Een baanbrekend tijdschrift

In de jaren zestig lieten veel grafische vormgevers van boekomslagen, tijdschriften en platenhoezen de traditionele vormgeving los. Een golf van creatief grafisch vormgeven overspoelde de wereld van de gedrukte media. Uitgeverijen kwamen met gedurfde boekomslagen, artiesten gingen zich bemoeien met de vormgeving van hun platenhoezen en jonge ontwerpers zorgden voor revolutionaire vernieuwingen in de vormgeving van tijdschriften en reclames. Het Engelse tijschrift Anarchy (1961-1970) legde met haar baanbrekende en vooruitstrevende omslagen de basis voor de vormgeving van toonaangevende tijdschriften in de jeugd-, jongeren- en undergroundcultuur van de jaren zestig en zeventig.

Underground
Achteraf is voor Groot-Brittannië het startpunt van daadwerkelijk creatief grafisch ontwerpen makkelijk aan te wijzen: 1962. Uitgeverij Penguin Books liet haar traditionele vormgeving van pocketboekomslagen achter zich en ging experimenteren met gedurfde omslagen met tekeningen en foto’s. Tegelijkertijd startte de Engelse krant The Sunday Times met haar wekelijkse bijlage in kleur, een magazine geheel gewijd aan één thema, met omslagen, vormgeving en inhoud geheel afwijkend van alle krantenbijlagen die eerder waren verschenen.
In dezelfde periode bedongen en kregen artiesten in de muziekindustrie meer invloed op de vormgeving van de hoezen van hun platen. Voor de hoes van With The Beatles (1963) bijvoorbeeld, koos de band zelf de fotograaf. De vormgeving van platenhoezen werd vanaf dat moment ondergraven door creatieve geesten die zich niet langer aan de leiband van de platenbazen wensten te onderwerpen.
Het leek alsof in die tijd een creatieve vormgevingswolk neerdaalde op het Verenigd Koninkrijk. Het tijdschrift Anarchy maakte hier deel van uit. Underground- en jongerentijdschriften als OZ (1967-1973) en IT (International Times, 1966-1972), maar ook het Nederlandse Hitweek (1965-1969) en Aloha (1969-1974), beide onder de bezielende leiding van Willem de Ridder, zijn zonder meer schatplichtig aan Anarchy, al heeft De Ridder het Engelse tijdschrift misschien nooit onder ogen gehad. De vernieuwende tijdgeest en de revolutionaire sfeer in de jaren zestig bood, vooral in de jongerenbeweging, creatieve geesten de mogelijkheid in de praktijk te experimenteren met eigen, verfrissende ideeën in opmaak, illustraties en vormgeving.

Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

Stevo Akkerman ~ Wat is dan goed? Prangende vragen over goed en kwaad, en alles daartussenin

Stevo Akkerman. Ills. Joseph Sassoon Semah

Stevo Akkerman interviewde twaalf schrijvers, filosofen, theologen en psychologen over de vraag wat ‘het goede’ is. Hoe kunnen we het verschil tussen goed en kwaad herkennen, nu kerken en instituten terrein hebben verloren en we geen maatstaf hebben die buiten onszelf ligt? Het is een persoonlijke zoektocht naar vooruitgang in morele zin en of de mens verlost kan worden van schaamte. Zijn zoektocht eindigt met de vraag aan Rowan Williams, voormalig aartsbisschop van Canterbury (2002-2012): staan we nog steeds zoals Adam en Eva in schaamte staan tegenover God? Kunnen we daarvan verlost worden? Voor Williams ligt verlossing in bevrijding van schaamte. Niet van schuld, maar van schaamte.
‘Schaamte heeft veel te maken met gebrek aan vertrouwen dat ik gezien of vergeven zal worden. Maar het goede is hoopvol leven met imperfectie.’

De eerste geïnterviewde in Wat is dan goed? Prangende vragen over goed en kwaad, en alles daartussenin is Arnold Grunberg, die geen absolute tegenstelling tussen goed en kwaad ziet: ‘Het kwaad zit in het goede, het begint al als jij denkt te weten wat het goede is. Voor mij is een grote bron van het kwaad het verlangen naar zuiverheid. De zekerheid is het kwaad’. Het is goed een zekere mate van onvolmaaktheid te accepteren en je niet op het standpunt van de goden te stellen. De kunst kan een rol spelen door te laten zien dat onzekerheid niet alleen een bron van lijden is, aldus Grunberg.
De schrijfster Marilynne Robinson constateert dat het kwaad meer intrigeert dan het goede, als je kijkt naar film en literatuur. Het kwaad betekent echter een onderwaardering van de mens. Calvijn en Jonathan Edwards gingen ervanuit dat de mens een prachtig schepsel is, als je deze dimensie negeert, dan open je de weg naar het kwade. Een werkelijke samenleving, en ook de democratie, is gebaseerd op de waarde van elk mens, aldus Robinson. Dat roept het woord ‘ziel’ op, ‘de kostbare kwetsbaarheid van het menselijke zelf’. Het goede is nooit een statische toestand, zodra mensen zeker weten dat ze goed zitten, zitten ze in moeilijkheden.
Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

