Bob waren inmiddels ervaren leiders van de PP-groep geworden. Door de oorlog en het verzetswerk waren ze snel volwassen geworden. Van het kleine jongetje met het Engelse petje dat Bob ooit was geweest, was weinig meer over. Hij was uitgegroeid tot een knappe jongeman van 20 jaar. Met zijn sympathieke en zelfbewuste houding wist hij mensen voor zich in te nemen. Jan had de verlegen puber met het minderwaardigheidscomplex ver achter zich gelaten. Hij was nu een daadkrachtige man die als het nodig was autoritair kon optreden. Bob en Jan waren politiek geïnteresseerd en hadden linkse sympathieën. Toch beschouwden ze hun verzetswerk niet als een politieke, maar als een humanitaire keuze.
In de PP-groep werd nooit over politiek gesproken. Mensen redden, dat was het gezamenlijke doel. Kort na Dolle Dinsdag werden ze door een aantal sociaaldemocraten uitgenodigd om naar een bijeenkomst op de Keizergracht 695 te komen. Iedereen achtte de tijd rijp om de werkzaamheden van een groot aantal Amsterdamse verzorgingsgroepen te bundelen.
In het souterrain van Keizersgracht 695 werd in september 1944 de Vrije Groepen Amsterdam (VGA) opgericht. Bob kende de locatie omdat hier een groothandel in farmaceutische artikelen was gevestigd. Hij haalde er bijvoorbeeld regelmatig maandverband voor de vrouwelijke medewerkers en onderduikers van de PP-groep.
Jan en Bob voelden zich ongemakkelijk door het grote aantal aanwezigen. ‘Het was voor ons de meest gevaarlijke vergadering van de hele oorlog’, stelt Jan Hemelrijk in 2001. ‘Er waren zeker dertig mensen, allemaal vertegenwoordigers van groepen. Ik ben er met angst en beven heen gegaan. Gelukkig was er geen verrader, anders hadden de Duitsers de hele vrije illegaliteit in Amsterdam in een keer kunnen oprollen.’[1]
Er waren vertegenwoordigers van grote en kleine verzetsgroepen. De PP-groep behoorde met negentien vaste medewerkers en nog een aantal losse krachten tot de grote groepen. Maar er waren ook leiders van kleinere groepen en zelfs eenlingen als de halfjoodse advokaat Kurt Leoni en de joodse Max Dikker.[2]
De vergadering werd geleid door Jan Bommer, voor de oorlog gemeenteraadslid in Amsterdam en lid van de Tweede Kamer voor de SDAP. Na zijn vrijlating uit gijzelaarskamp Sint-Michielsgestel, waar hij van mei 1942 tot maart 1944 gevangen had gezeten, ging hij bij het verzet. Jan Hemelrijk herinnert zich nog hoe goed Bommer de bijeenkomst in banen wist te leiden: ‘Hij kreeg precies gedaan wat hij wilde.’
De leiding van de Vrije Groepen Amsterdam werd gevormd door de toen 26-jarige Jan Hemelrijk (hier gebruikte hij de schuilnaam Peeters); SDAP’er Jan Bommer (schuilnaam Wendel) en AJC’er Ad van Moock (schuilnaam Ad). Jan Bommer werd hun voorzitter. Jan Hemelrijk was verreweg de jongste in het VGA-bestuur. Volgens Jan Hemelrijk werd de VGA destijds opgericht vanwege de voedselvoorziening. ‘Wij zagen aankomen dat het in de winter in het honderd zou lopen. Nog een winter, dat kon niet anders dan een ramp worden. In ieder geval moesten de distributiekaarten worden veilig gesteld.’[3]
De VGA bewoog zich op verschillende terreinen. Hiervoor werden aparte afdelingen in het leven geroepen. Bij de afdeling Natura, die zich bezighield met de voedselvoorziening van de onderduikers, kreeg Bob van Amerongen belangrijke klussen te doen. De afdeling Documenten, die als voornaamste taak het leveren van valse persoonsbewijzen had, kwam onder leiding te staan van Jan Hemelrijk. Andere afdelingen hielden zich bezig met distributiebescheiden, financiën en huisvesting.
