Bredero’s Bouwbedrijf – Nawoord
Aan het verzoek van de redactie, om deze bundel “Bredero in Utrecht” te voorzien van een nawoord, voldoe ik met veel genoegen. Het initiatief van advocatenkantoor Wijn & Stael tot deze publicatie verdient veel waardering. Er wordt hiermee een uniek stukje Utrechtse ondernemingsgeschiedenis toegankelijk gemaakt. Daarbij onderscheiden zich de schrijvers van de artikelen 1, 2 en 3 door een academische afstandelijkheid, op basis van een grondige documentatie, die de objectiviteit van hun verhaal zeer ten goede is gekomen.
Bij het lezen van het artikel van de heer Buiter over de Bredero-geschiedenis, zijn er bij mij uiteraard vele goede herinneringen naar boven gekomen. Vanaf 1960 heb ik – aanvankelijk onder de inspirerende leiding van Jan de Vries – in verschillende functies een bijdrage mogen leveren aan de ontwikkeling van deze vooruitstrevende en expansieve groep bedrijven. De pioniersgeest, die het vooroorlogse Bredero-bedrijf al kenmerkte, is ook later steeds duidelijk in de bedrijfscultuur aanwezig gebleven, uiteraard met alle zakelijke voordelen en ook risico’s van dien. Mijn leesplezier verdween uiteraard bij het herbeleven van de gang van zaken vanaf het laatste kwartaal van 1986, nadat Breevast – opgejaagd door de banken – surseance van betaling had moeten aanvragen, tot de achteraf gezien, wel erg snelle opsplitsing van het concern vanaf 1987.
Zoals in het artikel van mr. Bekkers wordt beschreven, hebben commissarissen in de herfst van 1986 besloten om mij, samen met twee collega’s van de raad van bestuur, per 1 januari 1987 te pensioneren. Voor mij begon dat pensioen zodoende een jaar eerder dan oorspronkelijk de bedoeling was geweest, omdat mijn waarschuwing aan commissarissen, dat zij met deze beslissing het voortbestaan van de onderneming in gevaar brachten, geen gehoor kon vinden.
In Nederlandse “structuurvennootschappen” hadden commissarissen toen nu eenmaal het wettelijk recht om – gehoord het advies van de centrale ondernemingsraad – leden van de raad van bestuur zowel te benoemen, als te ontslaan. Terecht gaat de huidige ontwikkeling van het ondernemingsrecht in de richting van volledige medezeggenschap van aandeelhouders in deze belangrijke kwesties.
Na 1 januari 1987
Mede omdat mijn, door commissarissen opnieuw in overleg met de COR, gekozen en per één januari 1987 benoemde opvolger als voorzitter van de raad van bestuur geen beroep deed op inwerken door of adviezen van voormalige bestuurders, hebben wij als afgetreden bestuurders machteloos moeten toezien welke, ons inziens onnodige, onttakeling zich in 1987 bij VBB heeft voltrokken. Ik kan mij op basis van deze ervaring levendig voorstellen hoe machteloos en miskend de heer Adriaan Bredero zich in 1947 heeft gevoeld bij de gebeurtenissen die in het eerste artikel van deze bundel zijn beschreven.
De continuïteit van het bedrijf is nog verder verstoord geraakt toen in maart 1987 de competente president-commissaris voor vele maanden door een ernstige ziekte buitenspel kwam te staan en op 16 juni 1987 het wel aangebleven, met de concernfinanciën belast lid van de raad van bestuur wegens een verschil van inzicht met de nieuwe voorzitter uit zijn functie is ontheven. Een te herstructureren bedrijf, geleid door een nog nauwelijks ingewerkte voorzitter van de raad van bestuur, is begrijpelijkerwijs niet langer een aantrekkelijke cliënt. De door het bureau McKinsey voorgestelde opsplitsing van het concern heeft, zoals is gebleken, de banken een goed uitgangspunt geboden tot het minimaliseren van hun eventuele verliezen. Er ging echter wel een actieve en creatieve cliënt verloren en uiteindelijk trokken vooral de aandeelhouders van VBB aan het kortste eind.
