Noam Chomsky: Trump Is Quite Capable Of An “October Surprise”
We take as axiomatic that the United States is a democracy, yet there can be no denying the fact that the country has been rapidly sliding into authoritarianism since Trump came to office, partly thanks to an antiquated mechanism known as the Electoral College. Trump’s removal of independent government watchdogs, his constant attacks on media, his divisive rhetoric, the way he has handled the coronavirus pandemic, his decision to send federal agents to crush protests, and his suggestion about postponing the November general election are but a small sample of Trump’s autocratic leadership, yet they speak volumes about the dark cloud over the U.S. In fact, it is quite conceivable that the worst is yet to come, says leading public intellectual Noam Chomsky. In this exclusive interview for Truthout, Chomsky says an “October surprise” from Trump or his cronies cannot be ruled out.
C.J. Polychroniou: Since coming to power, Trump has taken various steps to rule like an autocrat. His latest tactic is to send federal agents into cities to crush protests. Can you talk about the political aims behind Trump’s abuse of his law enforcement powers, and whether these actions have a precedent in modern U.S. history?
Noam Chomsky: The renowned economist James Buchanan, one of the leading figures of U.S.-style “libertarianism,” observed in his major work The Limits of Liberty that the ideal society should accord with fundamental human nature, which makes good sense. Then comes the next question: What is fundamental human nature? He had a very simple answer: “In a strictly personalized sense, any person’s ideal situation is one that allows him full freedom of action and inhibits the behavior of others so as to force adherence to his own desires. That is to say, each person seeks mastery over a world of slaves.”
It is not easy to find real human beings who suffer from this pathology, but Trump seems to be a good candidate…. When inspectors general begin to fulfill their duty of inquiring into the swamp of corruption he’s created, he fired them. The U.S. attorney for the Southern District of New York was summarily dismissed when he made the same error, replaced by a flack for private equity.
Next in turn is the military: “The White House is intensifying an effort to hire Pentagon personnel with an undisputed allegiance to President Trump … current and former officials said.” When the Senate did not quickly confirm his choice, retired Gen. Anthony Tata, to fill “the Pentagon’s top policy job,” Trump simply appointed him without the required Senate approval. This has been standard procedure under Trump. Why bother with the legal formality of Senate confirmation?
Practices are much the same when the population dares to raise its head. They are then threatened with “ominous weapons” and “vicious dogs,” the latter a reference to the attack on civil rights protesters that aroused horror and contempt when they were used in the deep South 60 years ago. Overruling state and local officials [Trump] sent paramilitaries to assault protesters in Portland, Oregon, including the elite Border Patrol Tactical Unit (BORTAC), trained to use violence with little oversight against miserable refugees dying in the harsh Arizona desert not far from where I live.
Confronting Portland’s “Wall of Moms” with brute force does not go over too well with the general public, even arousing protests that it can’t happen here: We’re not Italy under Mussolini!
BORTAC was therefore withdrawn from Portland and returned to its mission of demonstrating that it can and doeshappen here, even if we choose not to look. A few days after leaving Portland, heavily armed BORTAC units raided a humanitarian aid station for fleeing refugees in the Arizona desert, “detaining over thirty people who were receiving medical care, food, water, and shelter from the 100+ degree heat. In a massive show of force, Border Patrol, along with BORTAC, descended on the camp with an armored vehicle, three ATVS, two helicopters, and dozens of marked and unmarked vehicles,” a No More Deaths news update reports.
There’s plenty more.
Jean Rhys en Ed. de Nève – Een dubbelportret
I. Jean Rhys
Tot de meer opmerkelijke literaire comebacks van de vorige eeuw behoort die van Jean Rhys, de Engelse schrijfster die in 1927 debuteerde, maar pas in 1966 naam maakte. Over haar leven is weinig bekend en wat bekend is, is vaak verkeerd.
Ella Gwendolyn Williams, zoals haar eigenlijke naam luidt, werd op 24 augustus 1894 geboren in Roseau op Dominica, in West-Indië, als dochter van een arts uit Wales en een Creoolse. Dat is niet – zoals vaak gedacht wordt – een kleurlinge, maar een blanke geboren in de koloniën. Toen Jean Rhys het omslag zag van de Nederlandse vertaling van Wide Sargasso Sea, waarop een Surinaamse in klederdracht staat afgebeeld, zei ze: ‘What’s that woman with that funny hat doing on a book of mine?’