Bij de oprichting van de VGA moesten alle groepen een schuilnaam kiezen. Jan Hemelrijk had net het clandestien verschenen gedicht De Blauwbilgorgel (1943) van Cees Buddingh’ gelezen:
‘Ik ben de blauwbilgorgel,
Mijn vader was een porgel,
Mijn moeder was een porulan,
Daar komen vreemde kind’ren van.
Raban! Raban! Raban! ‘
Jan gebruikte de fantasiebeesten uit dit nonsensrijm: Porgel en Porulan. De naam PP-groep was geboren. Read more
Fatsoenlijk land ~ Porgel en Porulan in documenten en voedsel
Het documentenbureau van de VGA – Jan Hemelrijk
Vlak na Dolle Dinsdag verhuisde Jan Hemelrijk naar Sarphatistraat 86 met zijn vervalsingsafdeling. De NSB-familie die het huis had bewoond, was op de vlucht geslagen. Het verblijf in de Sarphatistraat was van korte duur, omdat het er niet veilig was. In het laatste jaar van de oorlog was het eenvoudig om een nieuwe plek te vinden. Er stonden veel woningen leeg omdat een deel van de Amsterdamse bevolking was gedeporteerd en een ander deel de stad had verlaten. Dit keer werd de PP-groep uit de brand geholpen door twee dames van Die Port van Cleve aan de Nieuwezijds Voorburgwal, destijds al een beroemd hotel-restaurant in Amsterdam én een centrum van illegale werkers. Via kennissen was de PP-groep bij de dames terechtgekomen. Zij hadden een paar kamers op de Hoogte Kadijk over.
De vervalsingsafdeling van de PP-groep had inmiddels meer personeel gekregen. Dit was geen overbodige luxe, zeker niet nadat Jan Hemelrijk hoofd was geworden van de afdeling Documenten van de VGA.
Bij mevrouw Keizer op het Bachplein had Jan de aankomende jurist Carl Anthony Ruys ontmoet.[1] Op dit adres kwam ook de beeldhouwer Johan Limpers, een prominente medewerker van de PBC. Limpers zou later tegelijk met Van der Veen worden gefusilleerd. Carl Anthony Ruys kwam van goeden huize en was volgens Jan het enige liberale lid van de PP-groep. Bij hun eerste ontmoeting hoorde Jan van Carl Anthony Ruys dat hij een ambtenaar kende van het Bevolkingsregister in Amstelveen die hem wel aan een echt persoonsbewijs kon helpen. Zo kreeg Jan en met hem de PP-groep het eerste blanco persoonsbewijs in handen.
Via Carl Anthony kreeg de PP-groep nog een vrouwelijke medewerker: Marjolein Heijermans, de dochter van de joodse (toneel)schrijver Herman Heijermans, en destijds Carl Anthony zijn vriendin. In 1943 was ze via het studentenverzet in contact gekomen met Gerrit Jan van der Veen. Die had haar opgeleid tot medewerker van de PBC.
Ook het kantoor op de Hoogte Kadijk werd te gevaarlijk. Marjolein Heijermans vond een nieuw onderkomen aan de Weesperzijde 34, een opvallend huis met twee torenvormige uitbouwsels. Jan huurde de bovenverdieping onder het mom dat hij als bijna afgestudeerd arts daar een praktijk wilde beginnen. Volgens Jan was de eigenaar nogal ‘onnozel’ want een bovenverdieping was niet bepaald een geschikte locatie voor een medische praktijk. De huur was 30 gulden in de maand.
Begin 1945 verhuisde de vervalsingsafdeling van de PP-groep naar het pand aan de Weesperzijde. Het was volgens Jan Hemelrijk geen gewone verhuizing: ‘Anthony ging op de fiets, achterop ging de koffer met al onze spullen. Ik fietste er achteraan met een pistool in mijn zak. Ik moest hem dekken, vond ik. Wat ik dan doen moest, wist ik niet precies. Ik had nog nooit geschoten. Ik wist wel hoe het moest. Veiligheidspal naar voren en dan trekken. Gelukkig was het niet nodig, want ik zou er waarschijnlijk niets van terecht hebben gebracht. We zijn veilig op de Weesperzijde aangekomen.’[2]
Het kantoor op de Weesperzijde werd het Documentenbureau van de VGA, dat door de vervalsingsafdeling van de PP-groep werd gerund. Onder de kap van het pand werd het archief opgeslagen. Carl Anthony en Marjolein hadden vanuit hun werkvertrek een verdieping lager een prachtig uitzicht over de Amstel.
