Uitgelicht ~ Willem Pompe (1893-1968)

rechtvoetpompeUtrecht heeft een naam hoog te houden waar het gaat om humaan strafrecht. Deze strafrechtelijke en criminologische denkrichting is de basis geweest van wat later is genoemd de Utrechtse School. De grondlegger daarvan is prof. mr. Willem Petrus Joseph Pompe. De gevolgen van de Utrechtse school werken ook nu nog na in de wetenschap en de rechtspraktijk.

Willem Pompe werd geboren in Utrecht op 10 maart 1893 als zoon van Cornelis Andreas Pompe, een koopman in granen, en Johanna Maria Alijda Brom. Willem Pompe trouwde op 4 april 1923 met Petronella Cornelia Maria Jacoba Muijser. Uit dit huwelijk werden vijf kinderen geboren: twee zonen en drie dochters.
Pompe haalde in 1911 zijn eindexamen aan het Stedelijk Gymnasium in Utrecht, waarna hij aan de Utrechtse universiteit rechten ging studeren. In 1921 promoveerde hij in Utrecht cum laude bij professor David Simons (1860-1930) op “Beveiligingsmaatregelen naast straffen”. Daarna was hij advocaat in Amsterdam en later in Deventer. Bij de (her)oprichting van de Nijmeegse universiteit in 192318 werd hij daar hoogleraar. In 1928 volgde zijn benoeming als hoogleraar in Utrecht en opvolger van zijn promotor. Hij bleef hoogleraar in Utrecht tot 1963.
In de Eerste Wereldoorlog, waarbij Nederland neutraal bleef, had Pompe na de mobilisatie gediend in het leger. Bij de Tweede Wereldoorlog nam hij duidelijk stelling. Onder meer als lid van de discussiegroep 1936-1937 van enkele Utrechtse hoogleraren had hij het nationaal-socialisme scherp veroordeeld. In 1943 legde hij zijn ambt als hoogleraar neer en van 1943 tot 1945 moest hij onderduiken.
Pompe vervulde tijdens zijn hoogleraarschap, maar ook daarna, een groot aantal nevenfuncties. Zo was hij voorzitter van de Centrale Raad van Advies voor het Gevangeniswezen, de Psychopatenzorg en de Reclassering, raadsheer in de Bijzondere Raad van Cassatie, voorzitter van de Pax Romana19 en voorzitter van de Beneluxcommissie tot eenmaking van het recht. Hij ontving eredoctoraten in Gent en Leuven en werd in 1950 lid van de KNAW.

Willem Pompe was overtuigd rooms-katholiek, hetgeen zijn leven heeft getekend. Daarnaast stond hij sympathiek tegenover het socialisme. Deze combinatie was in zijn tijd betrekkelijk uitzonderlijk. Pompe had een sterk karakter en hij zette zich fel in voor datgene waarin hij geloofde. Hij wist wat hij wilde en hij was daarin consistent. Op herhaalde eervolle uitnodigingen om minister van Justitie te worden of lid van de Hoge Raad der Nederlanden ging hij niet in. Hij wilde hoogleraar blijven. In de beschrijvingen van Pompe vind je vaak woorden terug als waarderen en rechtvaardigheid, sociaal-bewogen solidariteit met zwakkeren en barmhartigheid.
Contantijn Kelk schrijft: “Hij stond zó krachtig voor zijn humane principes dat hij deze tot op het venijnige, ja haast diabolisch, af kon verdedigen. Een oud-leerling gaf daarvan eens déze typering: “een fluwelen handschoen in een ijzeren vuist”.

In zijn afscheidscollege “Strafrecht en vertrouwen in de medemens” van 26 september 1963 waarschuwde Willem Pompe voor vergelding als lege formule als bijvoorbeeld in de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf aan de gevangene niet de gelegenheid wordt geboden om het in hem verloren vertrouwen weder te verdienen: dit is pas de werkelijke betekenis van het boeten in de zin van goedmaken. Volgens Pompe dienen aan vergelding ten grondslag te liggen de persoonlijke verantwoordelijkheid van de mens én het goedmaken van de (mis)daad. Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

Dilemma 3 ~ De Utrechtse School

Dilemma3Een rechtsstaat kent geen absolute vrijheid. Het recht stelt grenzen. Menselijke onvolmaaktheid leidt tot overtreding van deze grenzen.