EE-DE-LEE-YAH! Jazz en de Beat Generation

Zelfs voor wie niet van jazz houdt, moet het jazzconcert dat Jack Kerouac beschrijft in On the Road, op z’n minst aanstekelijk werken. Kerouac schetst op enthousiaste wijze de sfeer en muziek in een kleine jazzclub in San Francisco. Naar binnen gelokt door de klanken van een wilde tenorsax, beleven Sal Paradise (Kerouac), Dean Moriarty (Neal Cassady) en hun vriendinnen een gloedvolle avond, zwetend en drinkend, maar vooral genietend van de overrompelende wilde jazz die op het podium wordt gespeeld. Kerouac maakt de hitte en sfeer in de drukke club voelbaar voor de lezer, je hoort de drummer zijn drums ranselen, de saxofonist zijn uithalen maken en je ziet het zwetende publiek in trance mee swingen.
The behatted tenorman was blowing at the peak of a wonderfully satisfactory free idea, a rising and falling riff that went from “EE-yah!” to a crazier “EE-de-lee-yah!” and blasted along to the rolling crash of butt-scarred drums hammered by a big brutal Negro with a bullneck who didn’t give a damn about anything but punishing his busted tubs, crash, rattle-ti-boom, crash. Uproars of music and the tenorman had it and everybody knew he had it.’

Nieuwe levenstijl
Het concert in On the Road moet in 1948 hebben plaatsgevonden. Samen met de immer zwervende winkeldief en notoire drugs- en drankgebruiker Neal Cassady reisde Kerouac dwars door de Verenigde Staten, in gestolen of geleende auto’s, weg van de benauwende omgeving van highschool, familie en werk. Ontsnappen aan de traditionele Amerikaanse levenswijze was de optie, door de weidse vlakten van de Verenigde Staten te doorkruisen, nieuwe steden te verkennen, of door onder te gaan in swingende met alcohol doordrenkte feesten of helemaal op te gaan in muziek, gespeeld in obscure kroegen in de achterbuurten van San Francisco of welke stad dan ook. In gedachten en in dromen, maar ook in werkelijkheid beleven ze een nieuwe levensstijl, sterk beïnvloed door drugs, alcohol en muziek. Op de achtergrond heerst er het verlangen naar een toestand van gelukzaligheid, een vervolmaking van de geest, zo maakt Kerouac duidelijk. Door te reizen, drinken, vrijen en filosoferen, proberen ze die gedroomde werkelijkheid te ontdekken.

Jack Kerouac

Dichters en schrijvers
On the Road (1957) is een verslag van die reis maar ook een dagboekversie van het streven naar dat verlangen. Het is Jack Kerouacs bekendste boek, ooit bestempeld als ‘de bijbel van de Beatniks’; en het boek dat leven en werk symboliseert van de dichters en schrijvers die zich de Beat Generation noemden.
On the Road was in de jaren vijftig en zestig vooral een inspiratiebron voor hen die zich niet wilden conformeren aan de heersende sociale en culturele normen en waarden in de samenleving, maar die hun eigen weg wilden gaan, los van gewoontes en tradities in de (Amerikaanse) samenleving. Het is een zoektocht naar een niet-voorgeprogrammeerde toekomst gekoppeld aan de wens zich niet in te willen voegen in de naoorlogse moraal en levensstijl. Die vrijheidsdrang wordt gesymboliseerd door een nogal nonchalante levenswijze, je reist waarheen je wil, je slaapt en vrijt met wie wil en je ziet wel hoe je je kostje bij elkaar scharrelt. Alleen vandaag telt en morgen zien we wel weer verder.

