Einde van het stenen tijdperk – Mijn eerste standplaats Mindiptana
Zaterdag 21 september 1957 vertrekt de lichter met aan boord de zevenkoppige bemanning, mevrouw Van E..en Pastoor Jötte. Ik reis mee met de poes die ik al vanaf Hollandia bij me heb en een schattig jong hondje dat iemand in Tanah Merah me heeft aangepraat. Voor de zwangere passagiere heeft dokter Bijkerk heel attent een ijzeren ziekenhuisbed op de luiken van de lichter gezet, zodat ze daar op kan rusten. In de loop van de avond bereiken we Getentiri waar de ‘Oranje’, het ‘vlaggenschip’ van gouverneur Van Baal, op ons ligt te wachten voor de verdere reis naar Mindiptana. De gouverneur is met resident Boendermaker en z’n adjudant Van Dop op rondreis in het zuiden en wij mogen delen in de luxe van dit mooie schip. De volgende dag brengen we heel ontspannen aan dek door. Onder ons horen we nu al het vertrouwde rustige gestamp van de motoren, terwijl de kapitein met zijn roerganger het schip voorzichtig over de steeds ondieper wordende rivier stroomopwaarts manoeuvreert. Voor de uitgebreide lunch, bestaande uit een Indische rijsttafel en een flinke hoeveelheid bier, wordt het schip gewoon stilgelegd.
De conversatie, met nogal wat anekdotes uit het oude Indië, wordt vooral gevoerd door Van Baal en kapitein Snellen van Vollenhoven. Er is spontaan een nieuwe anekdote ontstaan op het moment dat wij in het duister met onze lichter om een bocht van de rivier komend door de schijnwerpers van de ‘Oranje’ werden opgemerkt. De gouverneur en zijn gezelschap zagen een bijna surrealistisch tafereel: een nietig scheepje waarvan het dek bijna helemaal in beslag werd genomen door een wit ijzeren ziekenhuisbed met een opvallend zwangere vrouw, die door haar echtgenoot aan de zorgen van zijn jonge aankomend medewerker was toevertrouwd.
Gezien de lage waterstand kan dit comfortabele schip niet doorvaren tot Mindiptana. Het hele gezelschap stapt daarom over op een motorlaunch, een zogenaamde Mappi, van de oliemaatschappij NNGPM om de tocht stroomopwaarts voort te zetten. We kunnen Mindiptana niet in één dag bereiken, dus overnachten we in een dorpje langs de rivier. Als kwartiermaker is Hoofdagent Raaff hier al eerder aangekomen. Hij meende ons in de eenvoudige ‘pasanggrahan’ onder te brengen, maar als Boendermaker ontdekt dat Raaff zichzelf in de leegstaande, veel ruimere onderwijzerswoning heeft ingekwartierd, is een ‘woningruil’ snel geregeld.
Op de vierde dag van onze bootreis arriveren we in Mindiptana, waar we een beetje delen in het eerbetoon waarmee de hoge bezoekers worden ontvangen. Een goede gelegenheid om met een aantal leden van de kleine gemeenschap kennis te maken, zoals de pastoor die hoofd van de missiepost is, de arts die de leiding heeft over het kleine ziekenhuis en de politiecommandant.
De twee laatsten zijn getrouwd. Voorts is daar vertrekkend controleur Hansen en zijn opvolger Van E. die met onze komst dus herenigd is met zijn vrouw. Ik kom te wonen in het vrijgezellenhuis bij landbouwambtenaar Irwin van der Harst en mijn ‘oudere’ collega Dick Dragt. De dag na onze aankomst vertrekt de gouverneur met zijn gevolg weer in alle vroegte.