Is de bestraffing ter goedmaking van het begane onrecht louter gericht op vergelding of staat zij in het teken van barmhartigheid, vergevingsgezindheid en terugkeer in de samenleving?

Lees hier het hoofdstuk uit Recht te voet: : Willem Bekkers – De Utrechtse School.

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

Recht en Kunst

rechtvoetarsInleiding
Het Latijnse Ars staat voor vaardigheid en dus ook voor vaardigheid in de rechtspleging als “de onwankelbare en voortdurende wil om ieder het zijne te geven”.
Recht en rechtspleging zijn begrippen uit de wereld van kunde en kunst, althans behoren dat te zijn. De dagelijkse rechtspraktijk blijkt vaak minder ambitieus. In de loop der eeuwen hebben kunstenaars zich laten inspireren door het recht en de rechtspleging – denk bijvoorbeeld aan Het Laatste Oordeel van Michelangelo – maar hebben er ook als iedere andere burger op een meer prozaïsche manier mee te maken.

“Daar is Utrecht een stad met een geheim, een lichtelijk waanzinnige stad”[1]

In Nederlandse steden staan weinig beelden die naar moord en doodslag verwijzen. Ook roof, plundering of welke schennis dan ook, blijven in de openbare ruimte meestal buiten beeld. Utrecht vormt daar geen uitzondering op. Zo verwijst slechts één van de driehonderdtwintig gebeeldhouwde lantaarnconsoles langs de Utrechtse grachten waar deze stad beroemd om zou moeten zijn, naar een moord en dan nog een uit een ver verleden. Maar des te meer valt er te vertellen over de combinatie juristerij en beeldende kunst in de Utrechtse openbare ruimte.

Apologie van de misdadiger
De Vereniging voor Cultuur Onderzoek hield in 1928 haar jaarcongres te Utrecht. Waar precies, vermeldt de geschiedenis niet. Gastspreker was de heer Opper-Boef. Hij sprak zonder papier, recht uit zijn beklemd gemoed. De journalist en letterkundige P.H. Ritter jr. (1882-1962), van 1918 tot 1934 hoofdredacteur van het toen gezaghebbende Utrechts Dagblad, hoorde de heer Boef aan en tekende de apologie van de misdadiger op.[2] Het was een vlammend betoog van de maatschappelijk verworpene ten overstaan van “ …u, congresgangers wier wereld maar twee idealen kent, formele rechtvaardigheid en doelmatigheid, gij hebt eerst de materie geordend, toen het verstand en daarna de ziel”. De heer Boef slingerde vragen de zaal in zonder ook maar een begin van een antwoord te verwachten. “Wie uwer weet wat lijden is? Wie uwer is tot leed verkoren en geboren, omdat hij leeft uit een ándere natuur? Wie uwer weet het, als een wet, als een ijzeren noodzaak, dat het einde zonder hoop zal zijn, en wie heeft de moed de misdaad te beschrijven in het besef dier zekerheid? Ik ken de hartstocht, de tomeloze passie, waarover gij alleen maar bleke verzen schrijft binnen de leunstoelen op uw studeerkamers.” De Opper-Boef kreet aan het slot van zijn hartstochtelijke verdediging van het maatschappelijk onaangepaste, “O, lafaards, zal het dan gebeuren, zelfs aan het einde der dagen, dat gij mijn geest gevangen neemt in uwe sociale regelmatigheid?”

Na deze dramatische woorden wist de voorzitter van de Vereniging voor Cultuur Onderzoek niets anders te bedenken dan ten overstaan van de nog nazinderende zaal het voorstel te doen een permanente subcommissie in te stellen voor onderzoek van de positieve-negatieve romantische aristocratische-democratische criminalethiek. Van deze permanente subcommissie is overigens naar ons weten, niets meer vernomen.

rechtvoetkunstMajestueus
De Utrechtse schilder Pyke Koch, wiens werk tot de absolute top behoort van wat op het terrein van het magisch realisme tot stand is gebracht, had zich waarschijnlijk goed thuis gevoeld in zo’n permanente subcommissie. Hij liet immers in woord en geschrift blijken, onder andere in artikelen die in 1940 en begin ’41 in het nationaal-socialistisch tijdschrift De Waag verschenen, groot voorstander te zijn van een aristocratischedemocratische volkscultuur en schreef zich in 1941 in bij de Kultuurkamer. Na de oorlog is hem zijn politieke positiebepaling zeer verweten. In 1950 kreeg hij door de Ereraad voor de Kunst, een expositieverbod van een jaar opgelegd.

