De ideologie van de PVV ~ Hoofdstuk 3 – De Islam
Islambestrijding, de oorsprong van de Staten-Generaal
De islam en de moslims komen veel voor in De schijn-élite van de valse munters. Ja, diezelfde moslims vormen zelfs de aanleiding tot het oprichten van de Staten-Generaal waar PVV’er Martin Bosma lid van is: ‘De Staten-Generaal is opgericht teneinde de islam te bestrijden’ (p. 327). Hij stelt in de Epiloog van zijn boek dat onze Volksvertegenwoordiging het licht zag omdat ‘onze stichter, Filips de Goede’, ‘als reactie op de val van Constantinopel (1453) de Eed bij de Fazant zweert, de plechtige afspraak de islam een halttoe te roepen en de stad te bevrijden van het juk van de islam’ (p. 327). Filips roept, aldus Bosma, de belangrijkste burgers vanzijn staten bij elkaar en op de eerste vergadering van de Staten-Generaal in Brugge in 1464 wordt dan de verdedigingsoorlog tegen de islam besproken. Ik denk dat weinigen (de interpretatievan) deze geschiedenis kennen. Onze Volksvertegenwoordiging staat blijkbaar in de traditie van de strijd tegen de islam en nu is ‘islambestrijding na eeuwen terug in het hart van de Staten-Generaal’ (p. 327).
Bosma verwijst voor zijn overwegingen naar bladzijde 99 van Nederland. De vaderlandse geschiedenis van de prehistorie tot nu van historicus Han van der Horst (2002). Van der Horst brengt een en ander als volgt onder woorden:
‘Op het eind van zijn leven – in 1464 – riep hij (Filips de Goede) in Brussel voor het eerst een vergadering bijeen met vertegenwoordigers van de staten uit al zijn landen, die dan ook werd aangeduid als Staten-Generaal.
Filips had zo’n bijeenkomst nodig om zijn beleid – het ging op zijn oude dag weer om de kruistocht – goed toe te lichten, zodat de staten van de afzonderlijke gebieden zonder veel slag of stoot akkoord zouden gaan met nieuwe belastingen.’
De pagina’s 97-105 van het boek van Van der Horst behandelen het leven van Filips de Goede, en naast het bovenstaand citaat worden de kruistochten op pp. 97-98 andermaal genoemd in verband met het leven van Filips de Goede:
‘Filips beleed de traditionele ridderidealen. Hij droomde openlijk over een kruistocht tegen de Turken die in de Balkan oprukten. Hij nam zo nu en dan zelfs zekere voorbereidingsmaatregelen.
Aan de andere kant liet de hertog er nimmer twijfel over bestaan dat deze bij uitstek christelijke daad alleen gesteld kon worden als zijn eigen landen niet langer bedreigd werden door vijanden in de omgeving. Zo kwam de kruistocht nooit van de grond. Maar het bleef een mooi verhaal dat de geesten bezig kon houden.’
Filips de Goede werd opgevolgd door zijn zoon Karel de Stoute. Van der Horst schrijft over de laatste (pp. 104-105):
‘Karel kon alleen maar verachting opbrengen voor het idealistisch gefantaseer over kruistochten waarmee Filips zijn bewind een ridderlijk tintje trachtte te geven’ (p. 105).
Het betoog van Van der Horst over leven en werken van Filips de Goede levert het beeld op van een vorst die, laverend tussen grootmachten Frankrijk, Engeland en de Duitse vorsten, er in de eerste plaats naar streefde om zijn Bourgondische rijk te vergroten met landen zoals Holland en Zeeland, vrede te brengen, ze van een centraal bestuur te voorzien en ze tot welvaart te brengen. Iets waar hij, aldus Van der Horst, redelijk goed in geslaagd is. Van der Horst stelt verder vast dat de kruistochtplannen van Filips nauwelijks serieus te nemen zijn. Ze waren meer een droom dan een hard politiek doel.
In haar dissertatie getiteld De kruistochtplannen van Philips den Goede beschrijft Johanna Dorina Hintzen (1918) de plannen die Filips zijn leven lang koesterde op kruistocht te gaan. Dat het er nooit van kwam, ligt vooral aan de machtsverhoudingen in die tijd. Filips kon niet zomaar in zijn eentje vertrekken. Hij had de Engelsen, Fransen en Duitsers nodig aan zijn zijde, al was het maar om zich ervan te vergewissen dat zij zijn landen niet zouden aanvallen zodra hij op weg was gegaan naar de oost. Dat viel nog lelijk tegen. Hintzen schrijft: ‘Frankrijk en Engeland zetten den (honderdjarige) oorlog voort, ondanks de bemoeiingen van den Paus en van Philips de Goede, en dachten niet aan een kruistocht’ (pp. 88-89). Daarom wendde Filips, ‘er was nog maar één kans, om de Turken tegen te houden’, aldus Hintzen (p. 89), zich tot de – Duitse – rijksdag in Regensburg die door de Duitse keizer Fredrik III speciaal bijeengeroepen was ‘om over een kruistocht te beraadslagen’ (p. 89). Dat beraad zou dan in april 1454 plaatsvinden, een jaar na de val van Constantinopel.
De Franse koning Karel VII was ook uitgenodigd maar verroerde geen vin. Het mocht allemaal dus niet baten. ‘Waarschijnlijk wel enigszins teleurgesteld door het geringe succes’ (p. 103) verliet Filips Regensburg, ‘geen zijner politieke doelen tenminste had hij bereikt’ (p. 103). Nooit zou hij op kruistocht gaan. Europa was veel te druk met zichzelf.
Zo ontstaat het beeld van een Europa dat wel moord en brand schreeuwde om de dreiging van de Turken, maar dat hopeloos verdeeld bleek om deze dreiging te weerstaan. Feitelijk heeft Bosma gelijk. De Staten-Generaal van toen en die van nu staan in het teken van de bestrijding van het islamitische gevaar, maar wel één die tot mislukken gedoemd was en zal zijn. Ik besef dat ik met deze uitspraak geen recht doe aan de geschiedenis, zij is slechts een persiflage op Bosma’s interpretatie ervan. Het moge daarom duidelijk zijn dat het uit de context halen van een enkele historische opmerking om je punt te maken alleszins aantrekkelijk is, maar dat eenvoudig naspeurwerk tot een heel wat complexer beeld leidt, dat afbreuk doet aan een eerder bereikte conclusie.
Het door Bosma aangehaalde verhaal van de Eed op de Fazant past in de geschetste geschiedenis. De Maesschalck (2008) beschrijft in zijn De Bourgondische vorsten 1315-1530 heel beeldend hoe deze dure eed gezworen werd in de stad Rijsel gedurende feestelijkheden die begonnen op 31 januari 1454 en tot minstens 17 februari van dat jaar duurden. Bij gelegenheid werd ‘een levende goudgekleurde fazant aangevoerd, waarop de hertog (Filips de Goede) de eed aflegde. Hij zwoer het kruis op te nemen en desnoods een duel met de Grote Turk aan te gaan.’ Maar, zo schrijft De Maesschalck, ‘in de goed voorbereide tekst had Filips zich wel ingedekt, want hij zou op kruistocht vertrekken “voor zover zijn landen in vrede en rust zouden leven” ’ (p. 152). Het zou er nooit van komen, de kruistocht van Filips de Goede.
Ik noemde het eerder al in de inleiding tot dit boek. Een tekst die Bosma een aantal malen citeert is Jesaja 5:20: ‘Wee hen die het kwade goed noemen en het goede kwaad, die van het duister licht maken en van het licht duisternis, van bitter zoet en van zoet bitter’. In het Hebreeuws staat deze tekst, ongetwijfeld als motto, aan het begin van het boek. Ik vind deze bijbeltekst daarom zo interessant omdat zij het over schrille tegenstellingen heeft. En niets is makkelijker in het leven om alles en iedereen in twee elkaar uitsluitende partijen te verdelen. Wat zoet is, is niet bitter en wat bitter is, is niet zoet. Licht en duisternis, zoet en bitter, die tegenstellingen zijn empirisch nog wel te onderbouwen.
Maar wat is kwaad en wat is goed? En dan hoor ik de stem van Wilders die in een Kamerdebat op 28 mei 2009 het volgende zei: ‘Alles relativeren ze (Wilders bedoelt de – linkse – elite) weg.
Goed en kwaad, logica en gezond verstand, het is één grote grijze streep geworden – zonder begin of eind’ (p. 293). Volgens Bosma en Wilders is het helder wat goed is, bijvoorbeeld het christendom, en wat kwaad, de islam. Maar ik herhaal de vraag: wat is goed en wat is kwaad? In het voorwoord tot het boek waarin Bosma de lezer heil wenst, Lectori Salutem, beschrijft hij de reis van zijn leven ‘met in het achterhoofd dat er vele wegen naar Rome leiden, maar altijd maar één weg naar Mekka’ (p. 11).
Het christendom, zie hoofdstuk twee van dit boek, onderscheidt zich door variatie (hoewel het doel hetzelfde is), maar de islam is ondeelbaar één. Licht of donker, bitter of zoet, goed of kwaad.
De islam is kwaad. Dat is de conclusie van Bosma en al weten we dat al uit het debat met de PVV, het is goed vast te stellen dat er van variatie, van kleur, van grijstinten, net als in het christendom, in de islam dus geen sprake is.
De islam is het kwaad
De islam, het kwaad, heeft zich in ons land genesteld en is er bovendien op uit het land te bezetten, net als indertijd Constantinopel. Langs welke lijnen redeneert Bosma om zijn punt te maken? Geen van de vele verwijzingen in het boek van Bosma over de islam, moslims of islam- of moslimgerelateerde begrippen is ook maar enigszins positief van karakter. Werd de emancipatie van vrouwen en homo’s nog beschouwd als een van die zeldzaam positieve verworvenheden van die vreselijke jaren ’60 die zo door links gedomineerd werden (zie hoofdstuk vijf), de islam heeft werkelijk niets goeds gebracht.
Als het zo is dat er maar één weg naar Mekka leidt, dan is het ook zo dat de islam ‘niet kán veranderen. De islam tolereert geen kritische geesten; elke kritiek is onmiddellijk kritiek op Allah en dat levert tal van gevaren op voor de gezondheid’ (p. 173). Met dat laatste bedoelt Bosma dat je zomaar aan het mes geregen kan worden zoals Theo van Gogh overkwam.
‘De islam brengt ons onderling wantrouwen, zeker geen multiculturele verrijking’ (p. 321), is een andere vaststelling die Bosma doet. In het debat over de islam komt ook het begrip takkiya voor. Dat staat voor de mogelijkheid dat een moslim zijn ware religie verhult omdat hij zich in een niet-moslim omgeving bedreigd weet. Bosma komt tot een andere definitie: ‘Takkiya betekent letterlijk “het ware doel verbergen”: de islam moedigt aan te liegen over de ware bedoelingen als de intentie is de islam te versterken’ (p.176). Strothmann (1974) definieert takkiya als ‘de dispensatie die men krijgt om de verplichtingen van de religie niet uit te oefenen in gevallen van dwang of dreiging gewond te raken’ (mijn vertaling). In geval van dreiging mogen moslims hun geloof verbergen. En de grote vraag is natuurlijk wat onder dreiging wordt verstaan. Takkiya is ook wat mij betreft een ongelukkig concept en het versterkt het wantrouwen in moslims en de islam [7].
Maar de relatie leggen tussen takkiya en bewust liegen over de ware bedoelingen is een brug te ver en bovendien klopt het gewoon niet. Verder zouden moslims het in Nederland met de gehoorzaamheid aan de staat niet zo nauw nemen:
‘In de As-Soennahmoskee in Den Haag verkondigt de imam luidkeels dat de gelovigen geen belasting moeten betalen aan de heidense Nederlandse overheid’ (p. 190). Voor het gemak wordt vergeten dat de overgrote meerderheid der moslims in Nederland gewoon zijn belastingen betaalt. ‘Voor hen (veel lokale “jeugd” uit Amsterdam-West) vertegenwoordigt hij (toen nog politie-inspecteur, nu PVV-Kamerlid Hero Brinkman) eerder een soort bezetter dan de Nederlandse zwaardmacht’ (p. 195).
Bosma komt dan toch nog met een heel voorzichtige relativering:
‘Het is daarom belangrijk steeds een onderscheid te maken tussen de aanhangers en de ideologie. Islamitische culturen zijn doordrenkt met de islamitische ideologie’ (p. 174), maar aan het einde van zijn boek luidt het eindoordeel: ‘Misschien dat de individuele moslims zich hier en daar aanpassen, de islam kan dat niet’ (p. 304).
Er staat in het hele boek geen positief woord over de bijdrage van moslims of mensen met een islamitische achtergrond, zelfs geen verwijzing naar de begenadigde naar eigen zeggen atheïstische schrijver Hafid Bouazza of gelauwerd auteur Abdelkader Benali.
En wat te denken van het initiatief van de Stichting Marokkaanse Nederlanders om homoseksualiteit bespreekbaar te maken in Marokkaanse kring8? De ondeugden van de moslims zijn er vele, maar de deugden ook. Maar dat levert te veel grijstinten op en dat past niet in het goed-en-kwaad discours van Jesaja 5:20.