Dragt zal worden overgeplaatst en draagt de gegevens van het ‘vliegveld’ dat een eindje buiten Mindiptana zal worden aangelegd aan mij over. Dit wordt één van mijn taken Mijn dagelijkse warme maaltijd, een ‘rantang’, kan ik bestellen bij Vitalis, het hoofd RWD (Openbare Werken). Hij is een al wat oudere Indischman die een veel jongere, aantrekkelijke vrouw heeft. Na zijn scheiding is hij met zijn nicht gaan samenleven waardoor hij nu een gezinnetje met vijf kleine koters heeft. Nol Hermans, die voor mij in Mindiptana heeft gewerkt, heeft het stel nog moeten overhalen om te trouwen. Vitalis vond het concubinaat prima, maar zwichtte tenslotte toen Hermans hem uitlegde dat hij eigenlijk ten onrechte kinderbijslag ontving, omdat men had ontdekt dat hij niet voor de wet was getrouwd. Op de dag dat het huwelijk door HPB Schoorl zou worden voltrokken, moest de kantooroppasser er nog op uitgestuurd worden om Vitalis en z’n gezin te gaan halen. Hij bleek zijn trouwdag nu al vergeten te zijn en verscheen tenslotte in zijn werktenue om de formaliteiten te vervullen Mindiptana is een open plek in het bos, gelegen aan de Kao, een bergrivier die in het Australisch deel van Nieuw-Guinea ontspringt. Het aan een zijriviertje, de Mujurivier, gelegen plaatsje Ninati was de oorspronkelijke hoofdplaats van het district Muju. In tegenstelling tot de Kao is de Mujurivier niet bevaarbaar. Daarom heeft men destijds Mindiptana als hoofdplaats verkozen en voor een goede verbinding met Ninati een zogenaamd paardenpad tussen de twee plaatsen aangelegd. Het opvallende van deze verbinding is het grote aantal riviertjes dat via achtendertig bruggen moet worden overgestoken. Op de begroting van de huidige onderafdeling Muju staat wel een bedrag voor onderhoud van de weg, maar geen cent voor onderhoud van de bruggen! Read more
Einde van het stenen tijdperk – Het Sterrengebergte
Voordat ik mijn overplaatsing naar de Sibilvallei ga beschrijven, wil ik eerst ingaan op de aanleiding voor de recente opening van deze bestuurspost in het tot dusver onbestuurde exploratiegebied. Dat was het verzoek dat de voorzitter van het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap (K.N.A.G.) Professor H.J. Lam in maart 1955 indiende bij de gouverneur van Nederlands Nieuw-Guinea om in te stemmen met een wetenschappelijke expeditie naar een van de weinige nog niet in kaart gebrachte gebieden op deze aarde. Doel was het Sterrengebergte, het meest oostelijk gelegen deel van het centrale bergland van Nederlands Nieuw-Guinea. Ten westen hiervan ligt het gebied rond de Baliemvallei en ten oosten loopt de grens met voormalig Australisch Nieuw-Guinea.
Ter voorbereiding van deze expeditie moest een aanlooproute naar het gebied worden verkend en de mogelijkheid om er een vliegveldje aan te leggen worden onderzocht. Zonder vliegveld zou een expeditie van enige omvang vrijwel onuitvoerbaar zijn. Hiervoor werd de hulp van het gouvernement ingeroepen. De gouverneur droeg de bestuursambtenaar in het Mujugebied, een onderafdeling gelegen ten zuiden van het Sterrengebergte, op om een verkenningstournee naar het gebied te maken.
Enige gegevens over de toegang tot het gebied dateerden van 1939, toen een mijnbouwexpeditie de voet van het centrale bergland had bereikt en bivak had gemaakt in een vallei, die men had genoemd naar de hier stromende Sibilrivier. Deze vallei werd het reisdoel. Het onderafdelingshoofd van de Muju, Pim Schoorl, en zijn assistent Nol Hermans zouden deze eerste tocht naar de Sibil uitvoeren.
De eerste tocht naar het Sterrengebergte
Op 14 november 1955 vertrekt vanuit Mindiptana onder leiding van onder-afdelingshoofd Schoorl een expeditie, waarvan 60 dragers, 16 Papoea politie-mannen, Hermans en pater Putman deel uitmaken, in noordelijke richting. Kort daarvoor is in het bos een weg opengekapt van ongeveer 40 kilometer lengte over de waterscheiding Kamka, die de scheiding vormt tussen de Kaorivier en de Mujurivier. Waterscheidingen zijn vaak belangrijke verbindingsroutes, omdat dan de bergrug gevolgd kan worden zonder steeds te moeten afdalen naar het rivierdal om vervolgens weer naar boven te klimmen. Waterscheidingen hebben dan ook namen.
