Over de rol van ijdelheid in de wetenschap ~ Inhoudsopgave

Omslag: burobouws.nl

Inhoud

1. Over de rol van ijdelheid in de wetenschap – Voorwoord
2. Jan P. Bakker
3. Uren met Lévi-Strauss
4. Over Norbert Elias
5. Een al te absolute overtuiging – Over Dick Swaab: Wij zijn ons brein
6. De kwestie Buck
7. Het geval van Jan Hendrik Schön
8. De affaire Stapel
9. Inzake Mart Bax
10. Sir Cyril Burt
11. Bernard Berenson tussen kunstwetenschap en handel
12. Rangschikkingen
Geraadpleegde literatuur

‘IJdelheid’, wat is mijn definitie van dat begrip? In de Van Dale wordt ijdelheid omschreven als ‘een te hoge dunk van de eigen voortreffelijkheid’ en als ‘de zucht om door anderen bewonderd en geprezen te worden’. Beide omschrijvingen zijn voor mijn doel bruikbaar. Een zekere mate van ijdelheid in deze betekenis is veel beoefenaars van de wetenschap eigen, met name als ze de positie van hoogleraar bereikt hebben. Mij gaat het hier echter om gevallen waarbij ijdelheid zich in excessieve vorm voordoet. In die zin dat deze ook nog gepaard gaat met de ‘ik heb altijd gelijk’ gedachte, en vaak ook met ‘ik weet toch wel hoe het zit, ook zonder het onderzocht te hebben’.

Eerder verschenen bij Rozenberg Publishers. Amsterdam 2017. ISBN 978 90 3610 493 7

Bookmark and Share

Over de rol van ijdelheid in de wetenschap ~ Voorwoord

‘IJdelheid’, wat is mijn definitie van dat begrip? In de Van Dale wordt ijdelheid omschreven als ‘een te hoge dunk van de eigen voortreffelijkheid’ en als ‘de zucht om door anderen bewonderd en geprezen te worden’. Beide omschrijvingen zijn voor mijn doel bruikbaar. Een zekere mate van ijdelheid in deze betekenis is veel beoefenaars van de wetenschap eigen, met name als ze de positie van hoogleraar bereikt hebben. Mij gaat het hier echter om gevallen waarbij ijdelheid zich in excessieve vorm voordoet. In die zin dat deze ook nog gepaard gaat met de ‘ik heb altijd gelijk’ gedachte, en vaak ook met ‘ik weet toch wel hoe het zit, ook zonder het onderzocht te hebben’.

Ik heb in ruime mate gegevens verzameld over tien zulke personen. In zeven van mijn casussen ben ik goeddeels tot mijn oordeel over hen gekomen op grond van eigen onderzoek en eigen ervaringen. In twee gevallen heb ik mede gebruik gemaakt van het zorgvuldige werk van een onderzoekscommissie. In drie gevallen heb ik mijn oordeel voornamelijk gebaseerd op doorwrochte studies van anderen. Ik heb niet de pretentie dat het hier gaat om zoiets als een representatieve steekproef. Wel meen ik een scala van gevallen te presenteren die de meeste variaties op dit gebied omvat. Zo heb ik gezocht naar voorbeelden uit onderscheiden gebieden van wetenschap. In zes gevallen zijn het beoefenaars van de sociale wetenschappen (in de ruime zin van het woord), in vier gevallen natuurwetenschappers (in de ruime zin van het woord). In vijf casussen betreft het actuele affaires, in de vijf overige om zaken die zich in het (nabije) verleden hebben voorgedaan. Die te bespreken is van belang, al is het maar om aan te tonen dat misstanden in de wetenschap niet enkel van vandaag of gisteren zijn. In alle tien gevallen betreft het mannen. Geen wonder. Immers in het nabije verleden waren bijna alle beoefenaars van de wetenschap van het mannelijk geslacht, en ook nu nog geldt dat voor een ruime meerderheid. Maar de emancipatie schrijdt met rasse schreden voort! Alweer enkele jaren geleden kreeg voor het eerst een vrouwelijke beoefenaar van de wetenschap een officiële berisping wegens wangedrag in de wetenschap. Ik noem hier geen namen.

Excessieve ijdelheid in de wetenschap, in de hier geformuleerde betekenis van dat woord, heeft vaak schadelijke gevolgen en wordt daarom in dit geschrift bestreden.