Piet Frans Christiaan Koch (1901-1991), door zijn klasgenoten op het gymnasium te Nijmegen en later in het Utrechts Studenten Corps, Pyke genoemd naar de Pijkestraat in de rosse buurt van de benedenstad van Nijmegen, besloot plotseling in de warme zomer van 1927, vlak voordat hij zijn doctoraal examen rechten zou afleggen, kunstschilder te worden. Hij was autodidact en wilde technisch perfecte schilderijen maken die de tand des tijds zouden doorstaan. “Oudmeesterlijke fijnschildertechniek” zoals Carel Blotkamp, de best ingevoerde in de Koch-kunde, het noemt.

In 1928 betrok Koch het huis Oudegracht 341, waar ook zijn literaire vrienden Jan Engelman, Cola Debrot en Martinus Nijhoff in de jaren dertig kortere of langere tijd verbleven. De heren waren overigens regelmatig te vinden in Café Flora – nu stadscafé Heerenplein – op de hoek van het Lucas Bolwerk en de Nobelstraat. Daar is een mooi verhaal over. Op een zomerse avond in 1935 zitten Nijhoff, Debrot, Engelman en Koch op het terras van Flora, bij hen voegden zich Hendrik Marsman en Wouter Paap, muziekrecensent en -essayist. Onder het genot van de nodige drank, hebben ze het over de kortst mogelijke karakterisering van de Utrechter. Vele rondes van discussie volgen, telkens kan het kernachtiger. Aan het einde van de avond zijn ze eruit. Het levensmotto van de Utrechter kan volgens de heren kort en goed luiden: “Alles is niets”. [3]

Op 7 mei 1934 huwde Koch jkvr. Hedwig Maria de Geer, Heddy genoemd, de oudste dochter van op dat moment Minister van Staat jhr. mr. Dirk Jan de Geer, de later zo jammerlijk mislukte minister president. In 1940 maakte Koch een majestueus schilderij van Heddy, een portret ten voeten uit, 230 x 130 cm. Van 26 oktober tot en met 6 november 1940 werd dit schilderij getoond bij Kunstliefde, Nobelstraat 12. Koch had bedongen dat alleen dit werk in een verder lege en zwart geverfde ruimte zou hangen. Het jaarverslag 1940 van Kunstliefde vermeldt: “De toeloop naar deze unieke tentoonstelling was zóó groot, als zelden voorkwam in de geschiedenis van de door Kunstliefde gehouden tentoonstellingen (…). In ieder geval is gebleken, dat wij een werk geëxposeerd hebben, waarvan de stijl in hooge mate actueel is te noemen”.
Actueel was het zeker. Het schilderij werd niet alleen op de artistieke kwaliteiten ervan beoordeeld, maar zeker ook op de vermeende waardering die het uitspreekt voor de ‘nieuwe corporatistische orde’ naar Italiaans neofascistisch model. Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

Uitgelicht ~ Marsman en Achterberg

Gerrit Achterberg, 1958

Gerrit Achterberg, 1958

Bij een thema Recht en Kunst in Utrecht mag de in Zeist geboren advocaat Hendrik Marsman 15 (Zeist 1899 – Het Kanaal 1940), die als dichter grote faam verwerft, eigenlijk niet ontbreken[1]. Hij gaat in Utrecht naar de Rijks H.B.S. aan de Kruisstraat, studeert Rechten in Leiden en Utrecht en woont van 1929 tot 1933 in de Oudwijkerlaan alhier. Hij houdt kantoor in het hoekhuis Domstraat/Voetiusstraat. De Domstad is door de eeuwen heen een bron van inspiratie voor dichters en zangers, zo ook voor Marsman. In zijn gedicht Zonnige Septembermorgen dat begint met ‘De zomer en de late rozen / zijn zacht ontblaadrend uitgebloeid’, gebruikt hij op een schitterende wijze de Nieuwegracht als decor voor zijn poëzie. Maar net als bij andere dichters, ontlokt de stad niet alleen vreugdevolle verzen aan Marsman. Zo laat hij in een ander gedicht duidelijk merken niet zo tevreden te zijn met de uitstraling die van de Bisschopsstad uitgaat. De eerste drie regels van dat schimpdicht uit 1935 kun je nu terugvinden op de gevelsteen van het hoekhuis waar Marsman in zijn Utrechtse tijd kantoor houdt:

Geen stijl, maar des te meer karakter heeft de stad, een harde en benepen
eigenzinnigheid,
die zich de maat van alle dingen waant;

Verderop in het gedicht deze voor Utrecht eveneens weinig vleiende strofe:

nergens ter wereld
heeft een kleinburgerlijke actualiteit
zich zo voornaam versierd met het tot op de draad versleten goudbrokaat der
middeleeuwen,
nergens ook kraait de haan der mediocriteit
zo oerparmantig koning;

Hendrik Marsman 1899 - 1940

Hendrik Marsman 1899 – 1940

In 1935 legt Marsman zijn werk als advocaat neer en verhuist hij naar Frankrijk om zich geheel aan zijn dichterschap te wijden. In juni 1940 gaat hij aan boord van een schip om het vrije Engeland te bereiken, maar het schip loopt averij op en zinkt. Marsman verdrinkt. Een groot verlies dat de – door Marsman bewonderde, maar verder nog niet zo bekende – dichter Gerrit Achterberg inspireert tot gedichten:

Red Marsman, die in Frankrijk woont, o God.
Geef hem een tempel om naar toe te vluchten. (…)
Misschien dat eens de parelvissers van Bizet hem vinden,
(…)
Dan zullen wij hem op de waterheuvelen zien staan,
zeggend tegen de hoogste sterren doods diepzeegedicht.

Deze Gerrit Achterberg (Neerlangbroek 1905 – Leusden 1962) groeit uit tot een van de belangrijkste dichters van het Nederlandse taalgebied uit de vorige eeuw. Maar zijn leven is geen triomftocht. Sinds de Achterbergbiografie van Hazeu, waarvan de eerste editie in 1988 verschijnt, is dat wat publiek geheim heet te zijn, publiek bekend: Achterberg schiet op 15 december 1937 in het huis in de Boomstraat 20 bis te Utrecht zijn hospita dood en verwondt haar dochter. Enkele uren na zijn daad meldt Achterberg zich bij de politie en verblijft hij tot juni 1938 in voorarrest. Op grond van het rapport van de Commissie van Voorlichting in Strafzaken in het Arrondissement Utrecht, dat op 21 april 1938 verschijnt en een rapport van de gezaghebbende Utrechtse psychiater Van der Hoeven, past de rechtbank in Utrecht op 2 juni 1938 het toenmalige art. 37 lid 1, van het Wetboek van Strafrecht toe. Achterberg wordt vanwege zijn psychiatrisch ziektebeeld (de commissie spreekt van een psychopaat) niet toerekeningsvatbaar geacht. De rechtbank ziet af van straf-oplegging en stelt hem, mede op grond van de ontvangen rapporten, ter beschikking van de regering (toen TBR). Een jarenlange tocht door inrichtingen volgt. In 1955 zal hij van die terbeschikkingstelling worden ontslagen en krijgt hij als ieder mens een nieuwe kans in de maatschappij. Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

Dilemma 4 ~ Recht en kunst

Dilemma4De verhouding tussen recht en kunst is een complexe.

Is een kunstuiting op dezelfde manier onderworpen aan de regels van het recht als ieder ander object of behoort zij tot een domein waarop het recht geen greep zou moeten hebben? Behoren dus met andere woorden kunstuitingen vrij te zijn van rechterlijke bemoeienis omdat zij een hoger goed vertegenwoordigen of maakt het feit dat iets een kunstzinnige uiting is niet uit voor een beoordeling in rechte?