Haar moeder was een strenge Schotse vrouw met de meisjesnaam Lockhart, afkomstig uit een oud geslacht, dat zich al twee generaties als planters in West-Indië had gevestigd. Maar ze was ’zwaar’ gebleven, ze kon niet Engelser.
Ella is op één na de jongste van drie meisjes en twee jongens. Het was de gewoonte de dochters naar een finishing school in Engeland te sturen, maar Ella wil toneelspeler worden en haar vader steunt haar in dat wilde plan. Op zestienjarige leeftijd vertrekt ze naar een tante in Engeland, maar al na een paar maanden sterft haar vader en is er geen geld meer om de studie voort te zetten.
Ze verwisselt de theorie voor de praktijk en trekt rond met een music-hall gezelschap. Een ervaring die later zijn neerslag zal vinden in de roman Voyage in the dark (1934). Nog tijdens de Eerste Wereldoorlog ontmoet ze Jean Lenglet, geboren in Tilburg als zoon van een Franse vader en een Nederlandse moeder, die op zijn zeventiende naar Parijs getrokken was waar hij schilderlessen volgde aan de academie en ‘s avonds zong in de cabarets Le Chat Noir en Le Lapin Agile op Montmartre. Later zou hij onder de naam Edouard de Nève een aantal boeken publiceren.
Ze trouwen in 1919 en wonen korte tijd in Den Haag, maar zijn werk als secretaris en tolk bij de Vredescommissie brengt hen onder meer naar Boedapest en Wenen. Het is een gelukkige tijd. Ze hebben geld, Ella wordt bewonderend la poupée de porcelaine de Saxe, het poppetje van Saksisch porcelein, genoemd en herinnert zich deze periode later in vrolijke verhalen.
Op weg van Boedapest naar Parijs wordt in Ukkel een dochter geboren, Maryvonne. Ze is niet blij met het kind: ‘damned baby’. Al eerder had ze een zoontje gekregen, dat na een paar weken aan longontsteking overleden was.
In de jaren twintig oefende Parijs een grote aantrekkingskracht uit op jonge Engelse en Amerikaanse kunstenaars. Ella en Jean vestigen zich op la Rive Gauche, de linker Seine-oever. De Engelse schrijver en editor Ford Madox Ford placht in die dagen als een kloek jonge artistieke talenten te bewaken en hulp op allerlei gebied te offreren. Zo ontmoet hij ook Jean Rhys wanneer haar huwelijk is stukgelopen. Haar hele bezit bestaat uit “een jurk, een paar schoenen en het manuscript van een onpubliceerbare roman”. Ze vindt onderdak op 84 Rue Notre Dame des Champs, in het huis van Ford en zijn tweede vrouw, Stella Bowen. Ford geeft haar literair en Stella cosmetisch advies, maar het blijft niet bij beleefdheidsvragen.
Stella Bowen: “Ik was ongemeen langzaam in de ontdekking dat zij en Ford verliefd waren. (..) Ik was gecast in de rol van de gelukkige echtgenote die alle kaarten in handen hield, en het meisje in die van de arme, moedige en wanhopige bedelares die voorbestemd was teleurgesteld te worden door de bourgeoisie. Ik leerde welk een machtige wapens zwakheid en pathos waren en hoe sterk de positie is van iemand die niets te verliezen heeft.”
De verhouding duurt niet lang, maar vindt zijn literaire neerslag in twee romans van Jean Rhys. Ford en Bowen zijn geportretteerd als het ‘ruimdenkende’ echtpaar Heidler in Quartet (1927) en ook De Nève is aanwezig in de persoon van Stephan. De periode na de relatie is verwerkt tot After leaving Mr. Mackenzie (1930).
Dezelfde situatie als in Quartet wordt beschreven in een boek van De Nève, In de strik (1932), maar dan vanuit het perspectief van Stephan die in de gevangenis zit. Ford – wiens echte naam Hueffer is – wordt opgevoerd als Hübner. Henriëtte van Eyk, de tweede vrouw van De Nève/Lenglet: “Stephan werd gearresteerd wegens oplichterij. Maar in werkelijkheid, vertelde hij me, is hij gearresteerd omdat hij probeerde Ford te vermoorden. Hij was ontzettend jaloers.”
Ford publiceert enkele verhalen van Jean Rhys in zijn Transatlantic Review en schrijft in een voorwoord bij haar debuut, de verhalenbundel The Left Bank and Other Stories (1927): “Miss Rhys’s work seems to me to be very good, so vivid, so extraordinarily distinguished by the rendering of passion, and so true, that I wish to be connected with it. ”
Ze komt in contact met James Joyce, Ezra Pound en Ernest Hemingway, maar zo heel belangrijk zal de rol die ze in Montparnasse speelde, niet geweest zijn. In geen enkele van de talloze studies en memoires over die tijd wordt ze ook maar genoemd. Haar laatste jaren in Parijs zijn ongelukkig, met vaak alleen de fles als gezelschap. Aan het eind van de jaren twintig keert ze terug naar Engeland.