Achtereenvolgens bespreek ik leven en werk van de volgende personen: de fysisch geograaf Jan P. Bakker; de antropoloog Claude Lévi-Strauss; de socioloog Norbert Elias; de hersenonderzoeker Dick Swaab; de chemicus Henk Buck; de nanotechnoloog Jan Hendrik Schön: de sociaal psycholoog Diederik Stapel; de antropoloog Mart Bax; de psycholoog Cyril Burt; de historicus Bernard Berenson.

De vraag die als eerste te beantwoorden staat is of ijdelheid in excessieve-mate bij onderzoekers in alle gevallen nadelig is voor de wetenschap.

Bij het schrijven van dit boek heb ik de hulp gehad van Henk Tromp. Hij heeft mijn teksten zorgvuldig gelezen en mij zijn kritiek niet bespaard. Verder, hij weet (bijna) alles van computers en ik (bijna) niks. En tenslotte, het mooie hoofdstuk 11 is van zijn hand.

Ook wil ik Frank Bovenkerk en Lodewijk Brunt bedanken voor hun welkome bijstand. Eens waren zij veelbelovende promovendi van mij, nu zijn zij allebei emeritus hoogleraar. Dat ik dat nog mag meemaken!

Volgende hoofdstukover-de-rol-van-ijdelheid-in-de-wetenschap-jan-p-bakker/

Bookmark and Share

Over de rol van ijdelheid in de wetenschap ~ Jan P. Bakker

In 1955 werd ik op jeugdige leeftijd benoemd tot hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam. Een van de collega’s met wie ik het meeste contact had was de hoogleraar fysische geografie Jan P. Bakker.[i] Een goedaardige man, die het als zijn plicht zag mij, als nieuwkomer, met raad en daad bij te staan. Eens verzuchtte ik dat ik bijna al mijn tijd moest besteden aan mijn taak als docent en daardoor onvoldoende toekwam aan het bijhouden van de vakliteratuur. Hij zei: ‘Ja, dat begrijp ik. Voor mij geldt dat gelukkig niet. Wat ik schrijf moeten anderen lezen, wat zij schrijven hoef ik niet te lezen’. Voor het eerst een uitspraak van hem die mij erop wees dat hij het als beoefenaar van de wetenschap goed met zichzelf getroffen had. Kort daarop ging hij voordrachten houden aan een reeks Duitse universiteiten. Toen hij terugkwam vroeg ik hem hoe het gegaan was. ‘Goed’ zei hij, ‘alle Duitsers zijn er nu van overtuigd dat ik de grootste geograaf ter wereld ben’. Ik dacht dat het een grapje was, maar begreep nog juist bijtijds dat hij het oprecht meende. Later, bij een vergadering, ik weet niet meer waar en wanneer, sprak hij een collega uit Utrecht als volgt aan: ‘U bent toch lid van de Akademie? Ja? Wat een waardeloze instelling is dat!’ Deze: ‘Ach, hoe dat zo?’ Bakker: ‘Nou, na al die jaren hebben ze mij nog altijd niet tot lid benoemd’.

Puur uit nieuwsgierigheid heb ik toen een vakgenoot van hem met wie ik bevriend was gebeld en hem discreet gevraagd wat de reputatie van Bakker was binnen zijn vakgebied. Hij vertelde mij dat hij gedegen en interessant onderzoek deed, maar echt niet met kop en schouders uitstak boven anderen. Hij voegde er iets als het volgende aan toe: ‘Ja, ik weet wel, hij is op dit punt erg naïef, maar ik moet zeggen, veel kwaad kan het eigenlijk niet. Hij leest heus wel wat er over zijn speciale onderwerpen geschreven wordt, al is het maar om er kritiek op te geven’. Natuurlijk, zeg ik nu, blijft het verkeerd en in principe onjuist dat hij zichzelf immuniteit verschafte voor kritiek van vakgenoten, maar mede op gezag van mijn toenmalige zegsman neem ik aan dat het in dit geval nauwelijks schade voor de wetenschap heeft opgeleverd.

Het valt aan te nemen dat er in de wereld meer van dergelijke gevallen zijn. Alleen we weten niet hoeveel. Zijn het er misschien meer dan 100, of veeleer minder dan 20? Om dat uit te maken zouden we moeten beschikken over een representatieve steekproef van excessief ijdele onderzoekers. Zo’n steekproef is niet voorhanden en het is ook niet doenlijk die te vervaardigen.

Ik houd mij wel aanbevolen om voorbeelden te ontvangen van met Jan P. Bakker overeenkomstige geleerden: heel ijdel, maar zonder schade voor de wetenschap.