De weg is aangelegd in de hoop dat men in het gebied ooit met een jeep goederen zal kunnen vervoeren naar het 40 km noordelijker gelegen Waropko, de toekomstige standplaats voor een districtshoofd. Deze Kamkaweg te voet afleggen in de brandende zon, zonder enige schaduw, is een ware kwelling. De lokale bevolking mijdt de weg zoveel mogelijk. Zij lopen liever door het bos. Die ochtend heeft de expeditie geluk want het regent.
De afstand tot het plaatsje Mana, 25 km verderop, wordt in een normaal tempo afgelegd, ook al hebben de dragers een blik met ruim vijftien kilo voedsel op de rug mee te sjouwen. Dat voedsel is een reserve voor het verblijf in het bergland voor het geval dat er onvoldoende lokaal voedsel zoals zoete aardappelen en keladiknollen (taro) voor de dragers en de andere expeditieleden te krijgen zal zijn.
Op dinsdag 15 november 1955 worden over de Kamka de resterende 15 km afgelegd tot het plaatsje Waropko. Dat dorp ligt op een bergtop met een schitterend uitzicht over de bergen die het uiteindelijke doel van de tocht zijn. In Waropko wordt gerust. De familieleden die de dragers tot hiertoe hebben vergezeld nemen nu afscheid van hen. Ze zijn merkbaar onrustig omdat ze weten dat de tocht door onbekend gebied zal gaan. Een gebied waarvan men vermoedt dat er mensen wonen met staarten, mensen die er heel anders uitzien dan zijzelf en waar van alle kanten het gevaar op de loer ligt.
Expeditieleider Schoorl heeft besloten om een kortere route te volgen via de heuvelruggen Die liggen echter haaks op de looprichting. Dat betekent dus voortdurend klimmen naar de heuveltop, waarop meestal een dorp ligt, om vervolgens af te dalen naar de rivier, enzovoort. Meestal kan men op een afstand van niet meer dan een paar kilometer hemelsbreed het volgende dorp op de andere heuveltop zien liggen. Het vergt echter een hele dagmars over smalle dichtbegroeide bospaden, gebruikt door de dorpsbewoners, maar vaak opengehouden door varkens, om er te komen. Deze bospaden lopen zigzaggend naar de rivier, die met behulp van boomstammen of een kano wordt overgestoken, waarna de klim naar de volgende top via een slingerpaadje zich herhaalt.
De regenval in dit gebied is zeer hoog; het regent bijna iedere nacht. De neerslag in het nabijgelegen plaatsje Ninati bedraagt meer dan 6000 mm per jaar, met als gevolg niet alleen de bospaden moeilijk begaanbaar zijn door de modder, maar dat het ook wemelt van de bloedzuigers, die je werkelijk lijken te bespringen om zich aan jouw kostbare bloed te goed te doen. Tijdens looppauzes en ‘s avonds in het bivak is men dan ook druk om dit ongedierte, dat zich meestal vastzet op de benen, met behulp van tabakssap, een brandende sigaret of een paar druppels jenever te verwijderen. Domweg van het lichaam aftrekken veroorzaakt vaak moeilijk te genezen wonden. Het vocht van de bloedzuiger werkt ontstollend waardoor men snel een tropenzweer heeft opgelopen. Read more
Einde van het stenen tijdperk – Mijn tweede standplaats – Sibilvallei
Hermans vindt het wel prettig als hij bericht uit Mindiptana ontvangt dat ik onderweg ben om hem nog enige maanden vóór zijn vertrek naar Nederland gezelschap te houden en daarna zijn taken over te nemen. Zoals gebruikelijk zal ook ik de tocht van Mindiptana naar de Sibilvallei te voet afleggen. Een route die Hermans al vier keer heeft gevolgd en die zo’n 10 tot 12 dagen duurt. Ik vertrek op 23 april 1958.
Een beginnend bestuursambtenaar bezit weinig materiële zaken, dus ik heb maar een paar dragers nodig. Mijn hondje Flap beschikt, gezeten in een mooie gevlochten rotan mand, over een privé-drager. Ik word ook vergezeld door tien man Mobiele Politie onder leiding van Pa II D. Roembiak, die hun collega’s in de Sibil gaan aflossen en door mijn kok Dominicus. Voor het benodigde voedsel voor deze tocht van zo’n 14 dagen moeten voldoende dragers mee, plus enige dragers voor het voedsel van de dragers. Steeds is het de kunst om het aantal dragers voor een tournee te beperken. De eerste dagen zijn de lasten dan misschien wat extra zwaar, maar bij het afnemen van de voedselvoorraden worden die al snel lichter.
