De Kantharos VII – De Kantharos, een schoolvoorbeeld
‘Als ik dat van te voren had geweten had ik het niet gedaan’ is de gedachte die bij iedereen wel eens zal zijn opgekomen. Soms zelfs meerdere keren. En het kan al heel vroeg in je leven gebeuren.
Op een partijtje ter ere van de vijfde verjaardag van onze dochter werden ijsjes uitgedeeld, versierd met een parasolletje. Elk parasolletje had een mooi ‘gouden’ knopje, behalve het exemplaar van de jarige. Er vloeiden hete tranen. Tot een vriendinnetje zei: ‘Zullen we ruilen?’. De transactie kwam tot stand. Innig tevreden vouwde het vriendinnetje het nieuw verworven parasolletje open en dicht en zuchtte: ‘In dat van mij zat een scheur’. Hetgeen weer nieuwe tranen opleverde.
Natuurlijk was het nuttig geweest mijn dochter uit te leggen dat ze gekregen had waarvoor ze zelf gekozen had. En dat ze zich wel eens had kunnen afvragen waarom het vriendinnetje wilde ruilen. Dat was een mooie gelegenheid geweest haar in te leiden in de valkuilen van het ruilverkeer, iets waar ze veel profijt van had kunnen hebben in de rest van het leven. Maar het partijtje dreigde toch al uit te lopen in een jeugdtrauma, dus heb ik laf gekozen voor de belofte de scheur te zullen repareren.
Een gemiste kans dus om haar al vroeg kennis te laten maken met het begrip dwaling. Read more
De Kantharos VIII – Een triest geval
Het volgende drama in drie NJ-bedrijven,
Hoge Raad 1 november 1985, NJ 1986, 92,
Benelux Gerechtshof 9 maart 1987, NJ 1987, 910,
Hoge Raad 9 oktober 1987, NJ 1988, 137,
speelt zich af in Oost-Groningen. Het gaat om een danig verstoorde verhouding tussen verpachtster mevrouw Trenning en pachter Krabben, aan wie Trenning de boerderij aan de Wedderstraat 87 in Veele (gemeente Vlagtwedde) verpacht heeft. Als het doek opengaat, zien we dat Krabben Trenning in kort geding heeft gedagvaard tot onder meer afgifte van een aantal zaken, en dat de president van de rechtbank Groningen bij vonnis van 7 april 1981 in kort geding gewezen en uitvoerbaar verklaard bij voorraad:
‘(a) Trenning gelast om onmiddellijk na de betekening van dit vonnis aanKrabben tegen behoorlijk bewijs van kwijting te leveren althans af te geven de in de dagvaarding bedoelde 17 stuks rundvee, alsmede de daaruit inmiddels geboren kalveren, 6 vaten à 200 liter van het gewasbeschermingsmiddel DD, bestrijdingsmiddelen, klein gereedschap, afrasteringsdraad en afrasteringspalen, alsmede rollen landbouwplastic, alle op de veestapel betrekking hebbende stalkaarten en overige bescheiden welke noodzakelijk zijn voor een deugdelijke en behoorlijke verzorging en gebruik van de veestapel, alle machines, zaai- en pootgoederen, alsmede veehoeders en voorraden;
(b) Trenning gelast om met ingang van 1 mei 1981 te gehengen en te gedogen dat Krabben de gepachte opstallen gebruikt overeenkomstig hun aarden bestemming, en deelektrische stroomtoevoer naar die opstallen te herstellen en aan te sluiten en hersteld en aangesloten te houden.’