De islam en het nazisme Bosma voert in zijn boek (pp. 251-253) de volstrekt verwerpelijke figuur van de moefti van Jeruzalem Haj Amien al Hoesseini (± 1893-1974) ten tonele, die gedurende een aantal oorlogsjaren Hitlers gast in Berlijn was. Schaamteloos sprak de moefti zijn bewondering uit voor de genocidepolitiek van de nazi’s. Bosma citeert over de moefti onder andere uit het werk van Emerson Vermaat (2010), Heinrich Himmler en de cultus van de dood. De moefti was een verschrikkelijke jodenhater met bloed aan zijn handen. Zo maakt Bosma melding van het bezoek van de moefti aan vernietigingskamp Auschwitz, ‘waar hij de bewakers oproept nog efficiënter te werk te gaan’ (p. 253). Simon Wiesenthal (geciteerd door Schechtman, 1965; noot p. 160) meldt dat de moefti zowel Auschwitz als vernietigingskamp Maidanek bezocht heeft. Verder is het zo dat de moefti er hoogstpersoonlijk zorg voor gedragen heeft dat 4.000 Joodse kinderen niet via de Balkan naar Palestina getransporteerd zouden worden, maar gedeporteerd werden naar vernietigingskampen (Schechtman, 1965, pp. 157-159).
De moefti vluchtte op het einde van de oorlog naar Zwitserland, dat hem direct uitzette naar Frankrijk. Ongestoord kon hij evenwel geruime tijd in Parijs verblijven. Zowel de Fransen als de Engelsen hadden weet van het bloed dat aan zijn handen kleefde. Maar beide landen deden niets. Ze achtten hun politiek-strategische belangen in het Midden-Oosten te groot om de moefti, die in hetzelfde gebied op grote steun kon rekenen, lastig te vallen.
Uiteindelijk wist de moefti in 1946 uit Frankrijk weg te komen naar Egypte. Schechtman (1965, p. 167-199) beschrijft dit voor de geallieerden ontluisterende verhaal in zijn biografie van de moefti, die uiteindelijk in 1974 zou overlijden. Bosma maakt geen melding van het laakbare gedrag van de Engelsen en Fransen.
Door over de relatie te vertellen tussen de moefti en de nazi’s probeert Bosma andermaal aan te tonen hoe onzalig de islam en de moslims zijn. Het boek van Vermaat, waar Bosma uitciteert, bevat evenwel ook voorbeelden die in het voordeelvan de moslims spreken, maar die Bosma niet noemt. ‘Zeker niet alle moslims waren op de hand van de nazi’s’ (p.137).
Vermaat verwijst naar de Marokkaanse vorst Mohammed V die het nadrukkelijk voor zijn joodse onderdanen opnam tegen Vichy-Frankrijk. En de Tunesische leider Ahmed Pasha Bey en diens neef en opvolger Moncef Bey. ‘Beiden deden alles wat in hun vermogen lag om de Joden tegen “Vichy” en later tegen de Duitsers zelf te beschermen’ (p. 137). Het meest sprekende voorbeeld is dat er in de ondergrondse ruimten van de grote moskee in Parijs van de Algerijnse religieuze leider Si Kaddour Benghabrit tijdens de Duitse bezetting vervolgde Joden en verzetsstrijders onderdak vonden. De moskee verstrekte certificaten aan tenminste honderd Joden als waren zij moslims. Beiden zijn immers besneden (p. 137).
Een ander voorbeeld dat Bosma geeft van die onzalige relatie tussen het nazisme en de islam zijn de islamitische SS-divisies die bestonden uit ‘halal etende moslims in speciale islamitische SS-uniformen, met als hoofdbedekking een fez met de nationaal socialistische adelaar’ (p. 253). Bosma verwijst met name naar de Handschar-divisie, de dertiende Berg Waffen-SS divisie, die in 1943 opgericht werd in de nazi-vazalstaat Kroatië (Lepre, 1997). Het verhaal van deze divisie is opmerkelijk en weinig bekend. Lepre (1997) beschrijft de vorming en belevenissen van genoemde divisie. Heinrich Himmler, ‘Reichsführer-SS’, was in het bijzonder geïnteresseerd in de islam. Hij bewonderde de doodsverachting van de moslims (Lepre, 1997, p. 17). Bovendien hoopte de SS met de vorming van een moslim SS-divisie ook een gebaar te maken naar de ‘moslims overal ter wereld, 350 miljoen in getal die beslissend zijn in de strijd tegen het Britse Rijk’ (Lepre, 1997, p. 17). De bovengenoemde moefti van Jeruzalem bemoeide zich ook met de vorming van de SS-divisie en bezocht daartoe Kroatië van 30 maart tot 14 april 1943.
Hij riep jonge moslimmannen op zich aan te melden voor de divisie (Lepre, pp. 31-35). De Kroatische despoot Ante Palevic´ had echter weinig op met moslims en zag helemaal geen brood in een aparte moslim SS-divisie. Hij drong erop aan dat ook katholieke Kroaten er deel van uit zouden maken. Himmler kon zeer tegen zijn zin uiteindelijk niet anders dan daarin toestemmen met een verhouding van één katholiek op tien moslims (Lepre, p. 35). Zo kon het dus zijn dat de Handschar-divisie weliswaar voor de overgrote meerderheid uit moslims bestond, maar ook uit katholieken.
Overigens, en ook dat noemt Bosma niet, waren er in Nederland 20.000 jongemannen die zich aansloten bij de Waffen-SS (Van Roekel, 2011). De conclusie is dat vergelijkingen maken met het nazisme en zijn uitwassen uiteindelijk altijd negatief uitvallen voor alle partijen. Exclusief moslims met nazi’s verbinden roept honderden vergelijkbare onzalige verbintenissen op. En er staan even zoveel voorbeelden tegenover. Zo zal het degene die de moeite neemt begraafplaatsen van geallieerde soldaten te bezoeken opvallen dat er naast grafstenen voor christenen (kruis) en joden (davidsster) ook grafstenen staan met de islamitische halve maan voor de moslimsoldaten [9]. Zij stierven mede voor onze vrijheid.
De islamisering van Nederland
De islam is het kwaad en het kan dan ook niet anders dan dat Bosma dit kwaad als een bedreiging ziet dat hij wil bestrijden. De verwijzingen in het boek naar de islamisering van onze samenleving zijn zo mogelijk nog talrijker dan de verwijzingen naar de islam en moslims. Kern van dit denken wordt verwoord in het volgende citaat: ‘Op lange termijn bestaat de levensgrote mogelijkheid van de invoering van de sharia in (gedeelten van) Nederland. Op middellange termijn zal het onderwerp islamisering een verlammende werking hebben op het politieke bestel’ (p. 119). Bosma verwacht dat op termijn de sharia in (gedeelten van) Nederland ingevoerd zal worden en katalysator van dit proces is de islamisering. Het gebruik van de term invoering wekt de indruk dat een en ander via processen van besluitvorming gaat plaatsvinden en de term islamisering wordt gebruikt om aan te geven dat de geesten rijp gemaakt dienen te worden voor die uiteindelijke invoering. Ik vind het gebruik van het tussen haakjes staande zinsdeel ‘gedeelten van’ echter verwarrend. Het wekt de indruk dat de sharia dus toch niet overal in Nederland ingevoerd zal gaan worden. Wellicht dan alleen maar op informele wijze in gebieden waar veel moslims wonen?
Of in de woorden van Bosma: ‘Dit binnen de grotere driehoek Malmö, Marseille, Manchester, waar de islam zich het sterkst zal laten gelden. De grenzen van die enclaves zullen niet vreedzaam zijn’ (p. 149). Dus de sharia wordt vooral ingevoerd in die gebieden waar moslims dominant aanwezig zijn? De teksten van Bosma blijven op die twee gedachten hinken. Andere citaten uit zijn boek wekken de indruk dat de invoering van de sharia een zaak is die op nationaal niveau wordt bewerkstelligd. Een denkfout die als gevolg daarvan veel gemaakt wordt, is dat een landelijke islamitische meerderheid nodig zou zijn voordat er sprake is van de invoering van de sharia (p. 147). Weer maakt Bosma de vergelijking met de Tweede Wereldoorlog: ‘Een kleine goed gemotiveerde minderheid kan een heel eind komen. Dat zagen we bij de machtsovername door Nieuw Links van de PvdA, bij de communisten die de universiteiten overnamen, en bij extreem links dat de macht greep in het Duitsland van 1933’ (p. 321).
Het zou dus zo maar kunnen dat het middels centrale democratische weg tot invoering van de sharia komt. Dat doen de moslims overigens niet op eigen kracht. Zij worden daarbij krachtig geholpen door links: ‘Ook hoeft de steun voor de invoering van de sharia niet noodzakelijk afkomstig te zijn van moslims. De dominante factor die bepaalt of de sharia in Nederland wordt ingevoerd, is niet zozeer de oemma (de internationale islamitische gemeenschap), maar het is de machtige linkse kerk, met zijn cruciale machtsposities’ (p.148). En zo wordt de uitspraak dat ‘een kleine, fanatieke groep een heel eind kan komen’ (p. 148) gerelativeerd want die kleine, fanatieke groep heeft blijkbaar wel de steun nodig van ‘de dominante factor’ links die thans hoe dan ook een fors aandeel zetels in het parlement bezit. De islam als onafhankelijke factie is blijkbaar niet zo machtig als Bosma het doet voorkomen.
Niettemin gaat aan het proces van de invoering van de sharia, of dit nu informeel plaats vindt in bepaalde gebieden of formeel landelijk, de islamisering van het land vooraf. Van de term islamisering geeft Bosma nergens een definitie maar de volgende citaten geven aan waar hij aan denkt: ‘Dit klimaat van zelfcensuur, terugtrekken en angst is in wezen de islamisering van de meningsvorming. Want het betekent dat via een achterdeurtje de normen en waarden van de islam de discussie bepalen’ (p.129) en ‘De grenzen van wat je zegt in Nederland worden niet meer bepaald door de democratisch vastgestelde wetten, maar door de afweging of je door het uitspreken ervan kans maakt ritueel geslacht te worden langs de openbare weg’ (p. 130; zie ook boven). Stelling van Bosma is dat het gedachtegoed van de islam (in zijn meest orthodoxe vorm, er is immers maar één weg die naar Mekka leidt) inmiddels het denken en van daaruit het handelen van politici, beleidsmakers, journaille en media anchormannen en -vrouwen bepaalt. Vooral niets zeggen dat onze islamitische landgenoten kan kwetsen en hen zo veel als maar mogelijk tegemoet komen in hun wensen.
Doe je dat niet, dan loop je de kans gedood te worden zoals Theo van Gogh overkwam. Volgens Bosma is het zo dat ‘de islam al een beetje heeft gewonnen. Dhimmitude heeft zijn intrede gedaan’ (p.121). Dhimmitude [10] is een recent gemunte term, die afgeleid is van het Arabische woord dhimma, waarmee niet-moslims, met name joden en christenen, bedoeld worden die in een moslimsamenleving wonen en die het is toegestaan hun geloof te beleven onder bepaalde voorwaarden en restricties. Ze zijn tweederangsburgers (MacDonald, 1974). De laatste staan in dienst van de eerste. Bosma geeft betrekkelijk weinig voorbeelden van die islamisering. Wel noemt hij het feit dat cabaretiers wel grappen maken over het christendom, maar nauwelijks over de islam. ‘We begrijpen nu ook waarom de dappere linkse cabaretiers decennialang grappen maakten over het christendom, maar nooit iets kwaads durven te zeggen over de islam’ (p. 298).
Ze zijn bang de moslims te beledigen en de gevolgen daarvan te ondervinden. Overigens valt het mij dan weer op dat er indertijd in The Daily Show van Jan Jaap van der Wal [11] stukjes te zien zijn waarin moslims als wijlen Osama bin Laden op de hak werden genomen, ook wordt er ernstig de draak gestoken met moslims in PowNews van PowNed en je ziet ook steeds meer korte items van Lucky TV, de uitsmijter van het populaire televisieprogramma De Wereld Draait Door over islamgerelateerde onderwerpen. Zou deze toegenomen vrijheid te danken zijn aan de sterkere machtspositie van de PVV en haar gedoogsteun aan de regering? Het zou zo maar kunnen. Immers, ‘een kleine goed gemotiveerde minderheid kan een heel eind komen’ (p.321). Over de voortgaande PVV-isering van de samenleving verwijs ik naar hoofdstuk negen van dit boek.
Besluit
De tekst van Jesaja die de wereld opdeelt in twee elkaar uitsluitende delen sluit prima aan bij het denken van Bosma: het christendom is goed, de islam is kwaad. Zou je je politiek op deze manier van denken baseren, dan valt er veel te vrezen voor de toekomst van moslims in dit land. Want je kunt er niets aan doen als je zwart bent en niet wit: je bent nooit een volwaardige gesprekspartner en je zult het ook nooit worden. Of valt er nog wat te hopen voor de moslims op basis van dit laatste citaat van Bosma: ‘Eerst maar eens zorgen voor heldere standpunten, en daarna kijken wie er mee wil doen. Water kan er altijd nog wel bij; eerst maar eens zorgen dat de wijn op smaak komt’ (p. 30).
De wijn is op smaak, de PVV is gevestigd, het wachten is op het water.
Maar wie doet er nu saai water bij kostelijke wijn, zeker als het niet meer hoeft? Ik vrees dat dat nooit zal gebeuren.