Ontsnappen
Niet alleen On the Road, maar meer nog The Dharma Bums en Desolation Angels van Kerouac geven uitdrukking aan het zoeken naar andere waarden dan de naoorlogse materiële standaard. We zouden dat nu spirituele waarden noemen, maar dan zonder het geloof in een godheid of in diens opgetekende wijsheden, als een poging te onderzoeken of je in je leven iets kunt met die wijsheden. Kun je ze toepassen in de werkelijkheid van alledag en word je er een beter mens van?
Bij Kerouac vinden we elementen uit het anarchisme, uit het boeddhisme en hindoeïsme terug. Hij hangt geen bepaalde religie of maatschappijopvatting aan. Uit diverse richtingen probeert hij datgene te halen waar hij in zijn leven mee uit de voeten kan, waar hij als individu beter van wordt. Het is een poging te ontsnappen aan een samenleving die het gezinsleven als hoogste goed stelt, waarin iedereen volgens gestandaardiseerde regels leeft en het individu ondergeschikt lijkt te zijn aan een algemeen geaccepteerde levenswijze. Het is het streven je te onttrekken aan het Amerikaanse leefpatroon van de jaren veertig en vijftig.

Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

Noam Chomsky & Robert Pollin: To Heal From COVID-19, We Must Imagine A Different World

Prof.dr. Robert Pollin

The coronavirus disease (COVID-19) caught the world unprepared, and the economic, social and political consequences of the pandemic are expected to be dramatic, in spite of recent pledges by leaders of the Group of 20 (G20) major economies to inject $5 trillion into the global economy in order to spur economic recovery.
But what lessons can we learn from this pandemic? Will the coronavirus crisis lead to a new way of organizing society — one that conceives of a social and political order where profits are not above people?
In this exclusive interview with Truthout, public intellectual Noam Chomsky and economist Robert Pollin tackle these questions.

Noam Chomsky

C. J. Polychroniou: Noam, what are some of the deeper lessons we can draw from the global health crisis caused by coronavirus?

Noam Chomsky: Pandemics have been predicted by scientists for a long time, particularly since the 2003 SARS pandemic, which was caused by a coronavirus similar to COVID-19. They also predict that there will be further and probably worse pandemics. If we hope to prevent the next ones, we should therefore ask how this happened, and change what went wrong. The lessons arise at many levels, from the roots of the catastrophe to issues specific to particular countries. I’ll focus on the U.S., though that’s misleading since it is at the bottom of the barrel in competence of response to the crisis.

The basic factors are clear enough. The damage was rooted in a colossal market failure, exacerbated by the capitalism of the neoliberal era. There are particularities in the U.S., ranging from its disastrous health system and weak social justice ranking — near the bottom of the OECD — to the wrecking ball that has taken over the federal government.

The virus responsible for SARS was quickly identified. Vaccines were developed, but were not carried through the testing phase. Drug companies showed little interest: They respond to market signals, and there’s little profit in devoting resources to staving off some anticipated catastrophe. The general failure is illustrated dramatically by the most severe immediate problem: lack of ventilators, a lethal failure, forcing doctors and nurses to make the agonizing decision of who to kill.

The Obama administration had recognized the potential problem. It ordered high-quality low-cost ventilators from a small company that was then bought by a large corporation, Covidien, which shelved the project, apparently because the products might compete with its own high-cost ventilators. It then informed the government that it wanted to cancel the contract because it was not profitable enough.

So far, normal capitalist logic. But at that point the neoliberal pathology delivered another hammer blow. The government could have stepped in, but that’s barred by the reigning doctrine pronounced by Ronald Reagan: Government is the problem, not the solution. So nothing could be done.

We should pause for a moment to consider the meaning of the formula. In practice, it means that government is not the solution when the welfare of the population is at stake, but it very definitely is the solution for the problems of private wealth and corporate power. The record is ample under Reagan and since, and there should be no need to review it. The mantra “Government bad” is similar to the vaunted “free market” — easily skewed to accommodate exorbitant claims of capital.

Neoliberal doctrines entered for the private sector too. The business model requires “efficiency,” meaning maximal profit, consequences be damned. For the privatized health system, it means no spare capacity: just enough to get by in normal circumstances, and even then, bare bones, with severe cost to patients but a good balance sheet (and rich rewards for management). When something unexpected happens, tough luck.

These standard business principles have plenty of effects throughout the economy. The most severe of these concern the climate crisis, which overshadows the current virus crisis in its import. Fossil fuel corporations are in business to maximize profits, not to allow human society to survive, a matter of indifference. They are constantly seeking new oil fields to exploit. They do not waste resources on sustainable energy and dismantle profitable sustainable energy projects because they can make more money by accelerating mass destruction.