Noot:
[i] Jan P. Bakker (1906-1969) was van 1945 tot zijn vroegtijdige dood hoogleraar fysische geografie aan de UvA. Hij was toen ik daar benoemd werd zo’n 20 jaar ouder dan ik en tien jaar hoogleraar.

Volgende hoofdstuk: over-de-rol-van-ijdelheid-in-de-wettenschap-uren-met-levi-strauss/

Bookmark and Share

Over de rol van ijdelheid in de wettenschap ~ Uren met Lévi-Strauss

Het gebeurde in het late najaar van 1972. Ik werd opgebeld door een bevriende collega. Ons gesprek verliep ten naaste bij als volgt:
Hij: ‘Ik ben lid van de Commissie die tot taak heeft de winnaar van de eerstvolgende Erasmusprijs aan te wijzen. Wij denken aan de antropoloog Claude Lévi-Strauss. Maar ons gezelschap telt geen antropoloog, Daarom willen we aan jou als antropoloog vragen wat je daarvan vindt.’
‘Nou, mijn keuze zou het niet zijn’.
‘Ach! Mag ik je ook vragen waarom niet?’
‘Hij heeft natuurlijk zijn verdiensten. Maar het is geen goeie antropoloog. Ik ben best bereid mijn mening bij jullie te komen toelichten. Alleen, ik denk dat het weinig baten zou’.
‘Dat moet je niet zeggen. Jouw mening zal bij ons zeker uitvoerig aan de orde komen’.
‘Daar twijfel ik niet aan. Maar uiteindelijk zullen jullie toch voor hem kiezen, dat staat nu eenmaal in de sterren.’

Van die Commissie heb ik verder niets meer gehoord. Maar later las ik in de krant dat het inderdaad Lévi-Strauss geworden was. Als om het goed te maken werd ik wel uitgenodigd voor het feestelijke diner na de plechtige uitreiking van de prijs. Ik moet zeggen, het was een voortreffelijke maaltijd.

Toen en ook nu nog werd en wordt hijzelf en zijn werk in alle media door een stoet geleerden uit de meest uiteenlopende vakgebieden besproken: filosofen, linguïsten, biologen, historici, noem maar op. Steeds vol lof.

Zomaar een voorbeeld. De filosoof Ger Groot schreef:
‘Hij is een meesterdenker … Hij verbluft als meeslepend verteller, scherpzinnig waarnemer en borend graver van de menselijke beschaving … Hij legt de strengste wetenschappelijke eisen aan … Zijn boek Tristes Tropiques[i] is een adembenemend reisverslag, subliem geschreven, het behoort tot de allergrootste werken van de twintigste-eeuwse Franse literatuur.’

Als ik desondanks volhard in mijn negatieve oordeel, en dat doe ik, is het goed dat ik vertel waarop dat gebaseerd is. Daarom hier een chronologisch verslag van alle gevallen waarin ik met Lévi-Strauss en zijn werk te maken heb gehad.

1957. Twee vooraanstaande Amerikaanse beoefenaars van de sociale wetenschappen, G. C. Homans en D. M. Schneider, leveren kritiek op stellingen van Lévi-Strauss in zijn roemruchte boek ‘Les structures élémentaires de la parenté’.[ii] Jarenlang heb ik eenieder die het horen wilde verwezen naar hun werkstuk (62 pagina’s) om te leren hoe op wetenschappelijke en tevens moreel verantwoorde wijze kritiek te leveren op vakgenoten. Zij behandelen Lévi-Strauss en zijn werk uiterst fair.

Waar gaat hun kritiek over? Er zijn tribale samenlevingen waarin de aangewezen huwelijkspartner van een man zijn moeders broeder dochter is. Deze huwelijksregel, zegt Lévi-Strauss, leidt tot een grotere mate van samenhang in de gemeenschap en vanuit dit gezichtspunt bezien is het een ‘betere’ samenleving. Hoe komt het nu dat in sommige volksstammen deze regel bestaat, in andere niet? Lévi-Strauss veronderstelt dat in oeroude tijden er in sommige groepen slimme mensen waren die het vermelde nuttige effect van die regel hebben voorzien, in andere niet. Voorwaar een intrigerende en koene veronderstelling! Die echter als groot, ja onoverkomelijk bezwaar heeft dat zij noch ooit bevestigd noch ontkracht kan worden door proefondervindelijk onderzoek. En slechts stellingen waarbij dat wel het geval is, zo vind ik, behoren tot het domein van de wetenschap. Read more