De ideologie van de PVV ~ Hoofdstuk 4: De joden en Israel
De Israëlische vlag
Als je een PVV-kiezer zou vragen welke vlag er in het kantoor van Tweede Kamerlid Bosma hangt, denk ik dat negen op de tien kiezers Neêrlands driekleur zouden noemen. Niets is echter minder waar. Op de markt van Tel Aviv heeft Martin Bosma ‘de grootste Israëlische vlag gekocht die ik kon vinden…’ en die gehangen ‘voor het raam, zodat de mensen buiten ook weten dat dit bevrijd gebied is’ (p. 219). De Israëlische vlag vertegenwoordigt bevrijd gebied en natuurlijk rijst dan direct de vraag welk gebied bevrijd is en door wie het bevrijd is. Het volgende citaat geeft antwoord op deze vraag: ‘In dat jaar (1967) wist de joodse staat op miraculeuze wijze een aanval door (bijna) al zijn buren om te buigen in de bevrijding van Jeruzalem en van Judea en Samaria’ (p. 273). De buren waar Bosma naar verwijst zijn Syrië, Jordanië en Egypte, alle Arabische en – grotendeels – islamitische landen. De gebieden zijn, naar de interpretatie van Bosma, bevrijd van hun Arabisch-islamitische heersers, en behoren weer tot het continent der vrijheid want, zo gaat Bosma verder, ‘Israël is uitgegroeid tot hét symbool van onze vrijheid en het verlangen die vrijheid te continueren’ (p. 274). ‘De vlag van Israël is daarmee de vlag van alle vrije mensen’ (p. 275). ‘Het land is een barometer van onze toekomst’ (p. 275).
Zou het tegenovergestelde gebeuren, de bezetting van Israël door Arabieren of moslims, dan is het gedaan met die vrijheid: ‘Marcheren de legers van Hamas en Hezbollah door de straten van Tel Aviv, dan zijn Amsterdam en Parijs reddeloos verloren’ (p. 275). Zouden de moslims Israël veroveren, dan zullen zij dat ook doen in Europa, daar zijn ze immers al aanwezig. In een nutshell is dit de visie die Bosma heeft op de staat Israël: niet een voorpost maar het hoofdkwartier voor alles wat vrijheid betekent. Vergaat Israël, dan vergaat Europa.
Het verbaast in bovenbeschreven context niet dat de verwijzingen naar de staat Israël in De schijn-élite van de valse munters immer positief zijn. Het begint al in hoofdstuk een waar Bosma beschrijft hoe hij met Wilders in contact kwam. ‘Geert was ook een van de eersten in de politiek die het gevaar van het islamitisch terrorisme inzagen. Hij had naam gemaakt door te zeggen dat hij de “hoofddoekjes rauw lust”. Geweldig. En ook nog eens een pro-Israël hardliner – wat wil een mens nog meer’ (pp. 15-16). Overduidelijk is de link tussen de gevaarlijke moslims en het symbool van vrijheid: de staat Israël. Naast de Israëlische vlag hangt in de kamer van Bosma de al eerder geciteerde tekst uit Jesaja (5:20): ‘Wee hen die het kwade goed noemen en het goede kwaad, die van het duister licht maken en van licht duisternis, van bitter zoet en van zoet bitter’ (p. 219). Overigens, één van de meest opvallende slogans van de Egyptische revolutie van januari 2011 was ‘vrijheid’: het was meer dan een yell, het was een noodkreet. Ik heb geen sympathiebetuigingen gehoord van de kant van de PVV over de verlangens van het Egyptische volk. Immers, ‘wee hen die het kwade (Egypte) goed noemen’.
Het eerder gesignaleerde denken in contrasten zien we ook terug in de houding van Bosma en diens PVV ten opzichte van Israël. Ze staan onverbloemd achter de Israëlische hardliners, die Judea en Samaria, door anderen de Westelijke Jordaanoever genoemd, als onvervreemdbaar Israëlisch grondgebied zien en zij steunen deze partijen dan ook.
Het antisemitisme
Het verrast niet dat Bosma ook het antisemitisme behandelt. Hij relateert het antisemitisme bijna vanzelfsprekend aan Hitler en kiest van de vele citaten van Hitler nu net het volgende: ‘Hoe kun je socialist zijn, zonder antisemiet te wezen?’ (p. 256). Waarna Bosma uitgebreid ingaat op de bijna onverbrekelijke band tussen het antisemitisme en wat hij links noemt. In zijn visie is het nationaal-socialisme van Hitler een linkse beweging. Immers: ‘genocide als beleidsinstrument duikt al op bij de oorsprong van het socialisme’ (p. 258; zie ook verderop).
Overigens is het huidige links de erfgenaam van dat nationaalsocialisme: ‘Er is heden ten dage volop antisemitisme in Nederlands’ extreem links’ (p. 263), maar daarover in het volgende hoofdstuk meer.
Bosma gaat niet in op de wortels van Hitlers antisemitisme behalve dan dat hij het verbindt met het marxisme en socialisme.
Nergens wordt er melding gemaakt van de jodenvervolgingen en jodenhaat geïnstigeerd door de katholieke en protestantse kerken, ruim voor er nog maar sprake was van Verlichting, Franse revolutie of het verfoeide socialisme. Het is ook veelzeggend vast te stellen wat er niet in Bosma’s boek staat of welke termen er niet in worden genoemd. De literatuur over jodenhaat en jodenmoorden veroorzaakt door het antisemitische denken van de kerken is overweldigend. Ronduit aangrijpend is hoofdstuk 1 van deel 1 van het magnum opus van Raul Hilberg, De vernietiging van de Europese joden 1939-1945, waarin Hilberg de vorming beschrijft van het katholiek en protestants geïnspireerde antisemitisme. Zijn tabel op pagina 7, waarin hij de anti-joodse maatregelen van het canonieke (katholieke) recht door de eeuwen heen en de nazi-maatregelen met elkaar vergelijkt en waaruit blijkt hoe groot de overeenkomsten zijn, is schokkend. Bosma noemt deze zwarte bladzijdes in ‘onze’ christelijke geschiedenis niet. Het christendom is immers de basis van onze beschaving en aan haar danken wij het goede in onze samenleving. Het antisemitisme hoort daar vanzelfsprekend niet bij.
Wel wordt er een andere variant van het antisemitisme behandeld: dat van de islam. Immers: ‘Antisemitisme is een van de kernwaarden van de islam, en de slachtofferrol van de zogenaamde Palestijnen biedt een mooie kapstok voor die jodenhaat’ (p. 269). In dit citaat zegt Bosma dat de islam doordrenkt is van het antisemitisme en dat de anti-joodse of anti-Israëlische gevoelens nog eens versterkt worden door de slachtofferrol van de Palestijnen. Herstel: de zogenaamde Palestijnen. Gezien zijn visie op Israël en de Palestijnse kwestie concludeer ik dat er in de ogen van Bosma geen Palestijns volk bestaat. Weer een opvallend geval van ‘niet benoemen’ en passend in zijn zwart/wit-denken of in dit geval in zijn ‘welbestaan-niet-bestaan’-denken. Israël bestaat en Palestina bestaat niet.
Maar ik wil me richten op die zogenaamde antisemitische kernwaarde van de islam. Bosma verhaalt van een incident op een islamitische school in Amsterdam waar les gegeven wordt over de Holocaust. ‘De volgende dag komt een aantal vaders hun beklag doen. Ze vragen zich af wat voor idiote ideeën hun kinderen meekrijgen en hopen insh’Allah (zo Allah het wil) dat dit soort lessen niet meer gegeven wordt’ (p. 270). Ook maakt Bosma melding van de kwestie van het afscheidscollege van hoogleraar judaïstiek Pieter W. van de Horst aan de Universiteit Utrecht in 2006. Zijn college, dat onder andere de mythe van de nog springlevende gedachte van het joodse kannibalisme behandelt, wordt door rector Gispen gecensureerd omdat het wel eens aanstootgevend zou kunnen zijn ‘voor de goed georganiseerde moslimstudenten aan de universiteit’ (p. 271).
Verder: ‘Joden verlaten bijvoorbeeld ook Malmö, dat al meer dan een kwart islamitisch is. Hetzelfde geldt in Antwerpen en Londen’ (p. 271), en Bosma vertelt over de beveiliging die joodse scholen in Amsterdam nodig hebben tegen bedreigingen van moslimzijde (p. 272). Kortom: ‘Het is een van de wreedste effecten van de islamitische immigratie’ (p. 273) en dat allemaal dankzij de door links in gang gezette massa-immigratie.
En volgens Bosma is het nog erger: ‘De moslims werden de nieuwe joden, de joden werden nazi’s’ (p. 273). Om dan weer te eindigen met de vaststelling: ‘Om moslims te apaiseren moet Israël worden opgeofferd, klinkt unisono de eis van extreem links en mohammedanen’ (p. 273). Zo wordt Israël op een voetstuk geplaatst in de strijd tegen de islam en de moslims en weet Bosma de kwestie van wat hij de massa-immigratie noemt te plaatsen in een uiterst gevoelige context: die van het antisemitisme, een debat dat in onze maatschappij nauwelijks met distantie kan worden gevoerd, hetgeen begrijpelijk is gezien het verleden. Hetzelfde geldt voor de positie van de joden en Israël en je kunt je de vraag stellen of hij beide daar een dienst mee bewijst. Op deze vraag ga ik aan het einde van dit hoofdstuk nader in.
De joodse gemeenschap in Nederland
Want eerst wil ik nog de reactie van de joodse gemeenschap behandelen zoals verwoord door Bosma, op de in 2008 uitgebrachte film Fitna. Hij citeert kopstukken als Ronny Naftaniel, ‘lid van de PvdA’, en directeur van het CIDI, Centrum Informatie en Documentatie Israël, rabbijn Awraham Soetendorp, rabbijn Lody van de Kamp en voormalig adjunct-directeur van het CIDI, Hadassa Hirschfeld, die allen de film Fitna laken en zeggen zich niet te herkennen in het islamstandpunt van Wilders (pp. 113-114). Maar, aldus Bosma, de uitspraken van de joodse elite vertegenwoordigen niet de stem van de joodse gemeenschap want ‘Joods Nederland heeft de Partij voor de Vrijheid aan de borst gedrukt’ (p. 114), hetgeengevolgd wordt door een citaat van een joodse ouder die de bedreigingen door moslims in Buitenveldert zat is. En: ‘Bij een politiek debat op scholengemeenschap Maimonides stemt een kwart PVV’ (p. 114). Bosma is in zijn hele boek kritisch op alle elites en zegt immer op te komen voor de stem des volks. Dat zou ook het geval zijn bij de joodse gemeenschap in Nederland.
De Partij voor de Vrijheid en de joden en Israël
Het moge duidelijk zijn dat Bosma, Wilders en de PVV uitgesproken pro-Israël standpunten hebben en dat zij menen met hun islamvisie een belangrijk deel van de joodse gemeenschap aan hun borst te mogen koesteren. De vraag is echter of dit oprechte liefde is of gedrag van opportunistische aard. De Partij Voor de Vrijheid is toch vooral een partij die ‘tegen de islam. Tegen het multiculturele project. Voor een immigratiestop uit moslimlanden’ is (p. 37, het cursief is van Bosma). Alles moet in stelling worden gebracht om dat standpunt naar voren te brengen, te verkondigen, te verspreiden en gemeengoed te maken. Israël past daar prima in, bedreigd als het wordt door alles wat islamitisch en Arabisch is. Zo wordt Israël in zekere zin voor het karretje van de PVV gespannen. Datzelfde geldt voor de joden in Nederland. De antijoodse gevoelens bij het islamitische volksdeel sluiten naadloos aan bij de PVV-standpunten betreffende de islam en de moslims.
Maar betekent dat ook dat de PVV daadwerkelijk iets kan betekenen voor Israël? In het gedoogakkoord wordt de visie op de Israëlpolitiek van de PVV niet verwoord. De regering Rutte heeft een tamelijk gematigd standpunt en bedeelt de Palestijnen – een zekere – ruimte. Het is dan ook buitengewoon gemakkelijk voor de PVV de hardliners in Israël te steunen. Het is in zekere zin gratuit want de PVV heeft formeel gesproken geen invloed op het buitenlandbeleid van de regering. Wat Nederland betreft, is de kwestie van het kosjere slachten evenwel een lakmoesproef.
Het wetsvoorstel, geïnstigeerd door de Partij voor de Dieren om onverdoofd slachten te verbieden, werd door de PVV gesteund waarbij zij dus de joodse gemeenschap, met name het orthodoxe deel daarvan, die het meest te lijden heeft van dat islamitische antisemitisme, en die zich zou koesteren aan de borst van de PVV, een harde klap geeft. In haar streven de islam en de moslims zo veel als maar mogelijk is te weerstaan, legde de PVV het kosjere slachten op het offerblok van het halalslachten en hield zich verder muisstil. Later zou het wetsvoorstel in de Eerste Kamer alsnog sneuvelen. Dat werd evenwel niet veroorzaakt door een wijziging in de opstelling van de PVV-senatoren, maar door met name een vernieuwd kritische houding van de VVD en PvdA-leden van het Huis [12].
Wat me verder opvalt, is het ontbreken van de term ‘joodschristelijk’ in De schijn-élite van de valse munters. De term is de laatste jaren ongemeen populair en verwijst naar de Nederlandse geschiedenis en volksaard die joods-christelijk zou zijn. Bosma heeft het echter over de christelijke natuur van ons land en volk en niet over de joods christelijke. Dat verbaast me, juist omdat hij zo hoog opgeeft van de joden en de staat Israël in het algemeen.
Blijkbaar gaat hem dat te ver. Is de joodse karaktertrek van onze samenleving toch niet Nederlands genoeg? Ik zou graag zijn antwoord op deze vraag vernemen.
Antisemitisme en islam
Het antisemitisme onder moslims is onmiskenbaar aanwezig. De politieke situatie in het Midden-Oosten maakt de situatie er ook niet beter op. Ik weet dat het een open deur is, maar er moet alles aan gedaan worden om de jodenafkeer onder de moslims te bestrijden en daarom is het goed dat er initiatieven genomen worden tot excursies van leerlingen met een islamitische achtergrond naar Westerbork en Auschwitz of aparte lesprogramma’s over de Holocaust. De initiatieven van moslim en Marokkaan van origine Ahmed Marcouch zijn daarom van grote waarde [13]. Hij wil een gemeenschappelijke aanpak van jodenhaat en homohaat en bovendien pleit hij voor de verplichte opname van de Holocaust in eindexamens [14].