Het ontbreken van voldoende continuïteit is tenslotte in 1987 op dramatische wijze naar voren gekomen, toen de bewindvoerders van Breevast zich gedwongen zagen om beslag te leggen op Bredero-bezittingen, omdat VBB de afspraken niet was nagekomen die door hen in november 1986 met de raad van bestuur van VBB waren gemaakt over de te nemen stappen ter ontvlechting van de financiële kruisverbanden tussen de beide vennootschappen. De uiteindelijk wel gelukte financiële herstructurering en de herstelde zelfstandigheid van Breevast is hierdoor onnodig vertraagd en ook moeilijker geworden. Het kwam VBB evenmin ten goede, omdat voor deze onderneming een surseanceaanvraag nu ook onvermijdelijk was geworden. Tot zo ver mijn opmerkingen bij de gang van zaken in de eerste helft van 1987.
De redactie van deze bundel heeft mij vooral gevraagd om in dit nawoord een terugblik “anno 2005” te schrijven over mijn indrukken op basis van de tijd, dat ik rechtstreeks betrokken ben geweest bij het Bredero-concern. Read more
Bredero’s Bouwbedrijf ~ Ten slotte & Personalia
In het jaar volgend op het jaar waarin Wijn & Stael de ontwerper van de huidige Faillissementswet van 1896, prof. mr. W.L.P.A. Molengraaff, in Utrecht, de stad waarin hij jarenlang hoogleraar was, eerde met het aanbrengen van een bronzen reliëf aan de gevel van het naar hem genoemde instituut, zal een commissie ingesteld door de minister van Justitie onder leiding van prof. mr. S.C.J.J. Kortmann van de Radboud Universiteit Nijmegen naar verwachting een nieuwe Faillissementswet presenteren. Aan het einde van de negentiende eeuw werd een faillissement maatschappelijk als een kwalijke zaak gezien. De vooruitstrevende Molengraaff wilde echter dat de overheid een einde maakte aan het onterend karakter van een faillissement, een doelstelling die de overheid destijds heeft vertaald in de wet. In de rechtspraktijk is het onterend karakter van een faillissement echter nooit helemaal verdwenen. Vrij recent lijkt de overheid, nu vooral op initiatief van het ministerie van Economische Zaken, die oorspronkelijke doelstelling nieuw leven te willen inblazen.
Uit de bijdragen in deze bundel blijkt dat verschillend gedacht wordt over achtergronden en voorgeschiedenis van het faillissement van Bredero. Hoe heeft het ooit zover kunnen komen?
Een antwoord op deze vraag blijkt niet eenvoudig te geven. Continuïteits- en discontinuïteits-vraagstukken in organisaties hebben dan ook veel facetten. De redactie heeft een aantal van deze facetten in de opzet van deze bundel willen belichten. Al snel werd duidelijk dat de geschiedenis van Bredero kan worden onderverdeeld in drie periodes:
– de oprichting en uitbouw van het familiebedrijf;
– de beursgang en ontwikkeling tot mondiaal opererend concern;
– de surseance, het faillissement en de ontvlechting van het concern.
De redactie vond op advies van prof. dr. P. ’t Hart, die destijds ook aan de redactie van de andere bundels zijn gewaardeerd advies gaf, twee bekende Utrechtse historici bereid om elk één van de eerste twee hoofdstukken te schrijven. Bettina van Santen en Hans Buiter bleken knappe onderzoekers te zijn. Zij brachten in korte tijd veel boeiend materiaal bij elkaar en stelden dit op schrift. Het lag voor de hand om voor het schrijven van de inleiding van de bundel degene te vragen die bestuurder is van belangrijke overgebleven onderdelen van het Bredero-concern: de heer dr. ir. W. van Vonno, de voorzitter van de raad van bestuur van de grootste utiliteitsbouwer van Nederland, de Koninklijke BAM Groep.