Op dit adres kwamen alle aanvragen binnen van VGA-leden voor nieuwe persoonsbewijzen. Jan had hiervoor een formulier gemaakt dat met een schrijfmachine of blokletters moest worden ingevuld. In een aparte brief vroeg hij de aanvragers nooit hun juiste adres te vermelden. Hun veiligheid was belangrijker. Koeriersters gingen langs bij de onderduikers voor de vereiste vingerafdruk voor het persoonsbewijs. De toenemende drukte betekende ook vraag naar meer mankracht. Naast Frans Meijers en Frederika Samson werd de vervalsingsafdeling van de PP-groep uitgebreid met nieuwe vervalsers, onder wie de joodse binnenhuisarchitect Ab Stuiver die honderden persoonsbewijzen leverde.
Eind januari 1945 kon het Documentenbureau de vele aanvragen niet meer aan. De Documentencommissie schreef hierover een brief aan de leden van de VGA die bij hen door koeriersters werd bezorgd: ‘Aanvragen, die na vandaag binnenkomen worden dus niet meer in behandeling genomen. Dit zal pas weer gebeuren als de stapel nog onafgewerkte aanvragen, die momenteel de diverse voor het documentenbureau werkende kantoren ontsiert, geheel verwerkt is. (…) Het documentenbureau is zich ten volle bewust van het feit, dat het onaangenaam is deze maatregel te moeten nemen en zal dan ook een manhaftige poging aanwenden, om het tekort aan mogelijkheden te doen verdwijnen en de capaciteit te vergroten. Daartoe wordt de hulp ingeroepen van alle groepen, die zich met documentenvoorziening bezig houden.’
Maart 1945 was het kantoor weer korte tijd buiten dienst. ‘Het documentenbureau van ons kantoor VGA zit zonder kolen en kan daardoor onmogelijk werken. Wie weet hiervoor raad?’, schreef het Documentenbureau aan de VGA-achterban. Eind maart waren de problemen opgelost en stroomden de aanvragen voor persoonsbewijzen weer binnen. De VGA-post geeft een goed beeld van de dagelijkse beslommeringen op het kantoor.[3]
Er was behoefte aan allerlei stempels, onder meer aan het stempel van Leidschendam en het stempel van het Rijksbureau voor Metalen. Maar ook aan een goede clichémaker, die op bestelling stempels en andere onderwerpen kon clicheren. Voor het vervalsen van persoonsbewijzen waren stempels van de gemeenten Den Haag en Amsterdam het belangrijkste. Beide stempels had het Documentenbureau in huis. Een kwestie van de juiste contacten. Via zijn echtgenote en zwager leerde Jan Hemelrijk Jan Taverne kennen. Taverne werkte in Den Haag op een groot kantoor op een afdeling die met distributie te maken had. Hij gaf Jan het stempel van Den Haag.
In Amsterdam hield het Documentenbureau zich bezig met het legaliseren van de onderduikers in het Amsterdamse bevolkingsregister. Jan regelde dit met de directeur van het register. Hij ging er heen met valse persoonskaarten die de pbc had geleverd en kreeg er dan echte voor in de plaats. Op het VGA-kantoor aan de Weesperzijde werden de kaarten met een schrijfmachine ingevuld. De persoonskaarten met een gefingeerde naam en verzonnen verleden werden vervolgens in het bevolkingsregister geschoven. Zo kon iemand legaal met een valse identiteit door het leven gaan.