Overigens worden deze initiatieven niet genoemd in Bosma’s boek. Je hoeft overigens niet voor Israël te zijn of specifiek voor de joden in Nederland om het antisemitisme te veroordelen.
Algemeen menselijke waarden van respect en tolerantie zijn al meer dan voldoende om elk mechanisme van uitsluiting te veroordelen en trachten te voorkomen. Maar Bosma drijft de zaak op de spits en verspreidt, joden en Israël in Nederland voor zijn karretje spannend, zijn visie van veroordeling en uitsluiting van moslims.
Besluit
In hoofdstuk twee stelde ik vast dat Bosma een buitengewoon positief beeld heeft van het christendom en of je het eens bent met zijn stellingen of niet, hij gelooft er echt in. In hoofdstuk drie stel ik vast dat Bosma een buitengewoon negatief beeld heeft van de islam en ook daar is het zo dat hij 100% achter zijn opvattingen staat. In het vierde hoofdstuk stel ik vast dat Bosma de loftrompet over Israël steekt en de joden in Nederland aan zijn borst koestert. Maar zijn verdediging overtuigt niet en is opportunistisch van aard: zijn visie op joden en Israël staat in dienst van zijn strijd tegen de islam. De joden van Nederland zijn gepokt en gemazeld in antisemitisme en filosemitisme en zijn daarom zeer goed in staat vast te stellen of de PVV hen wat te bieden heeft en als dat al zo is, wat dat dan eventueel zou kunnen zijn.
De ideologie van de PVV ~ Hoofdstuk 5: De linkse partijen
Die goeie ouwe Partij van de Arbeid
Als Geert Wilders over links en in het bijzonder over de PvdA spreekt, bezigt hij vaak bijvoeglijke naamwoorden die afschuw uitdrukken. Het woord ‘verschrikkelijk’ is hem op de lippen bestorven als hij verwijst naar de linkse partijen, en hij rekent ook D66 daartoe. Je zou dan ook denken dat De schijn-élite van de valse munters grossiert in de meest negatieve uitlatingen over alles wat links is. Maar dat is niet waar. In zijn vierde hoofdstuk, getiteld Berendans, verhaalt Bosma van zijn entree in de Kamer. ‘Het pijpenlaatje in het gebouw van de Tweede Kamer waar ik kom te werken, is niet de meest glamoureuze omgeving om in te verkeren’ (p. 38). Maar: ‘Toch is het voor mij een vorm van thuiskomen’ (p. 38), waarna hij vol weemoed en verlangen verwijst naar de tijd en de streek waar hij is opgegroeid. ‘Ik ben opgegroeid in de rode Zaanstreek, het gebied ten noorden van Amsterdam waar bijna iedereen PvdA stemde, en de rest CPN’, ‘Voor de oorlog wapperden op 1 mei massaal de rode vlaggen en waren er optochten’ (p.38).
Zijn opa en vader waren senang in de rode zuil, lid van de VARA, lid van de socialistische vakbond, het NVV en natuurlijk werd Het Volk en later Het Vrije Volk gelezen. ‘Ze waren er trots op tot die zuil te behoren’ (p. 39). ‘Zulke mensen vormden eens de ruggengraat van de Nederlandse sociaaldemocratie’ (p. 39).
Bosma beschrijft, Bosma veroordeelt niet, Bosma lijkt zijn rode wortels te koesteren. Hij wekt de indruk dat de SDAP en later de PvdA van zijn opa en vader degelijke partijen waren, die voor hun idealen stonden, die het een en ander bereikten en waar je trots op kunt zijn. Bosma is positief over die tijd. Maar over de PvdA van nu niet meer, want: ‘Ergens is het vreselijk misgegaan met de partij van mijn opa’ (p. 39).
Wat is er dan precies gebeurd?
De revoluties van de jaren ’60
De Partij van de Arbeid is aan het einde van de jaren ’60 teloorgegaan en niet langer meer de partij van opa en vader Bosma door de machtsovername van ‘de jonge turken van Nieuw Links’ (p. 39). Mensen als Han Lammers, André van der Louw, Arie van der Zwan, Max van der Stoel, Marcel van Dam en Jan Nagel namen de macht over op een PvdA-congres. Na de overname ‘wacht de sixtiesidealen een stralende toekomst’ (p. 39). Die stralende toekomst bestond, volgens Bosma, uit het openzetten van de grenzen voor wat de PVV massa-immigratie noemt en de vorming en acceptatie van de multiculturele samenleving. Nieuw Links is verantwoordelijkvoor deze twee drama’s die Nederland, aldus Bosma, overkomen zijn en die ons land naar de gallemiesen zullen brengen als we niet ingrijpen. Toch komen er nuances in zijn verhaal voor. Zo maakt hij regelmatig melding van het feit dat ‘Het maar een kleine elite is die radicaliseert, de gebalde vuist heft en roept om Che Guevara of Ho Chi Minh’ (p. 40).
’30 tot 50 procent van de Nederlandse studenten stemt in de jaren zeventig op de VVD of op een van de voorlopers van het CDA’ (p. 40). ‘Nieuw Links maakt onderdeel uit van een kleine, maar bloedfanatieke elite’ (p. 41). En er zijn ook mensen die helemaal niets van dat Nieuw Links willen weten. Bosma gaat tamelijk gedetailleerd in op de positie van de oude en jonge Drees, en in deze context is het volgend citaat over Drees jr. veelzeggend: ‘Het is goed te onderstrepen: de eerste partij (Bosma heeft het hier over de politieke partij DS’70) die zich verzet tegen massa-immigratie, is een oersociaaldemocratische erflater van de authentieke traditie van de Partij van de Arbeid, geleid door iemand met de roemrijkste achternaam van de moderne arbeidersbeweging’ (p. 44). Let op het positieve bijvoeglijke naamwoord in deze zin: de Partij van de Arbeid van toen is ‘authentiek’. Uitgebreid gaat Bosma in op het verzet tegen massa-immigratie van vader en zoon Drees. Het mocht echter allemaal niet baten. Ook niet het feit dat in 1974 ‘de PvdA met een heffing bedrijven wil straffen voor het naar Nederland halen van buitenlandse werknemers.
De socialisten verzetten zich ook tegen het generaal pardon’ (dat toen onderwerp van discussie was; p. 60). ‘De jaren zeventig laten zich lezen als een periode van extreem linkse machtovernames. Eén voor één gaan ze voor de bijl: kranten, omroepen, universiteiten’ (p. 71). En de linkse bovenwereld slaat dan ook nog eens de handen ineen met de linkse onderwereld, met name als het gaat om de aanpak van de Centrumpartij van drs. Hans Janmaat, waarbij geweld en aanslagen niet werden geschuwd (p. 79). Links, klein en fanatiek, en ondersteund door een ondergrondse tak, heeft Nederland in haar greep en levert het land uit aan massa-immigratie en multiculturaliteit. Bosma’s hoofdstuk 5, getiteld Een sterk afwijkend leefpatroon, laat zich lezen als is het links en links alleen dat het land opgezadeld heeft met migratie en multiculturaliteit.
Linkse regeringen?
Toch ontkomt Bosma er niet aan antwoord te geven op de vraag waar parlement en regering in deze kwesties stonden. Het is toch ondenkbaar dat een en ander zonder parlementaire goedkeuring zou hebben plaatsgevonden? Op pagina 77 geeft Bosma antwoord op deze vraag: ‘De conclusie is dan ook gerechtvaardigd dat de implantatie van een miljoen moslims in Nederland hooguit in formele zin een democratische legitimiteit kent. Dat klopt. Maar veel verder gaat die legitimiteit niet’. Als ik de zinsnede ‘in formele zin’ zou vervangen door ‘in informele zin’, krijgt het citaat iets grotesks. Een democratische legitimiteit is altijd formeel en ik zou niet weten hoe democratische besluitvorming informeel gelegitimeerd wordt.
Naar mijn smaak zegt Bosma hier dat parlement en regering in de eerste en laatste plaats verantwoordelijk zijn voor wat hij massa-immigratie noemt en multiculturaliteit. En werden de diverse parlementen en regeringen gedomineerd door links? In de onderhavige periode 1967-1989 was het DS’70 dat in het kabinet Biesheuvel zat van 1971-1972, maar DS’70 had een volgens Bosma politiek juiste visie op massa-immigratie en multiculturaliteit, dus aan die regering lag het niet. Het kabinet Den Uyl was van 1973-1977 aan het bewind, en pas in 1989 kwam de PvdA weer langduriger aan de macht in Lubbers III (1989-1994).
De periode dat de PvdA in Van Agt II zat, besloeg nog geen jaar (1981-1982). Den Uyl komt in Bosma’s boek maar zijdelings aan bod en krijgt zelfs nog enigszins het voordeel van de twijfel als hij vaststelt dat Den Uyl bij de revolutie van Nieuw Links samen met Willem Drees nog de ‘kont tegen de krib probeert te gooien’, maar later ‘de kant van de opstandelingen kiest’ (p. 40). Bovendien meldt Bosma dat in 1974, dus tijdens het kabinet Den Uyl, de PvdA nog niet veel wil weten van massa-immigratie zoals ik hierboven aangaf. Op basis van deze feiten links de schuld geven van massa-immigratie en multiculturaliteit is daarom op zijn minst krom.
Maar Bosma is dan toch weer niet helemaal blind voor de politieke realiteit: ‘Het meest liberale gezinsmigratiebeleid dat Nederland ooit heeft gekend, wordt gevoerd door de (CDA/VVD) kabinetten Van Agt en Lubbers I en II’ (p. 63). Toch blijft hij maar hakketakken op links en legt hij bij links de schuld van massa-immigratie en multiculturaliteit. Dat heeft ongetwijfeld te maken met de volgende observatie: ‘De jaren zestig zijn tot op de dag van vandaag springlevend’ (p. 72). Bosma kent de geschiedenis drommels goed, maar houdt stug vast aan zijn stelling dat linksom of rechtsom links de oorzaak is van de problemen met massa-immigratie, multiculturaliteit en natuurlijk de aanwezigheid van de moslims hier te lande waarover beneden meer. Toen de onderhavige kwestie in oktober 2011 onderwerp van maatschappelijk debat werd en PvdA-Kamerlid Martijn van Dam in een artikel in de Volkskrant, getiteld ‘Massa-immigratie kwam van rechts’ [15], exact de in dit hoofdstuk geformuleerde analyse weergaf, erkende Bosma dat de historische feiten klopten, maar dat hij bij zijn standpunt bleef.
Het past in de in eerdere hoofdstukken van dit boek beschreven manier van denken van Bosma en de PVV, gebaseerd op vers 20 van Jesaja 5: ‘Wee hen die het kwade goed noemen en het goede kwaad, die van het duister licht maken en van het licht duisternis, van bitter zoet en van zoet bitter’. Links is kwaad, links is niet goed, ook al heeft rechts aandeel in ‘de schuld’. Over schuld kom ik aan het einde van dit betoog nog een keer te spreken. Eerst behandel ik in de volgende paragraaf de historische wortels van links.
(Nationaal)-socialisme
Het zal Bosma niet zijn om de aloude geschiedenis van het nationaal-socialisme en de Tweede Wereldoorlog op te rakelen. Deze keer linkt hij deze aan zijn beschouwingen over links. Hij noemt Jacques de Kadt (1897-1988), die van 1948-1963 Kamerlid voor de PvdA was: ‘Van communist wordt hij communistenvreter’ (p. 207). De Kadt schetste, aldus Bosma ‘het nationaal socialisme als een vorm van socialisme’ (p. 207). Bosma haalt de gerespecteerde historicus Jacques van Doorn aan die aan het einde van zijn leven een monumentaal werk (2007) publiceerde over socialisme en nationaal-socialisme. Volgens Bosma concludeert Van Doorn dat het nationaal-socialisme bijna harmonieus ontstaan is uit het socialisme. Maar die gevolgtrekking is belachelijk. De titel van Van Doorns werk spreekt al boekdelen: Duits socialisme. Het falen van de sociaal-democratie en de triomf van het nationaalsocialisme. Sociaal-democratie en nationaal-socialisme zijn twee van elkaar te onderscheiden stromingen.
De portee van Van Doorns overwegingen is dat de sociaal-democratie er niet in is geslaagd (‘falen’) het nationaal-socialisme te voorkomen (‘triomf ’). Het had Bosma verder gesierd om de haakjes, die hij meermalen om het woord nationaal in de combinatie nationaalsocialisme zet, weg te laten (met die haakjes staat het ook in het PVV-verkiezingsprogramma [16]). De door hem zo geprezen Van Doorn deed dat ook niet.
Niet gehinderd door enig relativeringsvermogen gaat Bosma dan in hoofdstuk 22, om met voormalig CDA-minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Kamerlid Ab Klink te spreken, ‘vol op het orgel’. De titel van het hoofdstuk is wederom veelzeggend: Adolf Hitler, socialist.
Wat Bosma tot zijn overwegingen in dit hoofdstuk brengt, wordt duidelijk uit volgend citaat: ‘Het beeld dat ons wordt voorgehouden, ziet er zo uit: Hitler was een rechtse gek, gefinancierd door de grote bedrijven’ (p. 246).
Maar dat is niet waar. Hitler was, Bosma parafaserend, een linkse gek, die de grote bedrijven in zijn op socialistische geest geschoeid model dwong. ‘De waarheid is: Hitler maakte juist een einde aan de vrijemarkteconomie’ (p. 246). Over Hitlers NSDAP schrijft Van Doorn immers: ‘Het basisprogramma uit 1920, dat later als definitief en onveranderlijk werd aangemerkt, ademde in onderdelen een socialistische en in zijn geheel een antikapitalistische geest (…)’ (p. 247). Verder citeert Bosma uit Liberal Fascism (2007) van Jonah Goldberg, die stelt dat ‘nationaal socialisme eenzelfde oorsprong heeft als de New Deal van Roosevelt en het Italiaanse fascisme: de wil om de economie centraal te organiseren en planmatig te beheren’ (p. 249).