The White House, in the hands of an extraordinary collection of gangsters, pours fuel on the fire by its dedication to maximizing fossil fuel use and dismantling regulations that hinder the race to the abyss in which they proudly take the lead.

Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

Paolo Giordano ~ In tijden van besmetting

Paolo Giordano. Ills.: Joseph Sassoon Semah

‘Als het om besmetting gaat, is gebrek aan solidariteit bovenal een gebrek aan verbeeldingskracht. De gemeenschap in tijden van besmetting is de totaliteit van alle mensen op aarde.’

CoV-2, die de grootste bedreiging vormt van onze tijd, raast door de geglobiseerde wereld. De epidemie dwingt ons onszelf te beschouwen als behorend bij een collectief. In tijden van besmetting zijn we één enkel organisme; we worden weer een gemeenschap. Paolo Giordano is niet bang ziek te worden, maar wel bang dat de beschaving een kaartenhuis blijkt te zijn, dat alles wordt uitgewist. Maar hij is vooral bang dat als de epidemie direct over is, alles uiteindelijk hetzelfde blijft.

Van eind februari tot begin maart schrijft de Italiaanse auteur Paolo Giordano In tijden van besmetting om vooral niet te missen wat deze epidemie over onszelf vertelt. De corona-epidemie, die identiteit en cultuur overstijgt, maakt niet alleen duidelijk op hoeveel niveaus we met elkaar zijn verbonden, maar ook de complexiteit van de wereld waarin we leven. ‘Aan deze besmetting kunnen we afmeten hoezeer onze wereld is geglobaliseerd, verweven is geraakt, een ontwarbare kluwen is geworden.’

Voor de auteur van de bestseller De eenzaamheid van de priemgetallen (2009) en cum laude afgestudeerd in natuurkunde, is wiskunde een onmisbaar instrument om te begrijpen wat er aan de hand is, want wiskunde is de wetenschap van relaties. De besmetting is een infectie van het netwerk van onze onderlinge betrekkingen, aldus Paolo Giordano. De besmetting als kille, wiskundige abstractie is ook een groot spel, een spel van het quarantainedilemma. Paolo Giordano legt uit wat het SIR-model is, het alles onthullende geraamte van elke epidemie. SARS-COV-2 is het virus, COVID-19 de ziekte. Hij onderscheidt drie groepen: de vatbaren (Susceptibles), de besmettelijken (Infectious) en de mensen die niet meer ziek zijn (Recovered), waarbij de vatbaren de belangrijkste is: zevenenhalf miljard personen maken onderdeel uit van deze groep.

De groei van het virus is niet-lineair, niet constant, maar neemt voortdurend sneller toe. Een besmetting begint als kettingreactie, steeds meer personen worden steeds sneller besmet. Hoe snel hangt af van een getal, de verborgen kern van de epidemie, dat wordt aangeduid met het symbool er-nul, elke epidemie heeft haar eigen er-nul, aldus Paolo Giordano. Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

Alle poëzie is balanceren op het scherp van de snede. Jean Pierre Rawie over het ambacht dichten

Jean Pierre Rawie Foto: Uitgeverij Prometheus

Oude gedichten (1987) van Jean Pierre Rawie bevat de gedichten uit zijn eerste bundels, Het meisje en de dood (1979), Intensive care (1982) en Kwade trouw (1986), alsmede een aantal ‘Liederen in opdracht’ en vertalingen. De bundels Woelig stof (1989) en Onmogelijk geluk (1992) bereikten een, voor oorspronkelijke Nederlandse poëzie ongebruikelijk, groot publiek.
Najaar 1993 verzorgde de dichter een aantal werk- en hoorcolleges aan de Letterenfaculteit van de Rijksuniversiteit Groningen.

Bij romans en verhalen kun je er gewoonlijk vanuit gaan dat ze voor een belangrijk deel autobiografisch zijn. Bij toneelstukken is dat precies omgekeerd: niet veel mensen zullen zich afvragen of het werk van Pinter of Beckett autobiografisch geïnspireerd is. De eerste vraag van een biografisch interview met een dichter dient dan ook te zijn: hoe zit dat bij poëzie?
Je leest wel eens dat er vroeger op de Kring een heel verlopen type kwam, van wie de mensen zeiden: daar heeft Roland Holst zijn Winter aan zee voor geschreven. Dat soort dingen moet je helemaal niet weten. Het is heel goed dat we onzeker zijn over Beatrice en Laura. Het heeft ontzettend weinig zin om bijvoorbeeld over mijn verschillende amoures te spreken. Die spelen natuurlijk wel een grote rol in mijn leven en duiken ook in mijn poëzie op, maar daar heb je zo weinig aan. Ik heb vaak meegemaakt dat de verkeerde vrouwen dachten dat een bepaald gedicht over hun ging; terwijl ik zelf natuurlijk altijd wel de aanleiding weet, maar daar heeft niemand wat aan, want dan bemoeilijk je de identificatie. Dat is niet goed.