Bookmark and Share

Over de rol van ijdelheid in de wetenschap ~ Over Norbert Elias

Omslag & DTP BuroBouws

In 1946 ging ik als student de colleges bijwonen van Professor A.N.J. Den Hollander, toen net benoemd tot hoogleraar in de sociologie aan de Universiteit van Amsterdam. In een van zijn eerste colleges ried hij ons ter lezing de studie aan van een zekere Norbert Elias, getiteld Über den Prozess der Zivilisation. Hij zei erbij: ‘hij is een Duitser van joodse komaf, dus helaas, alle kans dat hij niet meer leeft’. Ik heb zijn raad opgevolgd en daar nooit spijt van gehad.

Als ik zijn studie nu opnieuw beschouw vind ik die weer, of nog steeds, een meesterwerk, handelend over een belangrijk onderwerp, met verve gepresenteerd en, dat vooral, gebaseerd op gedegen en zorgvuldig onderzoek. Geen uitspraak of die wordt onderbouwd door een verwijzing naar de literatuur; het notenapparaat omvat ruim 10 percent van de totale, zo’n 800 pagina’s tellende, tekst. En tenslotte, mij dunkt dat zijn conclusies grotendeels ook nu nog geldig zijn.[1] Ik ben trouwens niet de enige die dit meent. Zo werd ik geattendeerd op een boek uit 2011 waarvan de auteur dankbaar gebruik maakt van zijn inzichten, zoals neergelegd in Über den Prozess der Zivilisation.[2]

In 1933 was Elias verbonden aan de universiteit van Frankfurt als assistent van Karl Mannheim, een in die tijd terecht befaamde socioloog. In januari van dat jaar kwam Hitler in Duitsland aan de macht. Al in maart of april is Elias uit Duitsland vertrokken, toen dat voor joden nog gemakkelijk kon. Hij heeft twee jaar in Parijs gewoond, is daarna naar Londen getrokken. Daar ontving hij van een comité dat joodse vluchtelingen uit Duitsland bijstond jarenlang een schamele toelage.

In precies drie jaar, van zijn acht en dertigste tot zijn een en veertigste heeft hij daar toen zijn meesterwerk geschreven. Een herculische prestatie. Hij had weliswaar geen andere besognes maar aan de andere kant, hij miste daar de steun van een academische instelling. Hij bracht al zijn dagen in eenzaamheid werkend door in het British Museum, dezelfde plaats waar Karl Marx zoveel jaren eerder zijn meesterwerk schreef. In 1938 kwamen zijn ouders, die nog steeds in Duitsland woonden, hem in Londen bezoeken. Een wonder dat hun dat nog gelukt is. Norbert heeft ze gesmeekt om niet terug te gaan en bij hem in Londen te komen wonen. Maar zijn vader zei: ‘mij kunnen ze niks maken, ik heb nooit in mijn leven de wet overtreden, ik heb in Breslau als onbezoldigd adviseur voor de belastingdienst gewerkt, waarvoor ik zelfs een onderscheiding heb gekregen’. Ze zijn in volle onschuld teruggegaan naar hun vertrouwde huis in Breslau. Zijn vader is in 1940 een natuurlijke dood gestorven, zijn moeder is enkele jaren later opgepakt en vermoord. In 1939 kon Elias, nog net voor de oorlog, de twee dikke boekdelen waaruit zijn meesterwerk bestaat, slijten aan een Zwitserse uitgever.

Bovenstaande gegevens zijn voornamelijk ontleend aan zijn memoires, verschenen in: ‘De Geschiedenis van Norbert Elias’, aldaar pp. 93-165: ‘Notities bij mijn levensloop’. Dit boek bevat tevens het verslag van zeven uitvoerige gesprekken met hem over zijn leven: Heerma van Voss, A.J. en A. van Stolk, aldaar pp. 11-92. [3] Die gesprekken hebben plaatsgevonden in 1984, Elias was toen 87 jaar oud. Hij gaf te kennen dat hij nog altijd vond een belangrijke Boodschap voor de Wereld te hebben, waar de wereld helaas onvoldoende naar luisterde. ‘U hebt altijd een opmerkelijk groot zelfvertrouwen gehad’, zeggen zijn gesprekspartners.