Bosma verhaalt van andere doelstellingen van Hitlers NSDAP zoals de klasseloze maatschappij, duurzaamheid en ecologische diversiteit. Hij noemt het voorbeeld van SS-leider Heinrich Himmler die de hele SS wilde laten overschakelen op biologisch voedsel (p. 254). ‘Niet echt begrippen uit het rechtse lexicon. Wat maakte Hitler dan toch rechts?’ (p.254). Verder verhaalt Bosma van Sovjetdictator Joseph Stalin en het communisme in de toenmalige USSR en dit is zijn visie op de Tweede Wereldoorlog: ‘De oorlog is een oorlog over wie de baas is op links’ (p. 251), de nationaal-socialisten van Hitler of de communisten van Stalin. Verder maakt Bosma nog melding van het feit dat het verkiezingsprogramma van de NSB van de jaren dertig allerlei thema’s bevat die bij voorbeeld bij een partij als D66 ook in goede aarde zouden vallen: ‘Wie is de partij die in Nederland pioniert met de Europese gedachte? Opnieuw de NSB’ (p. 261). En vervolgens stelt Bosma de vraag waar Mussert op uit zou komen als hij vandaag de Stemwijzer zou invullen, suggererend dat dat niet anders dan links kan zijn [17].
Bosma trekt in het volgende hoofdstuk 23 de lijn naar de moderne tijd, de titel ervan spreekt wederom boekdelen: De nieuwe nazi’s. ‘Het is links gelukt Hitler tot symbool van rechts te maken. De logische volgende stap is dat de moslimmigranten de nieuwe joden zijn, de omdraaiing aller omdraaiingen’ (p. 267). Naar de interpretatie van Bosma ziet het huidige links de PVV als rechts-extremistisch ‘net als Hitler’, die het gemunt heeft op de joden van de nieuwe tijd, de moslims, en heeft links de taak op zich genomen de moslims te beschermen tegen dit gevaar, aldus massa-immigratie en multiculturaliteit bevorderend en zo past de PVV in de traditie van rechts. Niets is minder waar, aldus Bosma. Het huidige links is de erfgenaam van het links van Hitler en zijn trawanten en de schuld van de vele doden van de Tweede Wereldoorlog die we elk jaar herdenken ligt bij het links van toen en dientengevolge ook het links van nu. Het was pas een jaar na het verschijnen van De schijn-élite van de valse munters dat deze redenering begrepen werd door ex-Kamerlid voor de PvdA Mei Li Vos. Het bracht haar ertoe in dagblad Trouw [18] een oproep te doen de 4 meiherdenking zonder PVV-vertegenwoordigers te houden. Ze had een punt, maar ze oogstte hoongelach en stemmen van afkeuring. In hoofdstuk drie van dit boek dat over de islam gaat, stelde ik vast dat Bosma deze godsdienst weet aan te haken bij het nationaal-socialisme en zo is de cirkel weer rond.
Erfzonde
Het beeld dat De schijn-élite van de valse munters oproept van links is slecht zoals ook de islam slecht is. Hoe kan dat ook anders met zo’n nationaal-socialistische voorganger?
En het begon al slecht. Immers: ‘Genocide als beleidsinstrument duikt al op bij de oorsprong van het socialisme. Friedrich Engels (1820-1895) bestempelt Schotten, Bretonnen en Basken als “Völkerabfall”’ (p. 258). Bosma verwijst hier naar een artikel van Friedrich Engels in de Neu Rheinische Zeitung van 13 januari 1849. Het volledige citaat, dat Bosma niet geeft, luidt als volgt [19]:
‘Es ist kein Land in Europa, das nicht in irgendeinem Winkel eine oder mehrere Völkerruinen besitzt, Überbleibsel einer früheren Bewohnerschaft, zurückgedrängt und unterjocht von der Nation, welche später Trägerin der geschichtlichen Entwicklung wurde. Diese Reste einer von dem Gang der Geschichte, wie Hegel sagt, unbarmherzig zertretenen Nation, diese Völkerabfälle werden jedesmal und bleiben bis zu ihrer gänzlichen Vertilgung oder Entnationalisierung die fanatischen Träger der Kontrerevolution, wie ihre ganze Existenz überhaupt schon ein Protest gegen eine große geschichtliche Revolution ist. So in Schottland die Gälen, die Stützen der Stuarts von 1640 bis 1745. So in Frankreich die Bretonen, die Stützen der Bourbonen von 1792 bis 1800. So in Spanien die Basken, die Stützen des Don Carlos. So in Östreich die panslawistischen Südslawen, die weiter nichts sind als der Völkerabfall einer höchst verworrenen tausendjährigen Entwicklung. Daß dieser ebenfalls höchst verworrene Völkerabfall sein Heil nur in der Umkehr der ganzen europäischen Bewegung sieht, die für ihn nicht von Westen nach Osten, sondern von Osten nach Westen gehen sollte, daß die befreiende Waffe, das Band der Einheit für ihn die russische Knute ist – das ist das Natürlichste von der Welt’ (vertaling in noot) [20].
Engels heeft het in zijn artikel over volkeren die in toenmalige en eerdere natiestaten een minderheidspositie innamen en die, ideologisch gesproken, verkeerde machthebbers steunden als contrarevolutionairen. Hij voorziet dat deze volkeren ofwel verdelgd worden (Vertilgung) ofwel gedenationaliseerd (Entnationalisierung), waarmee bedoeld wordt dat ze hun nationale karakter verliezen. Het is verleidelijk de term Vertilgung te vertalen met genocide. De term genocide impliceert echter het bestaan van een actief van overheidswege geïnitieerde politiek die planmatig en stelselmatig streeft naar het elimineren van een bepaald volk of een bepaalde bevolkingsgroep. In het citaat van Engels is geen sprake van een actief onderwerp.
Vertilgung vertalen met genocide is dan ook een brug te ver.
Die discussie is evenwel een academische. De communisten zijn zich immers gruwelijk te buiten gegaan aan geweld tegen tegenstanders, ongetwijfeld geïnspireerd door onder andere dit citaat. Overigens geeft Engels ook aan dat ideologisch verdwaalde volkeren kunnen opgaan in andere volkeren en in die zin is dat een wellicht minder bloeddorstige oplossing.
Het citaat van Engels gelezen hebbende, is de conclusie dat het nooit wat was met dat socialisme en ook nu is het niets. Het is ‘verschrikkelijk’ zoals partijleider Wilders het telkens weer zo treffend weet te verwoorden. Toch klopt er iets niet in de redenering. Laat ik een oudtestamentisch argument gebruiken om te laten zien wat ik bedoel. Het denken van Bosma over links sluit naadloos aan bij de tekst zoals verwoord in Leviticus 14: 18: ‘De Heer is geduldig, groot in liefde, die misdaden en overtredingen vergeeft, en een schuldige niet ongestraft laat, maar de misdaden van de vaders straft in hun kinderen, in de derde en vierde generatie’. We hebben het hier over het erfzondeprincipe. De socialisten van nu moeten boeten voor de schanddaden van hun – verre – voorouders. Maakt niet uit of je een vredelievende sociaal-democraat bent, maakt niet uit of je zelf een joodse achtergrond hebt als PvdA-leider Job Cohen. Je bent besmet met het bloedige verleden van je voorgangers. Een groteske redenering.
Maar, zo waag ik de vraag te stellen, hoe zit het dan met de vader en opa van Martin Bosma, die toch, Bosma’s karakteristiek parafraserend, ’authentieke oersociaal-democraten’ waren? En de oude en jonge Drees hadden het toch ook bij het rechte eind? De gedachtegang is als volgt: de start van het marxismesocialisme was al scheef, de strijd op links liep uit op een gigantische wereldoorlog en vandaag de dag is links nog steeds verschrikkelijk. Maar de periode van, zeg, de jaren ‘50 tot half jaren ’60, toen de Zaankant nog een gelukkig rood bolwerk was, was anders. Dat was die goeie ouwe rooie tijd. Het is een merkwaardige draai in de gedachten van Bosma, en het siert hem in zekere zin. Hij doet niet aan nestbevuiling: hij zal toch zeker nooit willen beweren dat zijn vader en opa (nationaal-) socialisten zijn? Maar de uitzondering die hij het authentieke links van die tijd en van die streek gunt, plaatst zijn integrale beschouwing over links in een merkwaardig daglicht en maakt zijn analyse er nog ongeloofwaardiger op dan hij al was.
Besluit
Eens te meer stel ik vast dat het denken in schrille tegenstellingen nauwelijks houdbaar is. Het lijkt erop dat wat kwaad is zomaar goed kan zijn en wat goed is zomaar kwaad.
Het doet me denken aan een uitspraak van de christelijke denker Augustinus (354-430). In zijn Betreffende de Stad van God, tegen de heidenen, boek 11, paragraaf 22, schrijft Augustinus:
’Zelfs vergiften die bij onkundig gebruik, een verwoestend effect hebben, veranderen in heilzame medicijnen als ze deskundig worden toegepast. En tegengesteld is het zo dat zaken die plezier geven zoals eten en drinken en zelfs het licht, als schadelijk ervaren kunnen worden als ze onbeperkt en onjuist worden gebruikt’ (mijn vertaling, citaat uit: Larrimore, 2001, p. 55). Ik weet niet of Bosma Augustinus onder dat christendom schaart, dat hij goed vindt, maar zijn woorden drukken een belangrijke levensles uit. Bij nadere beschouwing zijn dingen soms het tegengestelde van wat ze lijken. Het schijnbaar eenvormige bos van het socialisme bestaat uit bomen met uiterst giftige en uiterst heilzame vruchten.
De ideologie van de PVV ~ Hoofdstuk 6: Emigratie en multiculturaliteit
De Molukken
De islamitische jaartelling neemt de emigratie van de profeet Mohammed in 622 AD van Mekka naar Medina als startpunt. Emigratie en islam zijn dan ook nauw met elkaar verbonden en het is op basis van deze observatie dat Bosma tot de volgende stelling komt: ‘Emigratie is altijd een belangrijk wapen geweest van de islam’ (p. 177). Hij voegt er een element aan toe: emigratie is een wapen van de moslims, geen verschijnsel. De islam diende en dient verspreid te worden over de hele wereld.
Bekeringsijver is geen enkele grote godsdienst vreemd, en dat geldt ook voor het door Bosma zo opgehemelde christendom.
Christenen en moslims zitten elkaar dan ook vaak in de weg in de randgebieden van beide religies. Bosma geeft er een voorbeeld van en ik citeer: ‘Op de Molukken, waar de lokale christelijke bevolking “door de eeuwen trouw” (aanhalingstekens van Bosma) was aan Nederland, zijn deze christelijke autochtonen in de problemen geraakt door de mosliminwijkelingen’ (p. 177).
Om meerdere redenen is dit citaat interessant. Bosma gaat ervan uit dat de Molukken oorspronkelijk christelijk waren, de – let op de term – autochtone bevolking hing het christendom aan, maar daar kwamen de moslims, let weer op de term, de inwijkelingen, en die veroorzaakten problemen voor de bevolking, die, let weer op de manier van formuleren, door de eeuwen heen trouw aan Nederland was.
Een blik in geschiedkundige werken over de Molukken genereert een heel ander beeld over hun geschiedenis en godsdiensten.
Aan het begin van de zestiende eeuw komen de Molukken in beeld van de Europese koloniale machten, Portugal voorop.
Knaap stelt in Knaap, Manuhutu & Smeets (1992) dat er ‘reeds in de vijftiende eeuw moslims op de Ambonse eilanden aanwezig waren’ (p. 11), en dat het proces van islamisering pas goed op gang kwam rond het jaar 1510. In 1512 verschijnen de Portugezen in de Molukken en in de jaren 1536-1538 verzoekt het ‘heidense’ dorp (aanhalingstekens van Knaap) Hatiwe dan ‘om een bondgenootschap met de Portugezen en gaat als eerste tot het christendom over’ (p. 12). Een kleine eeuw later ‘verovert de VOC de Portugese posities op de Ambonse eilanden’ (p. 12). De conclusie van Knaap betreffende de geschiedenis van de Molukken luidt als volgt:
‘Wanneer wij de bovenstaande chronologie nader beschouwen dan valt te concluderen dat het eerste cluster, 1510-1520, met de islamisering, de komst van de Europeanen en Ternatanen en de kruidnagel, het tweede,1536-1538, met de introductie van het christendom en het begin van het Europese koloniale bestuur, en het achtste, 1652-1658, de definitieve onderwerping van de kustbevolking van het westelijke gedeelte van de Ambonse eilanden aan het koloniale gezag en de daarmee samenhangende beperkingen van het verspreidingsgebied van de kruidnagelcultuur, veruit het belangrijkste zijn’ (p.13).
Het moge duidelijk zijn dat de islam de Molukken eerder bereikte dan het christendom en dat de Molukken toch vooral een wingewest waren voor de kruidnagelcultuur. Dit beeld wordt bevestigd door het werk van De Graaf (1977). Deze beschrijft de geschiedenis van de Molukken ook volgens genoemde chronologie. Daarbij maakt hij opmerkingen over de naam
Molukken. Hij stelt dat sommigen meenden dat de naam van de eilanden, ‘dit Maloekoe van het Arabische woord malik, d.i. koning kwam’. ‘De Molukken zouden dus Eilanden der Koningen zijn’ (p. 20). Het Arabisch als taal is onverbrekelijk verbonden met de islam. De Graaf stelt verderop (p. 23) dat ‘Ambon in zijn historie weinig tijden gekend heeft zo rijk aan ingrijpende gebeurtenissen als de jaren omstreeks 1500. Twee werden reeds besproken: de invoering van de kruidnagelteelt en de komst van de Islam. De derde is de ontdekking van de Molukken door de Portugezen’ (het cursief is van De Graaf).