Onze karavaan telt tenslotte 68 personen, waarvan 56 dragers, die tegen de middag van de eerste dag via de eerste ‘autoweg’ in aanleg, de Kamkaweg, op pad gaan in noordelijke richting. De bestuursambtenaren die de afgelopen jaren in het Moejoegebied hebben gewerkt en zich o.a. bezighielden met de aanleg van deze weg, koesterden de vrome wens ooit nog eens de eerste 40 kilometer van Mindiptana naar de districtsplaats Woropko comfortabel in een Landrover te kunnen afleggen. Maar voorlopig ligt het opengekapte tracé te blakeren in de zon en moet de zwetende en uitgedroogde reiziger het nog doen met zijn fantasie en de luchtspiegelingen, waarin geen auto opdoemt. Onderweg komen we een stel lieden tegen die op een geïmproviseerde draagbaar een man vervoeren, die bij een uit de hand gelopen ruzie een pijl in zijn oog heeft gekregen. Zij zijn onderweg naar het ziekenhuisje in Mindiptana waar men het slachtoffer hopelijk kan helpen.
De schutter/dader is al door de politie opgepakt en zal in Mindiptana voor de alleensprekend rechter, Controleur Kessler, moeten verschijnen. Een tocht met zo’n grote groep verloopt altijd trager dan je zou willen. De groep beweegt zich als een uitgerekt lint over de smalle bospaadjes. Al gauw bedraagt de afstand tussen de kop en de staart van de stoet in tijd gemeten meer dan een uur.
Het oversteken van de rivieren kost veel tijd. Na enkele dagen arriveren we bij de Kao rivier, maar het water staat te hoog en stroomt te snel om de oversteek te wagen. Dus wordt er tot de volgende morgen gebivakkeerd. Dan moeten de ‘veermannen’ van de twee kleine prauwen die hier liggen flink doorroeien, want de rivier begint door de aanhoudende regens bovenstrooms alweer onrustig te worden. Na twee uur peddelen staat de karavaan aan de overkant.
We passeren de op regelmatige afstand van elkaar gelegen dorpjes; sommige in aanbouw – het bestuur probeert de bevolking voor een betere bereikbaarheid te concentreren – andere vrijwel verlaten en verwaarloosd.
Het eerste dorp dat we aandoen is Komberenga. We vervolgen onze weg via Riabitip naar Koekoeboen. Hier ontmoeten we de lokale cargocult-leider Johannes Bitjap, die tot voor kort in Merauke heeft gewerkt als huisjongen bij Oom Sapi, de Nederlandse veeteeltambtenaar. In Mindiptana meldde hij zich bij Controleur Kessler met de mededeling dat hij het Bestuur kwam overnemen en dat hij in zijn geboortedorp landingsplaatsen ging aanleggen zodat de goederen (cargo) die de voorouders zouden sturen – en die tot nu toe steeds in handen van de blanken waren gevallen – daar met helikopters konden worden afgeleverd. In Melanesië is al eerder sprake geweest van grote Messiaanse bewegingen waaraan serieus aandacht moet worden gegeven omdat ze tot onrust en zelfs opstand onder de bevolking kunnen leiden. Maar gezien de geïsoleerde leefomgeving van Johannes zal hij niet zoveel volgelingen krijgen. Kessler heeft hem dan ook vriendelijk aangehoord, gezegd dat hij het bestuur nog niet aan hem kan overdragen en hem vervolgens naar zijn dorp laten doorreizen. Ik raad hem aan zijn in Merauke verworven kennis praktisch te gebruiken door de dorpelingen te helpen bij het schoonmaken en opknappen van het dorp en bij het verbeteren van de woningen. Zonder wrok over het feit dat we zijn heilsverwachting niet zo serieus nemen, stelt hij twee kamertjes van zijn bivak voor de nacht beschikbaar aan enkele dragers. Niet alle bosbewoners zijn vreemde passanten even goed gezind. Read more
Einde van het stenen tijdperk – De Sterrengebergte expeditie
Op 2 april kan de Twin weer landen en vanaf die dag worden met drie tot zelfs vier vluchten per dag goederen ingevlogen voor de expeditie en het detachement Papoea politieagenten, dat inmiddels tot 20 man is uitgebreid. Ook Hoofdagent Kroon en Commissaris Oosterman, die in Tanah-Merah eerst alle voor de expeditie over zee aangevoerde goederen hebben gesorteerd en overgepakt, arriveren met de Twin. Aan de expeditie nemen zowel wetenschappers uit Nederland als reeds in Nieuw-Guinea werkzame deskundigen (gouvernementsambtenaren) deel. De eerste Nederlandse deelnemer, de botanicus Kalkman, arriveert te voet vanuit Mindiptana. De heer Brongersma, de wetenschappelijk leider van de expeditie komt met een van de vluchten mee. Ook de eerste mariniers worden ingevlogen en kunnen helpen hun eigen bivak af te bouwen. Zij behoren tot een detachement van 20 mannen die naar de Sibil komen zodra hun werkzaamheden voor de aanvoer van goederen zijn afgerond. Zolang de keuken van de expeditie nog niet operationeel is schuiven al deze kwartiermakers bij ons aan tafel aan en zorgen voor de nodige levendigheid in ons tot dan toe vrij rustige bivak.