Tot 1933 wil Jean Lenglet niet van een scheiding weten, om precies te zijn tot hij Henriëtte van Eyk leert kennen. Van Eyk: “Toen we trouwden zou Maryvonne bij haar moeder blijven, maar dat ging niet, omdat die zo vreselijk dronk. En als ze dronk, werd ze zo agressief. Maryvonne had geen leven, ze kreeg niet regelmatig te eten. Toen is ze weer naar Nederland gehaald, en werd op een katholieke kostschool gedaan.”
Octave Mirbeau: het gedroomde reisverslag
In 1907 publiceerde de Franse schrijver Octave Mirbeau – zie Rozenberg Quarterly 1 aug. j.l. – een boek getiteld La 628-E8. Het is een merkwaardig boek, niet alleen vanwege de raadselachtige titel, ook door de inhoud. 628E8 is het nummerbord van een auto, een Charron Girardot & Voigt uit 1903, waarmee Octave Mirbeau rond 1905 een aantal reizen door het noorden van Frankrijk, België, Nederland en Duitsland gemaakt zou hebben. Het boek oogt op het eerste gezicht als een reisverslag, maar is het dat wel? Waarom wijkt dit boek qua inhoud zo af van het andere werk van Mirbeau? Wat probeert hij de lezer met dit boek duidelijk te maken?
Ongelijkheid
Het Dagboek van een kamermeisje van Octave Mirbeau zal voor veel lezers geen onbekende titel zijn, en anders is men misschien bekend met een van de vier filmversies van het boek. De strekking van dat boek is een aanklacht tegen de sociale ongelijkheid in de samenleving, vormgegeven in dagboekfragmenten van het kamermeisje Célestine. Vanuit haar ondergeschikte positie weet zij zich op de maatschappelijke ladder op te werken tot café-eigenaresse. Eenmaal daar, dan blijkt haar houding tot haar ondergeschikten nauwelijks anders dan die van haar vroegere werkgevers. Zo zie je maar, de kans is klein is dat in maatschappelijke verhoudingen wezenlijk iets kan veranderen, stelt Mirbeau.
Collagetechniek
Dagboek van een kamermeisje was een rechtlijnige roman volgens de toen heersende literaire traditie, het eerder verschenen Le jardin des supplices (De tuin der folteringen, 1899) was dat zeker niet. Mirbeau plaatste hierin fragmenten in een verschillende schrijfstijl, met verschillende verhaallijnen in een niet-chronologische volgorde. In het boek levert hij kritiek op de Franse binnenlandse en buitenlandse politiek, kolonisatie en de Europese zogenaamde beschavingsvormen.
In La 628E8 past Mirbeau een soortgelijke collagetechniek toe. Ogenschijnlijk is het boek een reisverslag: Mirbeau maakt met een auto met chauffeurmonteur diverse reizen door Frankrijk, Nederland, België en Duitsland. Op niet-chronologische wijze beschrijft hij belevenissen en landschappen, steden, dorpen en personen. Als passagier vanaf de achterbank en tegelijk als deelnemer aan de reis levert hij commentaar op een breed scala aan onderwerpen. Hij schetst de leef-en werkomstandigheden van de arbeidende bevolking in plekken die hij doorkruist, hij reageert op sociale ongelijkheid, bekritiseert het militarisme en fulmineert tegen de kerk en haar instituties en tegen de Europese vorstenhuizen.
Satire
Tegelijkertijd pleit hij voor technische vernieuwingen die de mensheid vooruit zullen helpen in de hoop dat deze een betere wereld dichterbij brengen. Nu eens geeft hij zijn mening, dan weer laat hij iemand die hij ontmoet de kritiek leveren. Aan de ene kant komt hij onomwonden voor zijn opvatting uit, dan weer verbergt hij deze subtiel onder een laagje cynisme of hij draait zijn kritiek juist om en verpakt deze als satire, waarmee hij de lezer op het verkeerde been zet.