Bij de voorbereiding en opzet van deze bundel bleek de redactie hoeveel emotie de geschiedenis van het Bredero-concern oproept. Bij het ontwikkelen van het plan om deze bundel uit te geven, werd namelijk al snel duidelijk dat de naam Bredero en de geschiedenis van het concern nog steeds leven in brede kring. De kinderen van Adriaan Bredero, de oprichter van het bedrijf, die nog altijd gemengde gevoelens hebben over de overname van het familiebedrijf destijds kort na de tweede wereldoorlog, waren bereid om de auteurs van informatie te voorzien. Hetzelfde gold voor de familie van dr. J. de Vries en vele andere betrokkenen. Voor een nabeschouwing viel de keuze op drs. P.M.G. Baas en dr. ir. A. Feddes. Zij waren destijds regelmatig elkaars tegenspeler en dat blijkt ook nu nog uit hun bijdragen. Zij hebben deze geschreven op persoonlijke titel. De redactie heeft gemeend hun daarbij de nodige redactionele vrijheid te moeten geven.
Voor de redactie was het niet altijd eenvoudig om enerzijds beladen onderwerpen niet te ontwijken en om anderzijds daarmee gepaard gaande emoties enigszins te kanaliseren. Zij hoopt betrokkenen in hun diversiteit met hun verschillende opvattingen en individuele belangen met deze bundel recht gedaan te hebben. Read more
Hamburgerstraat 28 – Inhoudsopgave
Wijn & Stael advocaten – Ten Geleide
mr. H.N. Brouwer – Inleiding
I. Historie
drs. T.J. Hoekstra – De Paulusabdij te Utrecht
mr. N.J. Vette – De omzwervingen van een Vrouwe Justitia
II. Casus
Prof.mr. M.G. Rood – Stakingsgedingen te Utrecht
mr. F.B. Keulen – Het Gat in de Lange Viestraat
mr. B.E.J.M. Tomlow – Amelisweerd Kort Geding
mr. H.P. Utermark – De Rechtbank te Utrecht en de KNVB
J.W.P. Wits – Who’s Afraid Of The Court?
mr. W.M.J. Bekkers – Het Proces van Knut Detlev F.
III. Redenen Waarom
mr. S. Boekman – Het Hof van Discipline
mr. M.L.J.C. van Emden-Geenen – Het Kantongerecht en de Hamburgerstraat
mr. H.F.M. Hofhuis – Van Meervoudig naar Enkelvoudig
mr. T.J. Jansen Schoonhoven – De Insolventiekamer van de Arrondissementsrechtbank te Utrecht
IV. Impressies En Herinneringen
mr. B.J. Asscher – Mijn eerste
mr. A.H. van Delden – Utrecht, Hamburgerstraat
mr. R.B. Eigeman – Impressies door Mr. Rolf B. Eigeman, Officier van Justitie
mr. M.M. Grauss – Hamburgerstraat 28: We woonden er met plezier, maar het huis werd te klein
mr. A. Herstel – Hamburgerstraat 28, De Kamers 313, 113, 303, 314, 211, 214 en een ‘Wisselbureau’
mr. G.J. Kemper – Het einde van de tijd
Prof.mr. L.H.A.J.M. Quant – Een klein hoekje
mr. J.J. Stael – Kort na Koninginnedag
Prof.mr. T.A.W. Sterk – Laatste voorstelling: ‘De Rol’
mr. A. Voûte – De Utrechtse Rechter-Commissaris in faillissementen
mr. R.J. Verschoof – Ruimtegebrek
mr. J.W. Wagenaar – Wat een vreemd gebouw
V. De Publieke Tribune
C. Dresselhuys – En altijd was het winter
C. Grimbergen – Wie ben ik dat u voor mij opstaat
mr. M. de Koning – Ik kan het nauwelijks aan, zoveel Utrecht
F. Soeteman – Touché der geschiedenis
VI. Van Oud Naar Nieuw
J.G. Arkeveld – Van oud (Hamburgerstraat) naar nieuw (Catharijnesingel)
De redactie – Ten slotte
Hamburgerstraat 28 – Ten Geleide
De opvatting van de Rechterlijke Macht en de Balie dat zij beide verantwoordelijk of in elk geval medeverantwoordelijk zijn voor de rechtspleging in dit land, inclusief de toegankelijkheid en kwaliteit daarvan, lag waarschijnlijk ten grondslag aan de vraag die de President van de Rechtbank te Utrecht, mr. M. E. Havelaar, in een brief van 12 oktober 1938 stelde aan de Deken van de Utrechtse Orde van Advocaten, mr. R. van Woelderen.