Jan Hemelrijk was een geschikte baas van het Documentenbureau. ‘Hardheid, duidelijkheid en vriendelijkheid’, waren volgens compagnon Bob van Amerongen zijn sterkste eigenschappen. Hij maakte instanties duidelijk dat bepaalde papieren er absoluut moesten komen. Praktisch geen ambtenaar was tegen zijn optreden bestand. Ook stond hij zijn mannetje tegenover de ervaren sdap’ers in het VGA-bestuur.[4] Read more
Fatsoenlijk land ~ Bevrijding
‘De avond van de vierde mei hoorden we op straat rumoer’, schreef Bob van Amerongen later. ‘Vreemd want het was na spertijd. Er was gecapituleerd, hoorden we, en de geallieerde troepen zouden de volgende ochtend Amsterdam binnentrekken. Wij moesten die avond ook meteen de straat op en gingen naar het ouderlijk huis in de Beethovenstraat van Frederika Samson, schoolvriendin van Karel en Tini en de laatste tijd ook medewerkster bij onze falsificatie-afdeling. Vader Samson, een stille, gedecideerde man met onderkoelde reacties, was voor zijn doen opgewonden. Hij haalde een zorgvuldig bewaarde fles oranjebitter te voorschijn. Op de terugweg, geen lange tocht, was het donker. We moesten behoedzaam langs de huizen lopen en zo nu en dan in een portiek blijven staan, want er werd geschoten. De oranjebitter had onze vrees weggenomen maar ons niet roekeloos gemaakt. Karel vloekte bij ieder schot. Hij zei niet godverdomme, maar de reservevloek Pyiniki.[1] We waren dus bevrijd.’[2]
Ook de volgende morgen trokken de geallieerde troepen Amsterdam nog niet binnen. En ook op zondag 6 mei stonden Karel en Tini tevergeefs op de Berlagebrug de bevrijders op te wachten.
Pas op dinsdag 8 mei arriveerden de eerste Canadese soldaten in de stad. Luid toegejuicht door een enthousiaste bevolking. De officiële ontvangst op de Dam was een dag later.
Bob ging de straat op om de bevrijders te onthalen. Hij had lang op de bevrijding gewacht. Maar nu het eindelijk zover was, had hij moeite met de omschakeling.
Jan was zelfs amper betrokken bij de bevrijdingsfeesten. Hij en Aleid hadden net een zoon gekregen. Die zomer stond in het teken van de bevrijdingsfeesten waaraan geen einde leek te komen. Amsterdam vierde de bevrijding ook met een toneelvoorstelling in het belangrijkste theater van de stad. Op 6 juni ging in de Amsterdamse Stadsschouwburg Vrij Volk in première.
Bob van Amerongen en andere medewerkers van de pp-groep en de Vrije Groepen Amsterdam waren erbij. Vrij Volk was de eerste productie van Tooneelgroep 5 mei ‘45, een gelegenheidsensemble van acteurs en theatermakers die in de oorlog de Kultuurkamer hadden afgewezen en pal na de bevrijding de Stadsschouwburg hadden overgenomen.
Het stuk was door vijf auteurs geschreven en bestond uit vijf bedrijven die elk een belangrijk moment uit de vaderlandse geschiedenis tot onderwerp hadden. Het vijfde bedrijf, Vrij Volk Vandaag van August Defresne, ging over een door de Duitsers ter dood veroordeelde schrijver die door Albert van Dalsum met ‘kracht en schroeiende overtuiging’ werd gespeeld. Ook op de planken was de pp-groep vertegenwoordigd. In het eerste deel van de voorstelling, Bataafsche Dageraad van Albert Helman, vertolkte Rob de Vries de rol van Rufus, een Romeinse soldaat. Zijn verzetsmakkers volgden ongetwijfeld vol trots zijn toneelverrichtingen.
Vrij Volk werd een groot succes. Vier weken lang stond het stuk in de Stadsschouwburg. Tijdens de driedaagse bevrijdingsmanifestatie eind juni werd Vrij Volk elke dag twee keer opgevoerd.