Deze korte historische exercitie toont aan dat er heel wat af te dingen valt op de visie van Bosma. De islam vestigde zich eerder op de Molukken dan het christendom en de eilanden vormden toch vooral een wingewest, eerst voor de Portugezen, later voor de Nederlanders. Dat zet de vermeende trouw van de ‘autochtone christelijke bevolking door de eeuwen heen’ wel in een heel ander daglicht. Bosma’s eurocentrisme is opvallend, evenals zijn tamelijk paternalistische visie op die Molukkers die ‘Nederland zo trouw waren’. Laat de Molukkers het maar niet horen. Ze zijn ernstig teleurgesteld, zo niet zwaar gefrustreerd over het gedrag van de Nederlandse overheid en mochten er al minderheidsgroepen in Nederland zijn geweest die geweld gebruikt hebben, dan zijn het de Molukkers wel, maar daarover geen woord in Bosma’s boek.
Het Amerika van Columbus
Bosma wil voorbeelden geven van welke idiote vormen het multicultidenken kan aannemen. Maar zijn tegenvoorbeelden vind ik minstens zo krom. Een ander citaat: ‘Wie het waagt te zeggen dat Columbus Amerika heeft ontdekt, kan rekenen op een ernstige reprimande: de indianen woonden er toch al?’ (p. 203). Bosma komt tot deze uitspraak in zijn verhandeling over de ideologie van het multiculturalisme, die breed ingang gevonden heeft in de Amerikaanse samenleving.
Bosma heeft enige jaren in de Verenigde Staten gewerkt en gestudeerd. Zeggen dat Columbus Amerika heeft ontdekt getuigt van eurocentrisme en dat is aldus Bosma, ‘een ernstige afwijking van de partijlijn’ (p. 203). Hij zegt dus met zoveel woorden dat er niets mis is met eurocentrisme. Ik vind het allemaal prima, maar toch wringt er ook hier iets in de redenering. Laat ik eerst een ander citaat geven en dan terugkomen op het Amerika-en-de-indianen voorbeeld: ‘Vrijwel alle multiculturele staten zijn na een hoop ellende gedesintegreerd’ (p. 188). Deze lijn doortrekkend stel ik vast dat de Verenigde Staten op termijn zullen desintegreren net als de Sovjet-Unie dat indertijd deed.
Als er ergens ter wereld in een land de nadruk wordt gelegd op eigen identiteit en achtergrond, van de zwarten, de hispanics, de indianen, en andere groepen, dan is het Amerika wel. Ik durf de stelling wel aan dat Amerika een multiculturele samenleving is en dus, aldus Bosma, gedoemd te mislukken. Ik redeneer nog even door: het drama dat Amerika gaat overkomen, had voorkomen kunnen worden als die Columbus en in zijn gevolg de Europeanen, Amerika nooit bevolkt en gekoloniseerd hadden.
Dan was het gewoon monocultureel indiaans gebleven, waren de Indianen ook niet bijna uitgemoord en hadden we een groot monocultureel indiaans land gehad in plaats van de Verenigde Staten.
Monoculturaliteit
‘Monoculturaliteit, aangevuld met christelijkwesterse waarden als vlijt, discipline, eerlijkheid en efficiency zorgden voor een ongeëvenaard hoogtepunt in de menselijke geschiedenis. Het heeft de mensheid alles gegeven waar ze ooit naar heeft kunnen verlangen’ (p. 187). Voilà, het standpunt van Bosma en de PVV over culturaliteit. Geen woord over bijvoorbeeld de uiterst gedisciplineerde, efficiënte en respectvolle culturen van China, Korea en Japan. Het christendom, het westen heeft het primaat op humaniteit. Bovendien: ‘Democratieën voeren zelden oorlog, en al helemaal niet met andere democratieën’ (p. 188). Als je de Verenigde Staten een democratie noemt, dan komt de laatste uitspraak in een bijzonder daglicht te staan. En wat te denken van ’s werelds grootste democratie, India? Het land is al vanaf zijn stichting min of meer in staat van oorlog met buurland Pakistan. Tegen elke uitspraak van Bosma over het ideaal van de monoculturele samenleving staan zo talloze voorbeelden. Maar dan nog iets anders: ‘Een niet-multiculturele samenleving lijkt ook een voorwaarde voor iets anders: de verzorgingsstaat’ (p. 188). Immers, ‘in een land waar de bevolking zich beschouwt als één familie, is men eerder geneigd de mensen die het tegenzit te helpen’ (p. 188). Want: ‘immigratie en diversiteit versterken het sociaal isolement’ (p. 189). Nederland is een land waar veel culturen gevestigd zijn. Het is een land dat ook een welvaartsstaat is (die nu in snel tempo mede dankzij de PVV wordt afgebroken, maar dit terzijde). Is dat al niet een voorbeeld tegen de laatste stellingen van Bosma? Het doet me denken aan het motto van de protestantse voorman Abraham Kuyper (1837-1920), indertijd ‘soevereiniteit in eigen kring’. In de periode dat Nederland (zo ongeveer tussen 1860-1970) een zuilenmaatschappij was, met een protestantse, katholieke en socialistische zuil, was het vrijwel ondenkbaar lid te worden van elkaars sportverenigingen of vakbonden of elkaars kranten te lezen.
Het was in zekere zin ieder voor zich, maar toch bestond de maatschappij uit diverse subsamenlevingen, ieder met zijn eigen cultuur. Nederland is in die zin dus ook nooit monocultureel geweest en ik begin me steeds meer af te vragen welke samenleving nu echt monocultureel is. Bosma geeft er geen specifieke voorbeelden van. Overigens waren het tamelijk monoculturele staten, Frankrijk en Duitsland, die talloze oorlogen zijn begonnen of hebben gevoerd en ook het ‘monoculturele’ Engeland kon er wat van in de periode van het kolonialisme in Afrika en Azië.
De multiculturele ideologie
Een aantal citaten over de multiculturele ideologie: ‘Het multiculturalisme is ten gevolge van de sixtiesomwenteling onze nationale staatsideologie geworden’ (p. 320); ‘Het “antifascisme” brengt ons een totalitaire ideologie, en op weg daarnaartoe de ondergang van de verzorgingsstaat, democratie en sociale stabiliteit’ (p. 320); ‘De multiculturele samenleving is het resultaat van een uitholling van de democratie’ (p. 119); ‘Ook in multiculti-Nederland is taal een manier om het denken te beïnvloeden. Door het gebruik van woorden en termen en het kaderen van begrippen wordt ons de denkwereld van de multiculturalistische elite opgedrongen’ (p. 237);
‘Moslimmigranten zijn de stoottroepen van mei 1968; het zijn de mohammedanen die moeten slagen waar de soixant-huitards faalden: de vestiging van het postraciale, multiculturele, egalitaire Utopia vol broederschap en zonder archaïstische nationale symbolen – en al helemaal zonder christendom’ (p. 318). De kruistocht van Bosma culmineert in zijn hoofdstuk 7b onder de titel Een geloofsbelijdenis. Bosma vat het multiculturalisme daar in 20 artikelen samen. In 11 van de 20 artikelen wordt verwezen naar islam, moslims, Koran of Marokkanen en zo legt Bosma de link tussen multiculturalisme en islam. Want daar komt het uiteindelijk op neer: het multiculturalisme is het speeltje van de linkse elite, de massa wil er niets van weten, het wordt de massa opgedrongen, en de moslims met hun bekende dubbele agenda spelen het spel vrolijk mee om later, als er geen weg meer terug is, de macht over te nemen, het land te islamiseren en de sharia in te voeren.
Ergens bereikt een immigratiestroom een tipping point. Dan worden niet de immigranten aangepast aan het gastland, maar dan wordt het gastland aangepast aan de inwijkeling ‘(p. 141). En dat allemaal als je theses van de multiculturele geloofsbelijdenis (hoofdstuk 7b) volgt en toepast.
Hitler en multiculturaliteit
Bosma maakt in zijn De schijn-élite van de valse munters deze keer geen vergelijking tussen het multiculturalisme en Hitler en diens nationaal-socialisme. Dat is ook erg lastig. Mocht multiculturalisme het stokpaardje zijn van huidig links, het was het beslist niet van zijn ‘voorganger’. Hitler was bij uitstek een aanhanger van volkomen verderfelijke raciale ideeën en ik hoef niet uit te wijden waar die toe leidden. De door Hitler aangestelde machthebber over Nederland, Arthur Seyss-Inquart, uitte in eerste instantie ‘goede’ intenties: ‘Wij komen hier niet om een volk te knechten en te vernietigen of om een land zijn vrijheid te ontnemen’ (citaat uit Vermaat, 2010, p. 250), maar uiteindelijk werd ons land genadeloos uitgemolken, beroofd en geterroriseerd en werden onze mensen gedood.
Wederom is het van belang vast te stellen welke woorden en denkbeelden in Bosma’s boek niet voorkomen.
Besluit
Praten over culturen is wat mij betreft veel complexer dan de eenvoudige tegenstelling monocultuur-multicultuur. Mensen van alle tijden mengen zich of we dat nu willen of niet. Mensen vormen uiterst tolerante mono- of multiculturen, of buitengewoon wrede mono- of multiculturen. Er komen zo verschrikkelijk veel aspecten bij culturen kijken. Ik wil niets afdoen aan de observatie dat de ene cultuur prettiger om in te leven is dan de andere, maar wat ik ook vaststel is dat je blindstaren op wat monocultuur is en de ideale samenleving die deze zou voortbrengen en de afkeer van alles wat multicultuur is, historisch en empirisch gewoon niet houdbaar is. Wat me wel opvalt, en ik parafraseer een eerder citaat van Bosma in dit stuk (zie boven): ‘Ook in PVV-Nederland is taal een manier om het denken te beïnvloeden. Door het gebruik van woorden en termen en het kaderen van begrippen wordt ons de denkwereld van de PVV-elite opgedrongen’ (p. 237).
Het gaat om het constante bashen van de PVV van alles wat links (‘verschrikkelijk’) en islam (‘stemvee’) is, en multicultureel (‘multicul’) heet, en dat ertoe leidt dat volk en elite, om maar in termen van Bosma te blijven, zich in steeds meer gepeperde termen uitlaten over met name de moslims. De politiek van uitsluiting die de PVV voert, vindt plaats in taal, in de geschreven tekst van PVV’er Bosma en de gesproken woorden van PVV-vertegenwoordigers in het land die meer en meer in de media verschijnen.
De ideologie van de PVV ~ Hoofdstuk 7: De PVV, de wording van een partij
Een hippe en bovenal menselijke partij
Noem het woord hip, en je denkt geheid aan de tijd van de hippies in de jaren ’60 en ’70 en daarmee ook aan het ‘verschrikkelijke’ Nieuw Links dat die goeie ouwe Partij van de Arbeid te grazen nam. Ik besprak dat laatste in hoofdstuk vijf van dit boek. Toch, en dat is opmerkelijk, noemt Martin Bosma, de stormachtige ontwikkelingen van de PVV aan het einde van zijn boek beschouwend, zijn partij hip: ‘We zijn hip geworden’ (p. 329). Het toe-eigenen van de terminologie van de ander is een bekende strategie om jezelf in de markt te zetten. ‘Hip? Dan moet je bij de PVV zijn!’
De schijnélite van de valse munters wordt gekenmerkt door de rode lijn van Bosma’s eigen ontwikkeling als PVV’er en die van de PVV zelf. Partijleider Geert Wilders wordt uiteraard ook genoemd in een geschiedenis, die Bosma kwalificeert als een missie die strijd en inzet vraagt: ‘We moeten functioneren als een soort half-ondergrondse verzetsorganisatie’ (p. 29).
En over Geert Wilders: ‘Hij zal zijn huis nooit meer terugzien’ (p. 24; na de moord op Theo van Gogh in 2004). Het boek laat zich lezen als een, vergeef me de vergelijking, indianenverhaal. Tegenslagen: ‘Zwijgend kijken we uit het raam. We hebben nog een lange weg te gaan’ (p. 33), na een teleurstellende campagne-avond in Den Bosch. Spanning: ‘Al je bloed, zweet en tranen heb je de weken en maanden ervoor vergoten, nu is het een kwestie van afwachten’ (p. 198) op de avond van de verkiezingen van 22 november 2010. Triomfen: ‘De blikken van de mensen van de andere partijen spreken boekdelen: wij zijn de partycrashers, de ongewenste indringers. Wat komen wij toch doen?’ (p. 199), bij de verkiezingsoverwinning op dezelfde datum.
Opofferingsgezindheid:
‘Ik zal nooit vergeten hoe Geert zegt: “Dit is precies waarvoor we hier zitten. Al houden we een zetel over, dit is nu eenmaal onze taak’’’ (p. 226) bij de commotie rond de film Fitna. Opluchting: ‘Het zijn momenten die veel goedmaken. Nederland gaat het steeds beter snappen’ (p. 226) na reacties van mensen die in Volendam en Drachten op de PVV hebben gestemd. Corporate spirit: ‘De PVV is uitgegroeid tot een rassemblement van vrolijke (in de betekenis van Huizinga) patriotten. Mensen die zich afzetten tegen “hen die het kwade goed noemen en het goede kwaad, die van het duister licht maken, van licht duisternis, van bitter zoet en van zoet bitter”’ (p. 325). En gevoel voor geschiedenis: ‘Over honderd jaar zullen mensen zich Geert Wilders herinneren als iemand die de morele helderheid had de waarheid te vertellen die verteld moest worden’ (p. 227). Niets menselijks is de PVV vreemd.