Elias: ‘Ik weet niet of het opmerkelijk is, maar ik heb nooit betwijfeld of ik gelijk had.
Zij: ‘Het is toch opmerkelijk als iemand de zekerheid heeft dat wat hij zegt belangrijk is?’
Elias: ‘Ja, maar die zekerheid heb ik en had ik altijd, ook als die inging tegen de mensen die het voor het zeggen hadden. Daar ben ik wel een beetje trots op.’ Read more

Bookmark and Share

Over de rol van ijdelheid in de wetenschap ~ Een al te absolute overtuiging over Dick Swaab: Wij zijn ons brein

Van dit boek [i] zijn er al met al zo’n 450.000 exemplaren verkocht. Een ongekend succes. En, zo zeg ik erbij, een verdiend succes. Dat meende ik en dat meen ik nog steeds. Het is een populair wetenschappelijk boek in de gunstige betekenis van dat woord. Een leek op dit gebied, zoals ikzelf er een ben, kan bij zorgvuldige lezing er veel van leren.

Tegelijk ben ik van mening dat de auteur in zijn boek maatschappelijke factoren al te zeer onderschat. Die fungeren, zeker in ons type samenleving, als de voortzetting van de evolutie met andere middelen. Zij werken dan ook nog eens veel en veel sneller dan verandering door biologische oorzaken. Ik heb over deze kwestie enkele jaren geleden een verhandeling geschreven. Swaab en ik kennen elkaar tamelijk goed, we zijn al jaren lid van hetzelfde dispuutgezelschap. Daarom heb ik hem dat stuk opgestuurd met het verzoek om commentaar. Het enige wat hij terug schreef was: ‘Ik kan ermee leven’ Ook later ging hij niet in discussie met mij.

Dat veranderde toen er een kritisch stukje van mij over het onderwerp in de krant verscheen. Hij kreeg alle ruimte van die krant om niet alleen mij maar ook enkele andere critici van repliek te dienen.[ii] Hoe hij dat in mijn geval deed wil ik laten zien door in kort bestek mijn argumenten weer te geven en vervolgens stuk voor stuk, per argument zijn reactie te vermelden.

Swaab schrijft in zijn boek uitvoerig over seksualiteit. Wat iemands seksuele geaardheid betreft, zo leert hij ons, is er geen keus. Of je hetero bent of homo ligt vast in je brein. Maar daarnaast onderscheidt hij nog een derde categorie, de biseksuelen.
Die hebben, dunkt mij, dus wel een keuze, nl. voor een levenspartner van ofwel hetzelfde ofwel het andere geslacht.

Als bekend is de houding tegenover homoseksualiteit in Nederland nu zeer veel minder afwijzend dan voorheen. Het valt daardoor aan te nemen dat heden ten dage meer mensen dan voorheen bewust voor een homoseksuele levenswandel durven te kiezen. Immers het hoeft hun maatschappelijke positie niet meer te schaden. Je kan als homo zo maar burgemeester van Maastricht worden of staatssecretaris.

Reactie Swaab: ‘Köbben mist de kern van mijn betoog, die is dat bisexualiteit zelf geen keuze is maar vastligt in het brein. Köbbens idee dat we vrij zouden zijn om onze seksuele oriëntatie te kiezen is niet alleen onjuist, het heeft ook veel ellende veroorzaakt’. Daarop volgt een lange tirade waarin beschreven wordt hoe in allerlei landen ook nu nog homoseksualiteit beschouwd wordt als strafbaar en een verkeerde keuze. (net of ik, André Köbben, dat niet zou weten. Trouwens het ‘onjuiste idee’ dat hij mij toeschrijft heb ik niet en heb ik ook nooit gehad). Read more

Bookmark and Share
image_pdfimage_print

  • About

    Rozenberg Quarterly aims to be a platform for academics, scientists, journalists, authors and artists, in order to offer background information and scholarly reflections that contribute to mutual understanding and dialogue in a seemingly divided world. By offering this platform, the Quarterly wants to be part of the public debate because we believe mutual understanding and the acceptance of diversity are vital conditions for universal progress. Read more...
  • Support

    Rozenberg Quarterly does not receive subsidies or grants of any kind, which is why your financial support in maintaining, expanding and keeping the site running is always welcome. You may donate any amount you wish and all donations go toward maintaining and expanding this website.

    10 euro donation:

    20 euro donation:

    Or donate any amount you like:

    Or:
    ABN AMRO Bank
    Rozenberg Publishers
    IBAN NL65 ABNA 0566 4783 23
    BIC ABNANL2A
    reference: Rozenberg Quarterly

    If you have any questions or would like more information, please see our About page or contact us: info@rozenbergquarterly.com
  • Follow us on Facebook & X & BlueSky

  • Archives