Een en ander met bepaling dat Trenning ‘een dwangsom van ƒ 5000,- verbeurt voor elke dag of gedeelte van een dag dat zij na de betekening resp. 1 mei 1981 geheel of gedeeltelijk in gebreke mocht blijven om aan die lasten te voldoen.’ Read more
De Kantharos IX – Ten slotte en Personalia
Tenslotte
Een rechter deed in 1956 uitspraak in een op het eerste oog niet bijzonder opzienbarende of juridisch ingewikkelde zaak. Daarna ging het vonnis tot twee keer toe, populair gezegd, over de kop. Op zichzelf is dit nog steeds niets bijzonders. Doorprocederen tot en met de Hoge Raad is in de tweede helft van deze eeuw niet zo uitzonderlijk. Rechters en advocaten weten dat een opvolgende rechterlijke instantie een andere mening kan hebben en het is niet altijd even gemakkelijk om te berusten als een ander je ongelijk geeft. Bij advocaten en rechters ligt dit misschien gevoeliger dan bij niet-juristen, maar de bittere pil van het ongelijk krijgen wordt verguld als de rechter zijn eindoordeel baseert op valide, liefst overtuigende argumenten. De desbetreffende rechter vond echter de argumenten of rechtsoverwegingen van de beide instanties die na hem over de zaak moesten oordelen niet overtuigend en dat zat hem dwars. Maar rechters zwijgen in het algemeen over uitspraken van een hogere instantie. Zo niet deze rechter. Prof.mr. V.J.A. van Dijk liet zich 35 jaar later ontvallen dat hij zich in het oordeel van de Hoge Raad nooit heeft kunnen vinden. De Utrechtse rechtbank had naar zijn mening in de gegeven omstandigheden het enig juiste oordeel gegeven.
Verrast was hij bijval te krijgen van een Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad die vond dat de rechter destijds een juiste uitspraak had gedaan. Dat vonnis had, zo vond prof.mr. J. Leijten, derhalve niet vernietigd moeten worden.
Dit voorval zegt iets over het karakter van Van Dijk en Leijten. Met hun bijdragen voor deze bundel hebben zij getoond ook na hun pensionering van geen wijken te weten als hun rechtsopvatting in het geding komt. De beide juristen, die vele tientallen jaren een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan de rechtswetenschap en rechtspleging in Nederland, hebben de redactie van deze bundel geïnspireerd. Daar kwam nog bij de afscheidsrede van prof.mr. A.H. Santen, uitgesproken op 9 februari 1993, die tal van nieuwe aspecten van de Kantharoscasus behandelt. Oud-notaris Santen toont daarin dat ook hij niet gemakkelijk opgeeft als hij op zoek is naar feiten en omstandigheden die van invloed kunnen of moeten zijn op oordeelsvorming in de rechtspleging. Read more
Recht te Utrecht – Inhoudsopgave & Ten Geleide
drs. M.W.M. Vos-van Gortel – Inleiding
mr. W.M.J. Bekkers en prof.mr. G.M.F. Snijders – Prof.mr. V.J.A. van Dijk, een portret
mr. A. Herstel – Parket, dat staat
mr. W.M.J. Bekkers – Over advocaten en Utrecht
mr. F.M.J. Hermans – Een notariële schets
dr. P.D. ‘t Hart – Op zoek naar de goede oude tijd, recht in Utrecht in de vorige eeuw
drs. G.A. Rombach, F.J.C. Rombach en drs. J.H. Scheffer – Utrechts laatste radbraak
dr. A. van Hulzen – Schavotstraffen tot in de negentiende eeuw
mr.drs. E.G. Krepel – Ten slotte
Ten geleide
In 1991 nam advocatenkantoor Wijn & Stael het initiatief tot de publicatie van een bundel die de titel meekreeg Met grond verbonden. De bundel had, zoals prof.mr. W. Brussaard toen in zijn inleiding schreef, twee verbindende elementen, een persoonlijk en een zakelijk. Beide elementen verbinden ons kantoor, inmiddels langer dan 45 jaar, ook met Utrecht en daaraan willen wij met deze bundel Recht te Utrecht vormgeven.
Utrechts recht bestaat niet, evenmin als ‘de’ Utrechtse jurist. Van rechtspleging – in welke vorm dan ook – en onderwijs in het recht is in Utrecht echter al eeuwenlang sprake. Zo wordt er sinds de Middeleeuwen recht gesproken in de omgeving van de Hamburgerstraat en worden er sinds 1636 studenten opgeleid in het recht aan de Universiteit Utrecht, die de spreuk voert: sol justitiae illustra nos, dat de zonne der gerechtigheid ons verlichte. Uit de vele aspecten van het recht te Utrecht en het grote aantal juristen dat er werkzaam is geweest, heeft de redactie een bescheiden selectie gemaakt.