Op 8 april arriveren de eerste deelnemers die bij het gouvernement werkzaam zijn per Twin. Het zijn Reijnders, de bodemkundige die ons al eerder bezocht in verband met de rupsenplaag, Pouwer de antropoloog, Anceaux de linguïst en de marinearts Tissing. Volgens de planning moeten op de officiële aanvangsdatum van de expeditie, 10 april, nog zeven deelnemers arriveren, maar het weer is te slecht en het veld te nat voor een landing. Pas vier dagen later landt het vliegtuig met aan boord gouvernementsarts Romijn, zoöloog Vervoort, de preparateurs Van Heyningen en Staats, geomorfoloog Verstappen, fysisch antropoloog De Wilde en de botanicus Van Zanten. De expeditie wordt de rest van de maand door tegenvallers achtervolgd. De opvoer stagneert en de helikopters uit het zuiden laten maar op zich wachten. Langzamerhand ontstaat er een wat chagrijnige stemming. De schuld van de slechte organisatie wordt gelegd bij Overste Venema. Enkele expeditieleden maken alvast wat korte trips door het bergland. Pouwer en Anceaux gaan onderzoek doen in Kigonmedip samen met De Wilde. Wim Herberts gaat met Reijnders, Verstappen en Vervoort een paar dagen richting Ok Tsiop. De rest is lijdzaam in afwachting van de nodige uitrusting en de helikopters die tijdens de geplande tochten moeten zorgen voor de opvoer van voedsel en de afvoer van verzameld materiaal. ’s Avonds worden er op Mabielabol brieven geschreven naar huis, rondjes gegeven door diegenen die toevallig nog iets onder de kurk hebben, en er wordt gelezen en gekaart. Brongersma’s favoriete en in deze situatie toepasselijke bezigheid is eindeloos patience spelen met een eeuwige peuk zware shag in zijn mond. Als de Overste pas eind april met de eerste helikopter binnenvliegt wordt hij niet met gejuich maar eerder met sarcastische opmerkingen door de expeditieleden verwelkomd. Dat hij bovendien heeft verzuimd alcoholische versnaperingen mee te brengen wordt hem dubbel kwalijk genomen.
Het vliegveld blijft voortdurend een bron van zorg, want als de helikopters de expeditie niet voldoende vanuit het zuiden kunnen bevoorraden en de Twin door aanhoudend zware regenval te vaak niet kan landen, dreigen er weldra tekorten te ontstaan. Ik ben blij dat ik voor de voedselvoorziening niet afhankelijk ben van de expeditie; de bestuurspost heeft eigen voorraden en wij hebben onze tuinen. De expeditieleden merken al snel dat onze keuken wel eenvoudig is, maar smakelijker dan hun maaltijden uit blik. Zij vinden het een feest om af en toe bij ons aan tafel te worden genodigd. We hebben toch al niet over gebrek aan hun belangstelling te klagen. Vooral ’s avonds vinden zij het bij ons gezelliger dan in hun onderzoekersbivak, dat vooral als slaapbivak dient. In het ‘zilveren huis’, waar de leiding is ondergebracht, is de stemming nooit uitbundig. Venema, technisch leider en een nogal cynisch figuur, die weinig sympathie geniet, heeft zijn organisatievermogen lichtelijk overschat, tot ergernis van wetenschappelijk leider Brongersma. Die krijgt steeds meer problemen met de onderzoekers die hun werkzaamheden niet tijdig kunnen starten en hun plannen telkens moeten bijstellen.