Niet alleen de gebruikers van het pand aan de Hamburgerstraat 28 in Utrecht, maar ook de Minister van Justitie was inmiddels tot de conclusie gekomen dat moest worden uitgezien naar een nieuw Gerechtsgebouw in het Utrechtse. In zijn hiervoor genoemde brief vroeg de president aan de Deken suggesties te doen voor een locatie. Het feit dat deze vraag werd gesteld aan de Deken illustreert niet alleen die gezamenlijke of medeverantwoordelijkheid, maar ook de goede verstandhouding die er toen al was en die er nog steeds is tussen de Rechterlijke Macht en de advocatuur in Utrecht.
De Deken antwoordde voortvarend. Het Wolvenplein, waar het, eveneens verouderde, gebouw van het Huis van Bewaring stond, zou een geschikte locatie zijn voor de nieuwe rechtbank, zo meende de Deken.
U kent het vervolg. Door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werden de nieuwbouwplannen uitgesteld en uiteindelijk op de lange baan geschoven. Het gevolg was dat de rechtbank in de twintigste eeuw niet meer aan een verhuizing naar een nieuwe locatie toekwam.
Toen Wijn & Stael in 1994 besloot om het initiatief te nemen tot de publicatie van een bundel over de rechtspleging in Utrecht leverde dat meteen al zoveel stof op, dat een tweede en derde deel, in wat zou worden de serie ‘Recht te Utrecht’, al kort daarna eveneens in de steigers stonden. Niet alleen de beschikbare stof, maar ook de stimulerende reacties, ook of misschien juist van niet-juristen, waren voor ons een aansporing om de serie voort te zetten. Uitgangspunt van de serie is om op anekdotische wijze te verhalen over recht en rechtspleging in het Utrechtse. Daarbij spelen historische aspecten een belangrijke rol.
Deel I van de serie, dat in 1994 verscheen, kreeg de titel ‘Recht te Utrecht’ mee. Het eerste exemplaar werd op 20 december 1994 aangeboden aan mr. I.W. Opstelten, die toen nog Burgemeester van Utrecht was en thans Rotterdam bestuurt. In 1998 verscheen het tweede deel, met de titel ‘De Kantharos’, waarvan het eerste exemplaar op 6 november 1998 werd aangeboden aan prof.mr. V.J.A. van Dijk, die van 1968 tot 1983 President van de Rechtbank te Utrecht was. Begin 2000 verscheen dit derde deel, met de titel ‘Hamburgerstraat 28’. Voor de keuze van de titel en het onderwerp lag de verhuizing van de rechtbank in het jaar 2000 voor de hand. De bundel bevat een adieu aan de oude locatie een eerbetoon aan degenen die jarenlang hun beste krachten hebben gegeven aan de rechtspleging in Utrecht, waarbij met name gedacht is aan rechters, officieren van justitie, griffie- en parketmedewerkers en de bodes.