Normen en waarden
Het is prettig vast te stellen dat Martin Bosma en Geert Wilders mensen van vlees en bloed zijn met alle emoties die daarbij horen. Bovendien toont zich door de regels van het boek ook een stelsel van normen en waarden: ‘De generatie van mei 1968 heeft zich afgezet tegen de burgerlijkheid van de traditionele linksen op waarden als discipline, netheid, arbeidsethos, matigheid, respect voor ouderen en waardering voor onze geschiedenis en nationale symbolen’ (p. 285). ‘Monoculturaliteit, aangevuld met christelijk-westerse waarden als vlijt, discipline, eerlijkheid en efficiency zorgden voor een ongeëvenaard hoogtepunt in de menselijke geschiedenis’ (p. 187). Al eerder betoogde ik dat Bosma met een redelijk mild oog kijkt naar die goeie ouwe Partij van de Arbeid van de jaren ‘50 en in dat licht concludeer ik dat hij belang hecht aan waarden als discipline, netheid, arbeidsethos en matigheid (het eerste citaat), en hoe dan ook aan vlijt, eerlijkheid en efficiency (het tweede citaat). Mooi en prijzenswaardig. Ik denk dat niemand het oneens zou kunnen zijn met het belang van genoemde waarden. Toch wringt hier iets, want de PVV-praktijk wordt beslist niet gekenmerkt door met name matigheid en respect voor ouderen. Je kunt dan nog zo mooi betogen dat je niets tegen moslims hebt en alles tegen de islam, ik kan me niet voorstellen dat, als je als moslim wordt weggezet als ‘islamitisch stemvee’ of als drager van ‘kopvod’, je dat ervaart als uitingen die gekenmerkt worden door gematigdheid en respect (ik vat respect voor ouderen hier op als respect voor elk mens; immers, waarom zou je wel respect hebben voor ouderen, maar niet voor jongeren?). Ik voel me niet geroepen Wilders, Bosma en de PVV de maat te nemen, maar ik sta mezelf wel toe hen langs hun eigen moreel-ethische meetlat te leggen. De taal en stijl van de PVV worden gekenmerkt door een buitengewone grofheid en botheid. De rechter maakte daar ook melding van in zijn Wildersvonnis van 23 juni 2011.
Diverse media meldden dat de rechtbank ‘de uitspraken van Wilders over een tsunami van moslims “grof en denigrerend” vond. Over andere uitlatingen stelde de rechtbank: ‘Deze uitspraken zaten op de rand van het toelaatbare en zijn opruiend’.21 De PVV-uitingen mogen juridisch dan niet strafbaar zijn, naar de menselijke maat kunnen ze heel erg pijnlijk zijn. En dus in forse tegenspraak met de waarden die de PVV zo eigen zegt te zijn. Overigens hield ik de PVV in een artikel in de Volkskrant van 26 september 2011 de spiegel van zijn eigen moraal voor [22]. Er was veel commotie in die tijd in het parlement om de ronduit onparlementaire taal van de PVV-Kamerleden tijdens de algemene beschouwingen. Mijn stelling was dat de PVV’ers zich wel eens naar de door hen zo geroemde christelijke principes zouden mogen gedragen. De reactie van Martin Bosma in de Volkskrant van 30 september 2011 was vernietigend [23]. En passant werd ik met Diederik Stapel, de gevallen Tilburge hoogleraar, op de mestvaalt van de – academische – geschiedenis gegooid. Het was allemaal weinig verheffend en in schrille tegenspraak met de door de PVV’er zo opgehemelde normen en waarden.
Grubbenvorst en Zuidlaren
Bij de verkiezingen voor de Provinciale Staten van 2 maart 2011 waren er van de 17.509 geldige stemmen in de gemeente Horst aan de Maas, waaronder het dorp Grubbenvorst valt, 2.776 voor de PVV [24]. Dat is een percentage van 15,85 bij een opkomst van 55,48%. Voor de gemeente Tynaarlo, waaronder het dorp Zuidlaren valt, geldt dat 1.291 mensen op de PVV hadden gestemd op een totaal van 16.821 personen die een geldige stem hebben uitgebracht bij een opkomst van 67,07%25. Het PVV-aandeel was 7,67%. Wat is het belang van deze cijfers voor u als lezer? Het volgend citaat verklaart een en ander: ‘Veel politici die ik (informeel) spreek, zijn stinkend jaloers op ons organisatiemodel. Geen gezeur met de partij, of de programmacommissie die je ineens van de lijst gooit omdat er nog iemand uit een bepaalde provincie of achtergrond hoog op de lijst moet. Heerlijk! Maar dat kunnen ze natuurlijk nooit zeggen.
Voor hun plaatsje op de lijst zijn ze afhankelijk van diezelfde partijdemocratie, dus moeten ze wel de wijsheid van de afdeling Grubbenvorst of Zuidlaren bewieroken’ (p. 218). Bosma doet in zijn boek verslag van de opbouw van de partij en de structuur ervan. Volgens de kieswet moet elke politieke partij een vereniging zijn en ook al zouden Wilders en Bosma liever een stichtingsvorm kiezen voor de PVV, dat kan en mag niet. Daarom is uiteindelijk de Vereniging Partij voor de Vrijheid opgericht die slechts twee leden telt, Geert Wilders zelf en de Stichting Vrienden van de PVV (p. 216). Met een zekere vlerkerigheid beschrijft Bosma in hoofdstuk 18 van zijn boek de gang van zaken in de vereniging:‘Elk jaar is er een jaarvergadering, ook die verplichting wordt tot op de letter nageleefd. Er worden keurig notulen opgemaakt, er is een rondvraag. Meestal heeft Geert geen inbreng. Na die handvol minuten gaat de partij weer terug in de winterslaap’ (p. 216).
Deze passage toont het ijzeren karakter van de PVV. De PVV is een vereniging en dus staat het haar vrij leden te werven, dat is verenigingen eigen. Dat doet de PVV echter niet. We moeten ons evenwel goed realiseren dat we hier te maken hebben met een inmiddels machtig politiek orgaan, de PVV die de huidige regering in het zadel houdt en haar eigen wensenlijstje nauwkeurig bijhoudt. De denigrerende toon over kiezers als die in Grubbenvorst vlakbij Venlo en Zuidlaren waar bij elkaar toch meer dan 4.000 mensen op de PVV hebben gestemd bij de Provinciale Statenverkiezingen van 2011, gaat in tegen het principe van respect voor mensen en gematigdheid zoals boven verwoord. Je zou zomaar kunnen concluderen dat de PVV geen boodschap heeft aan de meningen van haar kiezers. De PVV heeft een van bovenaf vastgesteld programma en de mensen zijn het ermee eens of niet, of in de woorden van Bosma: ‘We zijn onze eigen baas’ (p. 216). Maar komt de PVV-kiezer uit Grubbenvorst of Zuidlaren met een fenomenaal idee, dan blijft het in nevelen gehuld of en hoe de PVV daarop reageert. Ik vind dit des te merkwaardiger omdat het boek van Bosma tevens doorspekt is met anti-elite frasen.
Hij wekt de indruk voor de gewone mensen, in Grubbenvorst en Zuidlaren bijvoorbeeld, op te komen.
Een paar citaten: ‘De mensen die het niet cadeau krijgen, de gewone mensen, hebben nooit enige sympathie getoond voor de massa-immigratie’ (p. 284). ‘Iedereen die wil behoren tot de elite moet het morele wachtwoord uitspreken en Geert Wilders veroordelen’ (p. 286). ‘Zullen de multiculturele elites en het patriottische publiek naar elkaar toegroeien?’ (p. 289). De PVV is tegen de elite(s) maar verwordt zelf weer tot elite want er is geen kanaal voor de stem van de ‘gewone man’, laat staan dat diens ideeën onderdeel van het partijprogramma kunnen worden. Sterker nog: dat lijkt uitdrukkelijk niet de bedoeling.
De PVV in het parlement
Wie in de media de berichtgeving over het interne functioneren van de parlementsleden van de PVV volgt, krijgt de indruk dat er een strakke discipline heerst. Hoe vaak horen we niet dat een parlementslid of lid van de Provinciale Staten, desgevraagd, zegt geen commentaar te hebben en te verwijzen naar Geert Wilders zelf of de provinciale leider van de PVV. Bij de stemming in de Tweede Kamer voor het wetsvoorstel betreffende het onverdoofd slachten van dieren in juni 2011 stemde PVV’er Wim Kortenhoeven tegen. De man werd verboden de pers te woord te staan [26].
Bosma beschrijft hoe het er in de fractie aan toegaat: ‘De portefeuillehouders in de fractie hebben enorme vrijheid’ (p. 220). Geert volgt de lijn van zijn leermeester Bolkestein: ‘Frits Bolkestein had een heldere politieke lijn, maar voor de invulling gaf hij grote vrijheid aan zijn fractieleden’ (p. 219). De indruk wordt zo gewekt dat Geert Wilders de visionair is, op de grote lijnen let en de details (‘enorme vrijheid’ en ‘grote vrijheid’) aan de fractieleden overlaat. Maar het addertje zit hem onder het volgende citaat: ‘De chief whip, de “chef zweep”, dient ervoor om te zorgen dat iedereen daadwerkelijk de goede kant op gaat’ (p. 219). En wie is die chief whip? ‘Geert heeft mij (Bosma) chief whip gedoopt’ (p. 219). Bosma is niet alleen de partij-ideoloog, maar zorgt, zoals het een goede partij-ideoloog betaamt, dat iedereen in het gelid blijft. Het is een merkwaardig stelsel van elkaar contrasterende observaties. Daar komt nog iets anders bij.
Bij het opzetten van een landelijk netwerk voor de PVV, het verzamelen van het voor de verkiezingen verplichte aantal van 30 handtekeningen in elke kieskring, hadden Wilders en Bosma het voornemen ‘deze operatie foutloos te laten verlopen’ (p. 197). Ze zullen er alles aan doen om het beeld dat de – linkse – pers van de PVV ophangt, als zou deze partij de erfgenaam zijn van Centrumpartij en Centrumdemocraten van de jaren ’80 en ’90, te bestrijden: ‘Zelfs die mensen, burgers die geen enkele politieke verantwoordelijkheid in de organisatie zouden krijgen, zaag ik nog door over hun eventuele banden met de clubs uit de jaren tachtig. Zelfs iemand wiens oom ergens ooit op een lijst had gestaan van de CD, wijs ik daarom de deur’ (p. 197).
De screeningsprocedures zijn draconisch en extreem: Bosma zelf noemt ze ‘belachelijk’ (p. 196). Weer roept deze observatie vragen op. In het najaar van 2010 kwamen er tal van schandalen aan de oppervlakte over nieuwe PVV-Kamerleden als James Sharpe, Richard de Mos en met name Eric Lucassen. Er was wel degelijk iets heel erg mis gegaan met de screening. Denkelijk waren de kandidaten voor de PVV-lijst tot op het bot bevraagd over hun ideologische verleden, maar niet of ze juridisch onbeschreven bladen waren. De verklaring voor deze fout? Ik citeer Bosma: ‘De ideologie had de waarneming verblind’ (p. 283).
Besluit
De wording van de PVV en de ontwikkelingen van Bosma als PVV’er passen perfect in het zwart-wit en goed en fout beeld dat we eerder gezien hebben bij de beoordeling van het christendom: goed. De islam, fout. Links, fout. Multiculturaliteit, fout. Joden en Israël, goed. Bosma spreekt sterk in termen die bij een dergelijk eenvoudig wereldbeeld passen: strijd voor het goede en strijd tegen het kwade. Ik vind dit verontrustend. De PVV is de gedoogpartner van de huidige regering en heeft dus invloed op beleid en bestuur en dat merken we steeds meer. Het hele verhaal van de wording van de PVV en het functioneren van haar parlementariërs en medewerkers, staat in dienst van het zwart-wit denken waar de in de eerdere hoofdstukken vermelde mechanismes van uitsluiting van moslims steeds duidelijker aan het licht komen. Maar ook het toch tamelijk autocratische karakter van de partij, die zegt tegen de elite te zijn en voor de gewone mensen, maar die deze laatste geen stem binnen de partij geeft, geeft te denken.
Misschien moeten we het boek van Bosma niet als representatief voor de partij opvatten, hoewel ik toegeef dat deze gedachte tamelijk naïef is. Bosma schrijft in dit verband het volgende: ‘Dit is mijn boek. Ik heb het geschreven op persoonlijke titel’ (p. 333), maar in dezelfde adem bedankt hij Geert Wilders: ‘Niet alleen omdat hij mij in de gelegenheid stelde dit boek te schrijven, maar vooral de reis die ik nu al zes jaar (hij schreef het boek in 2010) met hem maak’ (p. 333). Ik concludeer uit dit citaat dat Wilders achter de inhoud van De schijn-élite van de valse munters staat. Bovendien is Wilders er uiteindelijk de man niet naar echt oppositionele geluiden te tolereren: dan was het nooit verschenen. Bosma eindigt zijn dankbetoog aan Wilders met de frase: Never a dull moment (p. 333). Ik denk dat hij gelijk heeft: wij gaan geen saaie tijden tegemoet. Het lukt mij echter niet de opgewonden spanning te voelen die Bosma in deze Engelse zin legt. Ik voorzie buitengewoon onaangename spanningen en vrees dat we de beker van de uitsluiting tot de bodem leeg zullen moeten drinken
De ideologie van de PVV ~ Hoofdstuk 8 – Cijfers
Statistieken
Bosma’s De schijn-élite van de valse munters is een politiek en ideologisch boek. Het geeft inzicht in hoe Bosma en in zijn verlengde de PVV denkt. Daarin zijn cijfers en feiten van ondergeschikt belang. Deze worden gepresenteerd en geïnterpreteerd in het licht van de PVV-boodschap. Het heeft daarom ogenschijnlijk weinig zin in te gaan op vermelde cijfers en feiten. De feiten heb ik in de diverse hoofdstukken van dit boek behandeld. Na het lezen van hoofdstuk 12 van De schijn-élite van de valse munters speelde evenwel meer dan ooit de wetenschapper in mij op. In dit hoofdstuk dat de titel Het groene gevaar draagt, stelt Martin Bosma namelijk vast dat ‘het goed is te kijken naar de mening van de nieuwkomers. Immers, hun aandeel in de bevolking zal de komende jaren toenemen’ (p. 169). Een zinnige exercitie: die personen aan het woord laten om wie het in het boek grotendeels draait, de moslims.