Mijn bange vermoeden dat de strip niet bestand is tegen de aanhoudende regens en de vele landingen in verband met de expeditie wordt bewaarheid. Op een dag komt de Twin na een landing al taxiënd met het linkerwiel muurvast te zitten. In zekere zin heb ik de afgelopen tijd nogal eens moeten spelen met de voor de strip geldende neerslaglimiet, die eerst op 10 mm en later op 20 mm was gesteld. De ervaring leerde dat 20 mm druilregen over een heel etmaal de strip veel drassiger maakt dan 40 of zelfs 60 mm neerslag in een uur die direct afstroomt. Read more
Einde van het stenen tijdperk – De Frans-Nederlandse filmexpeditie
De eerste dag varen we via de Oba naar de Miwamon, maar door pech aan de buitenboordmotoren komen we niet verder dan een paar uur varen van Kepi. De tweede dag voert onze tocht ons voorspoedig over de Wildemanrivier, een mooie brede, heldere stroom met een diepdonkere kleur, waarin de bomen, die op de met gras begroeide oevers staan, haarscherp weerspiegeld worden. Iedereen geniet van het mooie weer, luierend in de schaduw van de afdakjes, alleen het geluid van de buitenboordmotoren dat zich mengt met de bosgeluiden. Plotseling bereiken we een punt waar de rivier lijkt op te houden. Een brede dam van losgeslagen drijvend oevergras en waterlelies verspert ons de doorgang. De dragers klimmen op de dam om er een opening in te hakken en mede dank zij de extra paardenkrachten van de Castor kunnen we er na enige tijd doorheen varen. We passeren de Kali Soewa en de Becking rivier. Iedere avond vinden we een goede bivakplaats op een van de oevers. We varen door het gebied dat wordt bewoond door de Citaks. Kort geleden zijn die in de buurt van Kepi tijdens een bezoek door een vijandige stam aangevallen en moesten daar ruim 70 doden achterlaten. Zelfs de huisjongen van de pastoor zou voor en na de mis een handje bij deze slachtpartij hebben geholpen. Wij zijn dus gewaarschuwd dat ze ons tijdens de doortocht door hun gebied misschien minder vriendelijk zullen bejegenen. De Iongh vaart dan ook angstvallig midden op de rivier, gewapend met revolver en karabijn voor het geval dat. …! Maar al bij het openkappen van de drijvende dam worden we door hen geholpen en ter hoogte van hun dorpen omringen ze ons in een ommezien met enige tientallen prauwen. Druk roepend bieden ze ons langszij allerlei waar te koop aan. Om een mogelijke wraakoefening te voorkomen heeft het Bestuur hen na de moordpartij het bezit van wapens verboden. Toch zie ik op de bodems van de prauwen pijlen en bogen liggen, maar ik doe alsof ik niets merk. Er wordt vooral door de dragers wat extra voedsel gekocht. Kotanon bemachtigt een lelijk kipje dat hij blijkbaar als talisman op reis mee wil nemen. Als de handelaren wat té opdringerig worden laten we de buitenboordmotoren iets harder draaien, zodat we ons heel rustig een uitweg uit de ons omringende ‘vloot’ weten te banen. Van enige agressie merken we weinig.