Mark van Rossum du Chattel, van de Alkmaarse afdeling van de pp-groep, kwam voor de bevrijdingsfeesten naar Amsterdam. Hij kreeg een uitnodiging van SDAP’er Sicco Mansholt, minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening in het kabinet Schermerhorn-Drees, het eerste naoorlogse kabinet. Mansholt was een vriend van een ambtenaar in Heiloo waarvan de PP-groep bonkaarten had gekregen. Hij was in de oorlog vanuit de Wieringermeerpolder actief in het verzet. Mark had Mansholt persoonlijk nog nooit ontmoet. Niettemin regelde Mansholt Marks luxe vervoer naar de hoofdstad. Hij werd door een Canadese auto met chauffeur vanuit Alkmaar opgehaald en na een feestelijke dag in Amsterdam door dezelfde chauffeur weer naar huis gebracht.
Indrukwekkend is de omvang van het programma dat de gemeente Amsterdam in het kader van de Bevrijdingsfeesten organiseerde. Van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat waren er straatfeesten in elke buurt. De driedaagse manifestatie begon 26 juni op de Dam met de opening van een mausoleum gewijd aan de nagedachtenis van verzetsmensen. De afsluiting vond plaats op 28 juni ’s avonds laat met een groot vuurwerk op een terrein tussen de Stadionkade en de Zuidelijke Wandelweg.
Het was een vrolijk volksfeest met veel muziek en dans. Maar ook waren er serieuze programmaonderdelen. Op 27 juni werd de Euterpestraat door waarnemend burgemeester Feike de Boer omgedoopt in de Gerrit van der Veenstraat. De bekendste omgekomen Amsterdamse verzetsheld werd hiermee geëerd. Diezelfde dag werd het borstbeeld van de joodse arts Sarphati, dat in de oorlog door de Duitsers was verwijderd, weer in het naar hem genoemde Sarphatipark geplaatst. Het beeld werd ingewijd door Jan Bommer, voormalig voorzitter van de Vrije Groepen Amsterdam. Bommer was na de bevrijding voor de SDAP in Amsterdam wethouder van Volkshuisvesting en Publieke Werken geworden.
Terugkeer
Na de bevrijding was Europa op drift. Grote groepen repatrianten gingen op weg naar huis. Ook de Nederlandse. Onder de Nederlandse repatrianten bevonden zich bijna 300.000 arbeiders die in Duitsland hadden gewerkt, 5.500 joden en bijna 4.000 politieke gevangen die in kampen en tuchthuizen hadden gezeten. Voor de twee laatste groepen was er geen aparte opvang. De Nederlandse regering had bepaald dat er tussen Nederlandse staatsburgers geen enkel onderscheid gemaakt mocht worden.
Aan de grens kreeg iedereen een strenge medische keuring. De opvangcentra waren vaak onplezierig. Van een hartelijke ontvangst door bevolking of gezagsdragers was doorgaans geen sprake. In vergelijking met Frankrijk en België, waar de repatrianten op veel plaatsen met gejuich werden ontvangen, was de aankomst in Nederland een kille bedoening.
Tot ieders grote opluchting kwam pp-groepslid Femke Last terug uit de kampen. Op de dag van haar aankomst in Nederland, op 29 april 1945, schreef ze vanuit Brunssum (in de buurt van Heerlen) een brief aan haar familie: ‘Ik heb het ongelofelijke geluk gehad door een reeks van toevalligheden in het eerste vrouwenkamp terecht te komen wat door de Amerikanen bevrijd is, nu 14 dagen geleden, en als eerste transport van vrouwelijke politieke gevangenen naar Nederland gevoerd te zijn. Vanmorgen om circa 3 uur kwamen we de grens over! (…) Jullie hoeven je beslist geen zorgen te maken, ik ben overal verwonderlijk goed doorgerold en op ’t ogenblik alleen een beetje moe en mager en dol verlangend naar jullie allemaal.’
In Brunssum vond Femke onderdak bij een gezin dat ze nog kende van een zomerkamp van voor de oorlog. Daarna reisde ze via Ommen, waar haar moeder terugkerende kampgevangenen opving in een kasteel, naar Amsterdam. Read more
Fatsoenlijk land ~ Bevrijding – Foto’s Jan Hemelrijk
Fatsoenlijk land ~ Epiloog
In de eerste decennia na de oorlog speelde het verzet een centrale rol in het oorlogsverhaal. Het Nederlandse volk zou zich collectief tegen de Duitse bezetter hebben gekeerd. In dit beeld van Nederland als verzetsland waren ‘goed’ en ‘fout’ heldere categorieën. Vooral de heldhaftige kant van het verzet werd belicht.