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

De Vrede van Utrecht

rechtvoetoorlogInleiding
De totstandkoming van de Vrede van Utrecht in 1713 door diplomatie was opmerkelijk. Al een eeuw eerder had Hugo de Groot geschreven “Over het recht van oorlog en vrede”. De Nederlanders kwamen er bij de Vrede van Utrecht bekaaid van af schrijft Renger de Bruin in dit hoofdstuk. Was er een andere reële keuze? Na dit vredesverdrag werden in Europa en de rest van de wereld nog veel oorlogen gevoerd.

Na de wereldoorlogen van de vorige eeuw groeide de behoefte aan internationale samenwerking en het besef dat conflicten ook anders dan met oorlog kunnen worden opgelost, ook in de dagelijkse rechtspraktijk.

De Vrede van Utrecht
Op 11 april 1713 zetten Britse en Franse diplomaten hun handtekening onder een vredesverdrag dat een bloedige oorlog tussen hun landen beëindigde. Toen de inkt was opgedroogd, ondertekenden zij een handelsovereenkomst. Vervolgens tekenden vertegenwoordigers van de Britse bondgenoten Savoye, Portugal, Pruisen en de Republiek der Verenigde Nederlanden soortgelijke verdragen met de Fransen. Tegen de tijd dat de Nederlanders aan de beurt waren, had de klok van twaalf allang geslagen. Hoewel het dus al enkele uren 12 april was, droeg het Frans-Nederlandse verdrag toch de datum 11 april. Er zouden nog meer vredesverdragen volgen, die wel later gedateerd zijn. Dat gebeurde niet alleen in Utrecht, maar ook in andere steden: Rastatt, Baden en Antwerpen.

De vredesverdragen waren het resultaat van onderhandelingen in het Utrechtse stadhuis. Naast de plenaire zittingen waren er de bilateraaltjes in de ruime woningen die de gezanten langs de Utrechtse grachten betrokken hadden. Vooral de Brit John Robinson en zijn Franse collega Melchior de Polignac hadden veel informeel contact, tot grote verontrusting van de Britse bondgenoten. Voor het uitwerken van de resultaten hadden de gezanten een complete staf tot hun beschikking. Daarin was voldoende juridische expertise aanwezig om tot een sluitende verdragstekst te komen. De gezanten zelf hadden meestal een militaire of een kerkelijke achtergrond, hoewel er onder hen ook juristen waren, zoals de Hollander Willem Buys.

Diplomatie in de vroegmoderne tijd
De Vrede van Utrecht markeert de definitieve overgang van een vorsten- naar een statensysteem. In de Middeleeuwen voerden koningen hun leenmannen persoonlijk aan in de strijd. Wanneer de oorlog voorbij was, spraken zij zelf (of hun naaste verwanten) over vrede. Nog in 1529 kwamen de tante van Karel V en de moeder van Frans I tot de Damesvrede van Kamerijk. Staten waren volledig verbonden met de vorst, ook in financieel opzicht. In de zestiende eeuw kwam er steeds meer kritiek op vorsten wanneer die in strijd handelden met de belangen van hun onderdanen. Het denken over een onderscheid tussen vorsten en staten zette door. In republieken als Zwitserland, de Nederlanden en voor korte tijd Engeland ontwikkelden geleerden, met name juristen, ideeën over staten, naties en volkeren. Hugo de Groot schreef gezaghebbende werken over internationaal recht. Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share
image_pdfimage_print

  • About

    Rozenberg Quarterly aims to be a platform for academics, scientists, journalists, authors and artists, in order to offer background information and scholarly reflections that contribute to mutual understanding and dialogue in a seemingly divided world. By offering this platform, the Quarterly wants to be part of the public debate because we believe mutual understanding and the acceptance of diversity are vital conditions for universal progress. Read more...
  • Support

    Rozenberg Quarterly does not receive subsidies or grants of any kind, which is why your financial support in maintaining, expanding and keeping the site running is always welcome. You may donate any amount you wish and all donations go toward maintaining and expanding this website.

    10 euro donation:

    20 euro donation:

    Or donate any amount you like:

    Or:
    ABN AMRO Bank
    Rozenberg Publishers
    IBAN NL65 ABNA 0566 4783 23
    BIC ABNANL2A
    reference: Rozenberg Quarterly

    If you have any questions or would like more information, please see our About page or contact us: info@rozenbergquarterly.com
  • Follow us on Facebook & X & BlueSky

  • Archives