Wij zijn de auteurs en Uitgeverij Kluwer bijzonder erkentelijk voor het feit dat zij aan deze bundel hebben willen meewerken. Onze speciale dank gaat uit naar mr. H.N. Brouwer, de President van de Rechtbank te Utrecht, die zo vriendelijk was om de bundel in te leiden.
20 maart 2000
Wijn & Stael
Hamburgerstraat 28 – Inleiding – Partir, C’Est Mourir Un Peu
Het is voorbij, in de tijd was het reeds verschillende malen aangekondigd, daarna weer uitgesteld, maar dat bleek geen voorbode van afstel. De Arrondissementsrechtbank te Utrecht verlaat het in het centrum van de binnenstad gelegen gebouw aan de Hamburgerstraat 28 teneinde een fonkelnieuw gerechtsgebouw te betrekken aan de centraal gelegen Catharijnesingel.
Rechtspraak is publieke dienstverlening in een staatrechtelijk jasje, zo luidt de moderne opvatting over de derde staatmacht van ons bestel. Het voorzieningenniveau dient daarop afgestemd te zijn. Daarin past geen verlangen meer om het te laten bij het oude vertrouwde, dat bij sommigen de reeds jaar en dag bestaande gebouwelijke problemen, verbonden aan de huidige plaats van de rechtbank, nog enigszins aanvaardbaar maakt. De aanduiding ‘paleis van justitie’ voor het te verlaten pand moet anachronistisch aandoen voor zowel justitiabelen, als degenen die er hun beroep uitoefenen. Maar toch, voor wie zoekt naar leven in het recht, naar het bewijs van de maatschappelijke functie van rechtspraak in de praktijk van de dag, naar de dynamiek van geschillenbeslechting en de daaraan verbonden, al dan niet ingetogen, hartstochten en emoties, voor diegenen is een bezoek op een doordeweekse dag aan de Hamburgerstraat onmisbaar. Het is maar de vraag of het nieuwe rechtsgebouw op den duur een dergelijke ambiance weet te creëren.
Daar komt bij, dat op de plaats waar de rechtbank zolang was gevestigd reeds vele eeuwen in elkaar opvolgende gedaantes recht gesproken werd. De rechtspraak in Utrecht is daar geworteld, hetgeen overigens ook in de architectuur van het bestaande gebouw tot uitdrukking komt. Immers, een uit de elfde eeuw daterend gedeelte van het complex van de Paulusabdij vormt nog steeds een integraal onderdeel van het pand. Bekend is dat reeds in de Middeleeuwen de abdij ten behoeve van een deel van de stad een zogenaamd dagelijks gerecht had. Nadien, vanaf het einde van de zestiende eeuw, was het Hof Provinciaal op die plaats gevestigd. Vanaf 1838 was het Provinciaal Gerechtshof er gehuisvest tezamen met een arrondissementsrechtbank. Van 1877 tot de verhuizing is het gebouw uitsluitend als rechtbank, kantongerecht en parket in gebruik geweest.
Het is dus niet zomaar een plek in de stad, Hamburgerstraat 28. Daarom is scheiden ook een beetje sterven. Read more
Hamburgerstraat 28 – De Paulusabdij te Utrecht
Inleiding
Meer dan vierhonderd jaar is er recht gesproken aan de Hamburgerstraat. Iedereen in Utrecht kent de statige gevel van het gerechtsgebouw aan het ruime voorplein met zijn prachtige platanen. Minder mensen weten dat daar in de meer dan vijfhonderd jaar vóór de vestiging van het Hof Provinciaal een van de grootste en oudste kloosters van de stad Utrecht gestaan heeft, de Paulusabdij. Ook daarvan bestaat een gevel aan een plein, maar die is veel minder bekend. Zij behoort tot het ‘verborgen Utrecht’, dat de stad zo fascinerend maakt. De Hofpoort – want daaraan ligt die zuidelijke transeptgevel van de kerk van de Paulusabdij – is een van mijn favoriete plaatsen in de stad, waar ik mensen graag heenbreng als ik ze de oude stad laat zien. De verrassing is altijd groot. Het is erg plezierig hier de gelegenheid te krijgen naar aanleiding van de volgende functiewisseling – van rechtbank naar archief – iets over de gebouwen van het klooster mee te delen.