Op de vierde dag draaien we de Eilandenrivier op en leggen aan bij een mooi zandstrandje. Wanneer ik zoals gewoonlijk even de omgeving ga verkennen, doemt er plotseling uit het achterliggende oerwoud een witte gedaante op. In een flits besef ik dat dit de door de bisschop vergeefs gezochte pater Van der Velden moet zijn. In een keurig wit overhemd komt hij me tegemoet. Het is een wat onwezenlijke situatie. Hij is niet minder verrast dan wij nu hij ineens wordt geconfronteerd met zo’n invasie in zijn tijdelijk toevluchtsoord. We vertellen hem dat we zijn teleurgestelde bisschop, die naar hem op zoek was, vandaag nog zijn tegengekomen. Aangezien De Iongh en ik de eerste Nederlanders zijn die hij na zijn vlucht ontmoet, moeten we de rest van de avond naar zijn verhaal luisteren. Het komt er op neer dat deze jonge levenslustige pater met zijn directe en joviale benadering van de medemens, of het nu zijn collega’s, nonnen of parochianen zijn, achterdocht en misschien enige afgunst heeft gewekt bij sommige collega’s, en met name bij pastoor Boelaars. Die is als een moderne inquisiteur bij inheemse leraren en anderen informatie gaan inwinnen over zijn gedrag en over een mogelijke relatie met een Papoea-onderwijzeres op een van de missiescholen. De betreffende onderwijzeres, die zelfs had overwogen in het klooster in te treden, werd op haar beurt door de nonnen onder handen genomen en met een zekere wellust ondervraagd over haar relatie met Van der Velden. Kortom, het gedrag van bepaalde collega’s en in feite van de hele missiegemeenschap, had tot gevolg dat niet alleen Van der Velden de toog aan de kapstok wilde hangen, maar dat ook het meisje zich afvroeg wat er nu van haar moest worden. Deze ontwikkelingen leidden er toe dat de verguisde pastoor en het bedreigde Papoea-onderwijzeresje in dit onbestuurd gebied in elkaars armen werden gedreven. Zij zijn nu van plan om samen in Nieuw-Guinea een nieuw leven te beginnen, maar eerst moeten ze uit de invloedssfeer van de missie in Zuid-Nieuw-Guinea weg zien te komen.
Als we de volgende morgen vroeg vertrekken worden we uitgezwaaid door Van der Velden die, nog steeds in onberispelijk wit overhemd, als een eenzame figuur op het strandje achterblijft en een heel onzekere toekomst tegemoet gaat. We wensen hem veel sterkte. Read more
Einde van het stenen tijdperk – Nawoord
Nol Hermans en ik gingen, evenals een redelijk aantal van onze collega’s, aan het eind van ons vierjarig contract met een studieopdracht van het Gouvernement naar Nederland, om na een afgeronde universitaire opleiding onze prille carrière bij het binnenlands bestuur van Nieuw-Guinea te vervolgen. Dat was althans de bedoeling, maar voordat de studies goed en wel waren voltooid was Nieuw-Guinea in handen van Indonesië gevallen.
Voor ons betekende dit dus het einde van die carrière, maar er was voldoende alternatieve werkgelegenheid. Met de beëindiging van het koloniale tijdperk kwamen we eigenlijk vrij automatisch in de sfeer van de wereldwijd beginnende ontwikkelingssamenwerking terecht, waarin we ons verder konden ontplooien. Het was weliswaar heel spijtig dat we niet meer aan de opbouw van dit prachtige woeste land konden werken en niet langer een bijdrage konden leveren aan de ontwikkeling van de Papua.
Voor de Papua waren de gevolgen echter veel ernstiger. In 1962 werd Nieuw-Guinea aan de Verenigde Naties overgedragen. In een radiotoespraak wenste Minister-president De Quay de bevolking Gods zegen toe! De Papua kreeg de schijngarantie dat hij zich in 1969 alsnog in een referendum zou mogen uitspreken voor zelfstandigheid of definitieve aansluiting bij Indonesië. Begin 1963 droegen de Verenigde Naties het land over aan Indonesië en stond de Papua aan het begin van een lange periode van bloedige onderdrukking door een neokoloniale mogendheid, werd hij een derderangs burger in zijn eigen land. Indonesische ambtenaren en vaak arme immigranten vanuit het overbevolkte Java en van andere eilanden verdrongen de lokale bevolking uit hun functies en van hun gronden. In de loop der jaren zijn naar schatting meer dan 100.000 Papua’s door het Indonesische leger en de politie vermoord.
Indonesische en internationale bedrijven hebben zich als aasgieren gestort op de bossen en bodemschatten. Door het wegsluizen van de inkomsten die daarmee werden verkregen, werd de bevolking op grote schaal bestolen. Het is dan ook begrijpelijk dat de Papua zich door Nederland in de steek gelaten voelde. Nederland zwichtte echter voor de toenemende internationale en met name Amerikaanse druk. De Papua werd opgeofferd teneinde het gevaar van toenemende communistische invloed in Azië en Indonesië te bezweren.