Bosma gaat stevig los en het beeld dat hij op basis van allerlei onderzoeken schetst, is niet voor de poes. Zo presenteert hij gegevens afkomstig van een onderzoek uitgevoerd door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (Bosma’s noot 1 van hoofdstuk 12)[27] van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. ‘Van autochtone jongeren is driekwart van mening dat onbeperkte vrije meningsuiting (opgevat als het recht God te bespotten) hoort te gelden, terwijl onder moslimjongeren maar weinig animo voor die onbeperkte vrijheid is (Turken: 17 procent; Marokkanen: 7 procent)’ (p.169).
Ook citeert hij onderzoek uit landen van herkomst, zoals een studie uitgevoerd door de Bahçeşehir-universiteit in Istanbul uit 2009, waaruit blijkt dat 64% van de (Turkse) ondervraagden niet naast een joodse buur wil wonen. En: ‘Slechts 15 procent verkiest een democratisch bestel’ (p. 170). Uit een onderzoek uitgevoerd door het Marokkaanse blad Telquel van december 2007 onder Marokkanen citeert Bosma eveneens een aantal gegevens [28]. Ik neem er hier een paar van over:
– 40 procent weigert elk contact met (Marokkaanse) joden
– 61 procent accepteert het samenleven van moslims en niet-moslims niet
– 75 procent wijst het af dat een moslim van geloof verandert
– 66 procent denkt dat de islam voor alles een oplossing biedt (medicijnen, wetenschap, economie, politiek, techniek)
– 21 procent van de jongeren keurt de djihadische bewegingen goed
– 17,6 procent van de gehele bevolking doet dat eveneens
Vervolgens citeert Bosma de gegevens uit een aantal onderzoeken die in Nederland zijn uitgevoerd. Ook van deze voorbeelden neem ik, vanwege de beperkte ruimte, er een aantal over (in Bosma’s boek is alles na te lezen; in de index staan de diverse referenties).
– Bijna 50 procent van de moslims vindt dat de sharia boven de grondwet moet staan en dat deze moet worden ingevoerd;
– Slechts 18 procent van de Marokkanen is tegen de invoering van de sharia in Nederland;
– Een meerderheid van zowel autochtonen als moslims vindt dat de westerse levenswijze niet samengaat met die van moslims;
– 40 procent van de Marokkaanse jongeren in Nederland wijst de westerse waarden en democratie af. Jonge Marokkanen zijn in meerderheid tegen het recht op vrije meningsuiting als het gaat om toestaan van kwetsende uitspraken, vooral als het de islam betreft.
Representativiteit en controleerbaarheid
Nu is het presenteren van onderzoeken met percentages altijd riskant. Als onderzoeker en academicus vraag ik studenten die met papers en scripties komen ook naar de absolute aantallen. Dus als er hiervoor staat dat ‘bijna 50 procent van de moslims in Nederland vindt dat de sharia boven de grondwet moet staan en dat deze moet worden ingevoerd’, wil ik weten: ‘50 procent van hoeveel mensen?’ Van 100 mensen of van 10.000 mensen? In het onderhavige geval heb ik de betreffende bron van Bosma gecontroleerd. Hij verwijst naar een artikel van Nahed Selim in de Volkskrant van 18 april 200529. Ik citeer de bewuste tekst: ‘Uit een onderzoek in opdracht van NOVA bleek onlangs dat bijna 50 procent van de ongeveer een miljoen in Nederland wonende moslims, de sharia boven de Grondwet vindt staan en ingevoerd wil zien in Nederland’.
Dat alle miljoen moslims bevraagd zouden zijn lijkt me onmogelijk, en de bron is bovendien oncontroleerbaar: ‘een onderzoek in opdracht van NOVA’. Dat is me te vaag. Maar kritiek op representativiteit en bronnen is gemakkelijk. Bosma geeft de bronnen, en in de meeste gevallen zijn deze goed te controleren. Dat hij de absolute aantallen niet geeft, is academisch dan wel onverantwoord, maar tamelijk gebruikelijk in de media.
Hoe vaak lees je niet in een dagblad dat zoveel procent van de bevolking voor of tegen iets is, zonder dat de absolute aantallen vermeld worden? Representativiteit en controleerbaarheid zijn van belang maar, ook vanwege de overweging mensen niet lastig te vallen met al te veel detailcijfers, gaan vrijwel alle media hier vrij losjes mee om. Bovendien is het publiek best op de hoogte van het gegeven dat onderzoeken niet alles zeggen.
Beeldvorming
Wat me echter wel stoort is de onevenwichtigheid. Als je hoofdstuk 12 van Bosma leest, en dan met name de eerste pagina’s waar al die onderzoeken worden aangehaald, kun je niet anders concluderen dan dat het erg slecht gesteld is met de ethisch-morele overtuigingen van de moslims in Nederland. Ze zijn niet erg vrijheidslievend, gesteld op hun conservatieve godsdienst, feitelijk asociaal en ga zo maar door. Bosma citeert die studies die hem van pas komen. En dat is nu echt een doodzonde, tenminste, als je een objectief beeld van je onderzoeksgroep wilt presenteren. En wil Bosma dat?
Wel zeker, want het was toch goed, zoals boven al aangegeven ‘te kijken naar de mening van de nieuwkomers’ (p. 169)? Kijk je naar de mening van nieuwkomers, doe dat dan goed. Uit het geciteerde WODC-onderzoek blijkt onder andere ook het volgende. Onderzoekers Phalet en Güngör (2004) voerden een tolerantie-experiment uit waarin het democratische ideaal van respect voor de rechten van andersdenkenden werd getoetst.
Een van de andere resultaten was de volgende: ‘Gemiddeld genomen is de overgrote meerderheid van zowel allochtonen als autochtonen, in het verlengde van de Nederlandse wetgeving tegen racisme, tegen de toepassing van het recht op vrije meningsuiting op racistische groepen (71% van de Turkse, 77% van de Marokkaanse en 63% van de autochtone jongeren, en oudere generaties Turken en Marokkanen nog wat meer dan de jongeren, resp. 83% en 87%)’ (pp. 75-76). En: ‘Opnieuw vinden allochtonen en autochtonen elkaar in hun houding jegens racisten: de grote meerderheid kan voor hen geen sympathie opbrengen (81% van de Turkse, 70% van de Marokkaanse en 65% van de autochtone jongeren)’ (p. 76).
Zo zie je dus dat er ook resultaten zijn die wijzen op overeenkomsten tussen autochtonen en allochtonen. Bosma pikt echter alleen de voor hem pikante verschillen op.
Inzage doen kan ook geen kwaad voor de onderzoeken in het buitenland die hij citeert. Het door Bosma aangehaalde onderzoek van Telquel dat in Marokko is uitgevoerd bevat vanzelfsprekend nog meer gegevens. Op een vraag over de relatie tussen religie en politiek stelt 24,9% van de respondenten dat religie gevaarlijk wordt als zij zich met de politiek bemoeit. 26,1% vindt het tegenovergestelde. 48,8% heeft geen mening over dit onderwerp. Gaat het om personen en politieke organisaties, dan vindt 41,5% van de respondenten dat politici zich verre moeten houden van religie en 18,1% vindt het tegenovergestelde. 47,6% is tegen politieke partijen die zich als religieus presenteren, slechts 10,3% is hiervoor en 39,6% is zonder mening. Verder vindt 41% van de respondenten dat de Marokkaanse natie bestaat uit Marokkanen van verschillende religieuze overtuigingen; moslims, joden en christenen. Je ziet dus dat bijna de helft van de Marokkanen niets wil weten van een link tussen religie en politiek. Dat contrasteert met de overtuiging van Bosma dat de islam (en dus de moslims) enkel en alleen uit is op politieke overheersing. Overigens namen 1.156 Marokkanen deel aan het onderzoek dat door Telquel is uitgevoerd.
Andere beelden Naast de door Bosma aangehaalde bronnen, zijn er andere. In de Atlas of European Values [30] wordt uitgebreid verslag gedaan van enquêtes uitgevoerd in 47 Europese landen cq. regio’s waaronder Turkije over een rijk palet aan onderwerpen. Op de site van de Atlas staan de resultaten van deze enquêtes. De gegevens die ik hier noem, zijn afkomstig van de website van de Atlas [31]. Met uitzondering van een tiental landen of regio’s namen per land gemiddeld 1.500 mensen deel aan de enquêtes [32].
Omdat Turkije deel uitmaakt van het onderzoek, is het interessant te kijken of Turken ‘weer’ zo negatief opvallen. Gaat het om de vraag of respondenten willen dat kinderen thuis het geloof leren, dan hebben de Turkse deelnemers een percentage van 47%. De Italianen zitten lager met 37%. De Grieken benaderen het Turkse percentage met 42%, maar de Roemenen spannen de kroon met 74%. 95% van de Turken vindt werk zeer of tamelijk belangrijk in het leven. Dat geldt ook voor de Fransen, 95%, en Italianen, 96%, maar minder voor de Britten, 74%, en Duitsers, 82%. 39% van de Turken verklaart minimaal eenmaal per week naar een godshuis te gaan. Daarmee bevinden ze zich in het gezelschap van de Ieren, met 41%. 29% van de Roemenen gaat één maal per week naar de kerk en voor de Polen is het percentage 54.
Respondenten werd ook de volgende stelling voorgelegd: ‘Democratie kan misschien problemen hebben, maar is beter dan enige andere vorm van regeren. ‘Van de Turkse respondenten was 93% het eens met deze stelling en daarmee bevinden de Turken zich in het gezelschap van de Nederlanders, 93%, en Duitsers, 95%. De Bulgaren scoorden relatief laag met 83%. 52% van de Turken stelt – zeer – betrokken te zijn bij de levensomstandigheden van immigranten in het land. Dat steekt positief af bij andere percentages: 10% van de Nederlanders, 17% van de Engelsen en 27% van de Duitsers tonen vergelijkbare gevoelens.
Ook over partnerkeuze is veel te doen. Islamitische trouwkandidaten zouden partners worden opgelegd. Uit vergelijkend onderzoek van Bartels & Storms (2008) met eerdere onderzoeken blijkt echter dat er steeds meer openheid bestaat bij Turken en Marokkanen om over hun partnerkeuze te praten en om huwelijksdwang af te keuren. Discussies over gedwongen huwelijken roepen bij respondenten van het onderzoek de reactie op dat huwelijksdwang van vroeger is en dat het niet meer voorkomt [33]. Bartels & Storms concluderen dan ook dat de trends onder Turken en Marokkanen, zoals het beschouwen van de vrije partnerkeuze als vanzelfsprekend, persistent zijn.
Het moge duidelijk zijn. Het beeld van Turken en Marokkanen, van moslims zo je wilt, is veel gedifferentieerder en gevarieerder dan Bosma doet vermoeden. Nu begrijp ook ik wel dat eenboek maar beperkte ruimte heeft en je keuzes moet maken.
Maar Bosma heeft uitsluitend geopteerd voor onderzoeken die negatief uitpakken voor de onderzoeksgroep, de moslims.
Nu wil ik de minder aangename kanten van veel moslims niet wegmasseren, maar wil je antwoord geven op de zelf gestelde vraag ‘wat de ander denkt’, oriënteer je dan breed. Bosma heeft dat niet gedaan.
Besluit
Bosma zegt in zijn boek: ‘Ik ben geen historicus, maar een eenvoudig Kamerlid’ (p. 317). Zou hij zijn De schijn-élite van de valse munters bij mij ingeleverd hebben als masterthesis, dan had ik hem weer naar huis gestuurd met de opdracht er nu echt een academisch werkstuk van te maken. Ik had het overigens nooit zo ver laten komen, maar dit terzijde. Natuurlijk weet ook ik wel dat hier een politicus cq. ideoloog aan het woord is, die alleen maar belangstelling heeft voor data die in zijn straatje te pas komen en voor feiten die hij op onnavolgbare wijze interpreteert. Hij doet in die zin niet veel anders dan het door hem zo verfoeide linkse journaille zoals hij zelf stelt: ‘Vaak is journalistiek het zoeken van feiten bij linkse vooroordelen’ (p. 100). Hij beschuldigt de linkse pers dan ook van een tunnelvisie.
Ik parafraseer: ‘Vaak is het schrijven van een boek het zoeken van feiten bij rechtse vooroordelen’. Verder bevestigt Bosma’s werkwijze zijn eigen kritiek op de Nederlandse democratie: ‘In een democratie hoort sprake te zijn van een gelijk speelveld voor beide zijden van de discussie. Daarvan is in Nederland geen sprake’ (p. 113).
De toenemende PVV-isering van de samenleving zal met zich meebrengen dat de discussie nog veel eenzijdiger gaat worden dan hij al is.