Van de zeven kerken en hun bijbehorende gebouwen die in de elfde eeuw in Utrecht stonden [i], is over de Paulusabdij het minst en het minst samenhangend gepubliceerd. Daarvoor is een aantal redenen aan te voeren. Ten eerste was het de enige abdij in het gezelschap. Dat betekent dat het complex van gebouwen door en communiteit bewoond werd, waarvan de afzonderlijke individuen geen belangrijke rol in de buitenwereld speelden. Dit in tegenstelling tot de beheerders van de andere kerken, de kanunniken, die als personen in allerlei functies wel veel sporen hebben achtergelaten. Daar komt nog bij dat de colleges van kanunniken, de kapittels, na de Reformatie niet zin opgeheven, maar als groepen protestantse grondbeheerders tot 1811 bleven voortbestaan. Uiteraard hielden zij daarom hun archieven intact, zodat wij nu over overvloedig bronnenmateriaal kunnen beschikken. Het archief van de Paulusabdij, die in 1580 wel werd opgeheven, is daarna goeddeels verloren gegaan. De gebouwen van de abdij kwamen in 1596 aan het Hof van Utrecht, de kerk werd tot zijn definitieve afbraak in 1804 gebruikt door de kanunniken van de Salvatorkerk, wier eigen bedehuis in 1587 gesloopt was.
De Janskerk en de Pieterskerk bestaan nog en hebben veel tot zeer veel van hun oorspronkelijke substantie bewaard. Dat kan niet gezegd worden van de Mariakerk, waarvan alleen een deel van de pandhof bewaard is gebleven. Die kerk heeft evenwel het geluk gehad in 1636 uitvoerig getekend te zijn door niemand minder dan Pieter Saenredam, zodat we van zijn uiterlijk en innerlijk goed op de hoogte zijn.
Het trio kerken op het Domplein – de Maartensdom, de Heilig-Kruiskapel en de Salvatorkerk – heeft, als basis van Christelijk Utrecht, al geruime tijd in de belangstelling gestaan. Naast afbeeldingen en ruim voorhanden archiefmateriaal hebben opgravingen gegevens over de oude toestand geleverd.
Tenslotte is er over de grote huizen, waarin de kanunniken woonden, veel bekend geworden uit archeologisch en bouwhistorisch onderzoek.
Van de Paulusabdij daarentegen ontbreken goede afbeeldingen en van de kerk en de abdijgebouwen is weinig meer over. Opgravingen en bouwhistorisch onderzoek in de jaren ’40, ’50, ’70 en ’80 hebben de grote lijnen van het complex kunnen vaststellen, maar daarover is nog nauwelijks samenhangend gepubliceerd.
Nu is de arrondissementsrechtbank uit de gebouwen getrokken en komt er na ruim vierhonderd jaar een einde aan de justitiële functie van de oude abdijgebouwen. Vóórdat Het Utrechts Archief de panden betrekt, zal in verband met de daarvoor noodzakelijke verbouwing uitgebreid bouwhistorisch onderzoek plaatsvinden. Het is volstrekt onduidelijk wat daarbij aan nieuwe gegevens tevoorschijn zal komen, maar de ervaring leert dat verrassingen bij dergelijk onderzoek bepaald niet uitgesloten zijn. Verder bereidt mevrouw drs. C. J. C. Broer al enige tijd een dissertatie voor op basis van materiaal uit de archieven. Dit artikel draagt dan ook een sterk voorlopig karakter. Het is geschreven op basis van enigszins gemakkelijk toegankelijk materiaal[ii]. Read more