En wat valt er dan nog over het Sterrengebergte te melden?
Na mijn vertrek in oktober 1959 werd de bestuurspost Sibil nog bemand door achtereenvolgens de collega’s Dasselaar, Born en Laumans. De laatste werd in augustus 1961 vervangen door de eerste Papua bestuursassistent, Wamafma die op zijn beurt met het politiedetachement in september 1962, vooruitlopend op de overdracht van Nieuw-Guinea aan Indonesië, werd teruggetrokken waarmee de post in feite was opgeheven. Met een bezoek van bestuursambtenaar J.W. Kroon van 11 tot 14 januari 1963 werd die situatie geformaliseerd door de afsluiting en opruiming van de administratie.
De komst van de Rooms-katholieke missie in de Sibil in september 1959 was voor de zendelingen van de UFM een reden om naar een andere regio als werkterrein om te zien. Zoals ze tegenover mij al te kennen hadden gegeven, dachten zij erover om een post in de Kiwirok te openen. In de loop van 1960 maakten zij een paar verkenningstochten daarheen. De missie, die de activiteiten van de zending aan de noordkant van de centrale waterscheiding met argusogen volgde, was er alles aan gelegen om zich ook aan die noordkant te vestigen. In februari 1961 reisde Pater S. Hylkema o.f.m. via de Sibil naar de Ok Bi en Ok Baab om in een zijdal van de Ok Bi, Abmisibil genaamd, een post te openen. De zendelingen hadden in de Kiwirok vrij snel een vliegveldje aangelegd en vertrokken op 1 februari 1961 met hun hele hebben en houden uit de Sibil via een MAF luchtbrug om zich daar definitief te vestigen.
Pater Mous o.f.m. was de eerste missionaris die na ‘kwartiermaker’ Van de Pavert op de post Sibil was gestationeerd. Mous bezocht in de loop van 1961 nog éénmaal de Kiwirok om te onderzoeken of er nog een geschikt terrein voor vliegveldaanleg was, maar uiteindelijk besloot de missie, mede door de toenemende druk van de UFM, om van vestiging aldaar af te zien en de er al geplaatste voorloper (lokale kwartiermaker) terug te trekken.
Hylkema had een moeizame start in Abmisibil. Hij trok drie maanden door het gebied op zoek naar een geschikte plaats voor de aanleg van een vliegveld en toen duurde het nog tot 1 maart 1963 eer er een proeflanding met een klein vliegtuig kon plaatsvinden en hij uit zijn nogal geïsoleerde positie was verlost. De missievlieger, Pater Vergouwen, die bij de bevoorrading van de buitenposten zo’n belangrijke rol speelde, verongelukte op 27 april 1963 met zijn vliegtuig (Tango Hotel) tijdens een vlucht naar de Sibilvallei.
De missie ontplooide de gebruikelijke activiteiten zoals de bouw van een missiestatie en een kerk en de opening van dorpsschooltjes. In de loop van 1961 waren er in de Sibil al 1 gesubsidieerde (Mabielabol) en 4 ongesubsidieerde schooltjes (Kigonmedip, Lewengbon, Banoemdol en Bilomien). Dit lijkt nogal voortvarend, maar het absenteïsme was vaak vrij hoog omdat men onvoldoende voedsel had en/of in de tuinen moest werken en in ieder geval ook nog niet gewend was aan de routine van dagelijks schoolbezoek. Hoe het zij, de jeugd vormde de primaire doelgroep voor de kerstening want met de oudere ‘heidenen’ voorzag men niet direct veel succes te zullen boeken. En zo werden dan al op 1 juli 1962 de eerste 23 schoolkinderen gedoopt. Eind 1962 was het kerkje op Mabielabol gereed. Toen Hylkema in mei 1969 uit het Sterrengebergte vertrok beheerde de missie in Ok Sibil en Bi-Baap een zestal door de regering erkende dorpsscholen. In de Kiwirok beheerde de UFM één erkende dorpsschool. Na pater Mous waren in de Sibilvallei o.a. nog de missionarissen Frankenmolen, De Gier, Koot, Zwartjes en Van Dijk geplaatst. Read more