Wij zijn de auteurs en uitgeverij De Tijdstroom erkentelijk voor het feit dat zij het initiatief voor deze bundel hebben willen ondersteunen. Onze speciale dank gaat uit naar dr. P. ‘t Hart, die ons met raad en daad heeft bijgestaan bij de uitwerking van het plan en de vormgeving van de bundel. Verder danken wij prof.mr. V.J.A. van Dijk, oud-president van de rechtbank, die het ons mogelijk heeft gemaakt een portret van hem samen te stellen, ons heeft voorzien van waardevolle suggesties en bereid was de concepten met ons mee te lezen. Ten slotte danken wij mevrouw drs. M.W.M. Vos-van Gortel, oud-burgemeester van Utrecht en thans lid van de Raad van State, die bereid was om de hoofdstukken in te leiden.
W.M.J. Bekkers
G.M.F. Snijders
De bundel Recht te Utrecht verscheen in 1994 bij uitgeverij De Tijdstroom
Recht te Utrecht – Inleiding. Utrecht, stad naar mijn hart
Utrecht is gebouwd op de resten van een Romeins castellum waarop al in de vroege Middeleeuwen de bisschop van Utrecht de burcht Trajectum bewoonde van waaruit hij en zijn opvolgers het wereldlijk gezag over grote delen van de huidige provincies Utrecht, Gelderland, Overijssel, Drenthe, Groningen, Friesland en ten slotte ook Noord-Brabant uitoefenden. De door bisschop Godebald in 1122 aan de burgers van Utrecht verleende stadsrechten deden binnen de stad een eigen rechtsorde met middelen ter handhaving daarvan door rechtspraak ontstaan[i].
De herinnering aan die vroege tijden heeft in dit boek geen weerklank gevonden. Dit is bijna vanzelfsprekend het geval omdat de documenten uit de Middeleeuwen slechts sporadisch getuigen van het dagelijks bestaan van het gewone volk. Wèl zal de aandachtige lezer in dit boek stalen aantreffen van de rechtspraktijk in zowel het strafrecht als het burgerlijk recht in onze twintigste eeuw, ondersteund door enkele verwijzingen naar de zestiende tot en met de negentiende eeuw, die onder andere de toepassing van schavotstraffen en de gevolgen van kapitale misdrijven toelichten. Ook is terzijde een voor onze tijd opmerkelijk voorbeeld van communicatietechniek te vinden in de bijdrage van de heren Rombach.
In deze Utrechtse parade van het recht – ik verwijs naar de bijdrage van de hand van mr. Bekkers – paraderen als meesters een oud-president van de rechtbank, een oud-hoofdofficier van justitie, een advocaat en een notaris en laat een viertal historici in drie bijdragen iets zien van de strafrechtspraak in de achttiende en negentiende eeuw. Zelfs heeft drs. Scheffer als zenuwarts gepoogd een rapport samen te stellen omtrent het misdadig gedrag van een zekere Christiaan Rombach in het jaar 1794. Read more
Recht te Utrecht – Prof. mr. V.J.A. van Dijk, een portret
Volkerts Johannes Anthonie van Dijk werd op 5 maart 1913 te Utrecht geboren en woont daar nog steeds. Na zijn opleiding aan het Stedelijk Gymnasium studeerde hij, ondanks zijn grote belangstelling voor oude talen, Nederlands recht aan de Universiteit Utrecht. Eenmaal afgestudeerd was hij achtereenvolgens advocaat, bedrijfsjurist, docent met leeropdracht en examineerbevoegdheid, buitengewoon hoogleraar Burgerlijk Procesrecht (van 1965 tot 1969), rechter (vanaf 1947), vicepresident en (tot 1983) president van de Arrondissementsrechtbank te Utrecht. Op 10 juli 1940 promoveerde hij op een proefschrift getiteld: Geschiedenis, aard en werking van het eigendomsvoorbehoud. Promotor was prof.mr. Chr. Zevenbergen. Onderstaand portret vormt het resultaat van een aantal gesprekken die de leden van de redactie met prof.mr. Van Dijk hebben gevoerd. Read more