Jan Hemelrijk en Bob van Amerongen moesten niets hebben van de nationalistische toon van het toenmalige discours over de oorlog. Zij wisten dat maar een klein deel van het Nederlandse volk in verzet was gekomen. Met helden zoals geportretteerd in de film De Overval (1962) konden ze zich niet identificeren. Zij hadden geen spectaculaire acties ondernomen en politieke gevangenen uit een huis van bewaring bevrijd. Jan en Bob hadden niet voor Koningin en Vaderland mensen het leven gered, maar gewoon joodse familie en vrienden geholpen om de oorlog door te komen.
In de jaren van de wederopbouw kregen ook de levens van Jan Hemelrijk en Bob van Amerongen vorm. Jan promoveerde op 13 december 1950 bij de statisticus David van Dantzig. Aanvankelijk werd hij aangesteld als hoogleraar statistiek in Delft (1952–1960), daarna volgde hij Van Dantzig op als hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam. Deze functie bleef hij tot zijn pensionering bekleden. Hij maakte de eerste Teleac-cursus Statistiek die in 15 afleveringen in 1969 en 1970 op de televisie werd uitgezonden.
In september 1953 begon Bob als leraar klassieke talen aan het Stedelijk Gymnasium in Haarlem. Van 1965–1974 was hij de rector van deze school waar o.a. Job Cohen en Ischa Meijer tot zijn leerlingen behoorden. Na het overlijden door drugsgebruik van zijn pleegzoon Chris veranderde Bob van carrière. Hij nam in 1974 ontslag als rector en wijdde de overige jaren van zijn werkzame leven aan het geven van voorlichting over drugs en alcohol.
Een aantal leden van PP-groep hield contact. Nog lang organiseerden ze elk jaar een reünie in de duinen bij Bloemendaal. Sommigen bleven hecht bevriend, zoals Karel van het Reve en zijn vrouw Tini met Bob en zijn nieuwe vrouw Laura. Ze lieten in 1960 gezamenlijk een huisje bouwen aan de voet van het klimduin in Groet. Begin van de jaren zestig maakte ook Gerard van het Reve gebruik van deze plek. Toen passerende Duitsers hem vroegen of het huisje te huur was, zei Gerard: ‘Jawohl, aber nur für Juden, Homosexuellen und Freimaurer’.[1]
Bob schreef door de jaren heen een paar keer over de oorlog in Vrij Nederland en in een liber amicorum voor vriend Karel. Verder liet hij zich in het openbaar niet uit over deze periode.
Jan en Bob probeerden na de oorlog de PP-groep onder de aandacht van historicus Loe de Jong te brengen. Bob zorgde ervoor dat De Jong zijn PP-groep-verslag in handen kreeg. Een medewerkster van De Jong interviewde Bob en Jan samen over hun illegale activiteiten. De Jong heeft echter verslag en interview in geen enkele publicatie verwerkt, noch in een artikel noch in Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog.[2] Jan wijt dit aan De Jongs beperkte belangstelling voor de illegaliteit. Volgens Bob, die De Jong regelmatig heeft ontmoet en gesproken, was het zogeheten verzorgingsverzet in de ogen van De Jong veel minder spectaculair dan het gewapende verzet en daarom minder boeiend.
Student geschiedenis Toine Huisman deed in 2011 onderzoek naar de redenen waarom historicus Loe de Jong in zijn magnum opus over de Tweede Wereldoorlog de Vrije Groepen Amsterdam (VGA) vrij summier behandelde en legde dit vast in zijn verslag Het Zwijgen van Louis de Jong (2011).[3] Volgens Huisman ligt de belangrijkste reden voor deze behandeling in de opdracht van de auteur: De Jong werd gevraagd een geschiedwerk over de Nederlandse oorlogsgeschiedenis te schrijven, niet over de Amsterdamse oorlogsgeschiedenis. Vanuit dat kader verklaart Huisman de grote aandacht van De Jong voor de LO, de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers, en voor de samenwerking van de LO met de Landelijke Knokploegen (LKP) en het Nationaal Steunfonds (NSF).