Dus de biografische kennis over een dichter is niet relevant?
Volstrekt niet, volgens mij. De belangstelling voor schrijvers als persoon heeft een veel te hoge vlucht genomen in de afgelopen decennia. Het vervelende is, dat het ook weer omdraait. Het succes van mijn laatste bundels, bijvoorbeeld, wordt door bepaalde kunstbroeders gaarne op het conto van de media in plaats van op dat van de kwaliteit van mijn werk geschreven, terwijl die media zich er pas mee zijn gaan bemoeien toen het al een tijd in de top-tien stond.
De televisie heeft de functie van de krant voor een groot gedeelte overgenomen. Dus als je de gelegenheid krijgt op de televisie iets te zeggen – de enkele keer dat een dichter daar iets mag zeggen – en je leest daarbij een gedicht voor, en daarna gaan er allemaal mensen naar de boekhandel die zeggen: ja, er was een man met een baardje op de televisie die een mooi gedicht voorlas, dan ligt het toch aan dat gedicht en niet aan het feit dat je kop op de buis was.
En het wil er bij mij ook niet in dat iemand door een televisieprogramma of een interview in de krant naar een boekhandel gaat en dertig gulden neertelt voor een bundel die hij eigenlijk niet wil hebben. Dat geloof ik niet.

Dat beantwoordt niet mijn vraag. Leest men een gedichtenbundel anders met biografische kennis over de dichter?
Het ligt andersom. Als je getroffen bent door een bepaalde dichter, dan wil je er meer over weten. Dat is begrijpelijk. Poëzie is in het algemeen maar een kleine hoeveelheid tekst. En sommige biografieën van dichters zijn geweldig leuk, zoals die van Byron. Maar het voegt inderdaad niet verschrikkelijk veel toe. Natuurlijk is alle poëzie wel geschreven vanuit ervaringen die je zelf opgedaan hebt. Ik kan tenminste niet schrijven over iets wat ik niet zelf heb meegemaakt. Rilke zei dat ooit heel mooi: Gedichte sind keine Gefühle, die hat man früh genug; sondem es sind Erfahrungen.

Alleen: het is gestileerd en tot een kunstwerk gemaakt. Dat is ook altijd het probleem als je ergens voorleest. Dan lees je in een uur tijd een aantal gedichten voor en aangezien het in die poëzie, bij mij althans, wat ernstig van toon is, om het voorzichtig uit te drukken, en het allemaal over ‘ik’ gaat – dat is nu eenmaal zo bij lyriek, dat is een heel onbeleefde kunstvorm wat dat betreft -, heb je mensen die denken: nou, die man heeft het niet makkelijk.
Ze realiseren zich dan niet dat het allemaal gestileerd is, en dat dus weliswaar de oorsprong autobiografisch is, maar dat de bedoeling van het gedicht is dat de lezer die ‘ik’ wordt. Dat moet je nog vaak uitleggen. Het gaat om het effect dat poëzie sorteert bij de lezer en niet om de gevoelsuitstorting van de dichter.

Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share
  • About

    Rozenberg Quarterly aims to be a platform for academics, scientists, journalists, authors and artists, in order to offer background information and scholarly reflections that contribute to mutual understanding and dialogue in a seemingly divided world. By offering this platform, the Quarterly wants to be part of the public debate because we believe mutual understanding and the acceptance of diversity are vital conditions for universal progress. Read more...
  • Support

    Rozenberg Quarterly does not receive subsidies or grants of any kind, which is why your financial support in maintaining, expanding and keeping the site running is always welcome. You may donate any amount you wish and all donations go toward maintaining and expanding this website.

    10 euro donation:

    20 euro donation:

    Or donate any amount you like:

    Or:
    ABN AMRO Bank
    Rozenberg Publishers
    IBAN NL65 ABNA 0566 4783 23
    BIC ABNANL2A
    reference: Rozenberg Quarterly

    If you have any questions or would like more information, please see our About page or contact us: info@rozenbergquarterly.com
  • Follow us on Facebook & X & BlueSky

  • Archives