Niet minder belangrijk is volgens Huisman het gegeven dat de LO en LKP al in 1951 met Het Grote Gebod een eigen gedenkboek hadden samengesteld. Volgens De Jong was dit veruit het meest gedetailleerde werk over een Nederlandse illegale organisatie dat is verschenen. Het was niet het enige werk waarin de LP/LKP de eigen geschiedenis vastlegde. Read more
Fatsoenlijk land ~ Dankwoord
Eerst was er een artikel over de PP-groep in De Groene Amsterdammer: ‘Porgel en Porulan in het verzet’ (5 mei 2001). Daarna ontstond het idee om een documentaire te maken omdat de PP-groep een goed voorbeeld is van een Amsterdamse verzorgingsgroep en omdat Bob van Amerongen zo mooi kan vertellen. Jozien Driessen-van het Reve spoorde me aan om zo snel mogelijk te gaan filmen. Bob van Amerongen was immers al op leeftijd, Jan Hemelrijk overleden.
In augustus 2008 gingen Sander Snoep (camera), Menno Euwe (geluid) en ik voor het eerst naar Camperduin om Bob te interviewen. We hadden nog geen cent subsidie en evenmin een producent. Cesar Messemaker van Lumen Film werd in een later stadium de producent. Nadat we van het programma Erfgoed van de oorlog (Ministerie van VWS) in 2009 subsidie kregen, konden we echt aan de slag.
Ondertussen was het idee gerijpt om ook een boek over de PP-groep te maken. Daarin zou ik meer ruimte hebben voor de achtergrond van Bob van Amerongen en Jan Hemelrijk en de geschiedenis van het verzet in Amsterdam alsook het joodse aandeel daarin. Het boek kon ik verwezenlijken dankzij subsidie van het Prins Bernhard Cultuurfonds, het Fonds voor Bijzondere Journalistieke Projecten en de Stichting Maatschappij tot het Nut der Israëlieten in Nederland.
Het materiaal voor het boek heb ik ontleend aan een aantal archieven in Nederland (NIOD; Stadsarchief Amsterdam; Verzetsmuseum Amsterdam; het Nationaal Archief) en aan de privé-archieven van met name de families Van Amerongen en Hemelrijk.
Ook heb ik met veel mensen over het onderwerp gesproken. Daarnaast heb ik natuurlijk literatuur, boeken en artikelen over dit onderwerp bestudeerd en erop nageslagen.
Ik wil iedereen bedanken die heeft bijgedragen aan de totstandkoming van dit boek. In de eerste plaats de mensen die hun herinneringen aan de oorlog met me hebben willen delen. Dat was voor hen niet altijd even makkelijk. Ook de familieleden van de PP-groep hielpen me vaak aan waardevolle informatie.
Verder wil ik bovenal Max Arian bedanken die me door de moeilijkste fase van het schrijfproces loodste. Hij bewaakte de structuur en raadde me aan de hoofdpersonen goed in de gaten te houden. Frank van Vree ben ik eveneens veel dank verschuldigd. Hij nam het boek onder de loep en heeft het verhaal inhoudelijk versterkt. Ook anderen wil ik danken voor hun steun en hulp. Ze lieten hun licht op de tekst schijnen, gaven advies of informatie of waren van betekenis als klankbord: onder meer Hetty Berg, Angela Dekker, Evelien Gans, Merel Ligtelijn, Gerrit Marcus, Louise Paktor-Jäger, Hella Rottenberg, Linda Snoep, Marnix Croes, Mathijs Deen, Bert Jan Flim, Wouter Hooijmans, Peter Tammes en Bob Zanen. Apart wil ik de medewerkers van het Stadsarchief, het NIOD en het Verzetsmuseum bedanken die me bij mijn zoektocht terzijde stonden.
Kjeld de Ruyter (Puntspatie–Amsterdam) dank ik voor het mooie ontwerp van het boek.
Ten slotte wil ik mijn uitgever Auke van der Berg bedanken. Hij heeft dit boek met enthousiasme onder zijn hoede genomen. Tot mijn genoegen was hij ook mijn redacteur.