Maar is het boek ook werkelijk een reisreportage? Mirbeau zelf schrijft: ‘Maar is het wel een verslag? Is het zelfs wel een reis? Zijn het niet eerder dromen, dagdromen, herinneringen, indrukken en verhalen die niets te maken hebben met de bezochte landen maar die eenvoudigweg in mij werden opgeroepen door het gezicht van iemand die ik ontmoette, een landschap dat ik vluchtig zag of een stem die ik dacht te horen zingen of huilen in de wind?’
Inderdaad levert het verslag geen enkel bewijs dat de verhaalde reizen ook daadwerkelijk zo hebben plaatsgevonden. Mirbeaus verslag kan net zo goed met een Baedeckergids als bron, in zijn studeerkamer tot stand zijn gekomen. Koos hij bewust voor deze literaire vorm omdat de traditionele romanvorm hem te weinig mogelijkheden bood? Wellicht kon hij zo beter aandacht schenken aan zijn maatschappijkritiek, aan observaties van sociale omstandigheden en zijn hoop op verandering van de samenleving.
Religieuze walm
Het commentaar bij zijn waarnemingen is soms geraffineerd, vaak met enige nuance, dan weer recht voor z’n raap, gekoppeld aan gebeurtenissen die een reiziger mee zou kunnen maken. Zijn kritiek op sociale omstandigheden verpakt hij in woorden waaruit een duidelijke sympathie blijkt voor werkvolk als arbeiders, dienstmeiden en bedienend personeel. Wanneer zijn chauffeur het niet zo nauw neemt met het geld van zijn opdrachtgever als hij moet tanken en iets in eigen zak steekt, doet Mirbeau daar niet moeilijk over.
Soms stapt hij in de huid van de heersende elite: hij noemt Frankrijk het land van ‘vooruitgang, edelmoedigheid en vernuft’. De cynische ondertoon is duidelijk want zijn klaagzang over de slechte wegen en de armoedige dorpen en steden in het noorden van Frankrijk, is de weerklank van de werkelijkheid.
België vindt hij niet veel beter. In dat land is sprake van een ‘verziekende, religieuze walm’ die ‘een sombere schaduw werpt’ over het land. Het katholicisme noemt hij een ‘koppig geloof’ waarmee hij zijn afkeer van de kerk laat blijken en Brussel vindt hij een afgrijselijke stad. De Belgische koning leidt volgens hem aan grootheidswaanzin. En wat is er over van het België als arbeidersbolwerk dat opstand en verzet kende? Is het wellicht ingepakt door de als inquisitie opererende priesters en bisschoppen, zo vraagt Mirbeau zich af.
Cynische bespiegelingen
Zijn kritiek op vorstenhuizen en militarisme verpakt hij in een gesprek met een anonieme medereiziger in Duitsland. Hij laat deze fulmineren tegen keizer Wilhelm II, diens militarisme, grootheidswaanzin en afkeer van socialisten.
Andere onderwerpen behandelt hij meer bespiegelend. Opmerkelijk is bijvoorbeeld hoe hij over dieren schrijft. Aan de ene kant schetst hij een gemoedelijke sfeer waarbij dieren in de landerijen grazen, aan de andere kant vindt hij dat koeien, paarden en kippen toch wel dom en paniekerig reageren op het verschijnsel auto. Maar ja, dit is onontkoombaar, want is immers de auto niet het voorbeeld van de vooruitgang? Daar kan dus wel eens iets mis gaan.
Met dezelfde cynische ondertoon trekt hij die lijn door naar de mens. De auto symboliseert progressie en verbetering, en Mirbeau juicht bijna wanneer hij beschrijft hoe heerlijk het is ‘een beest’ te worden in een auto, landschappen aan je voorbij te zien flitsen, over wegen te zoeven, en onderdeel te zijn van snelheid. De mens verliest in een auto weliswaar ieder gevoel voor menselijkheid, maar dat is de consequentie van vooruitgang. Dat moet die domme plattelanders die deze stap vooruit niet accepteren, maar eens duidelijk gemaakt worden. Ze moeten niet zeuren. En wanneer die vooruitgang een mensenleven kost (in het boek sterft een meisje door een ongeluk met een auto), dan is dat sneu, maar zo nu en dan onvermijdelijk.
Vernieuwende kunstvormen
Mirbeau stond open voor radicale vernieuwing, voor positieve veranderingen. Dat blijkt uit zijn artikelen waarin hij zich een aanhanger van het anarchisme toont, maar al eerder uit zijn belangstelling voor vernieuwende kunst en cultuur, zoals het Franse expressionisme, voor het werk van schilders als Paul Signac, Pissaro en Van Gogh. Met het boek La 628E8 sluit hij zich aan bij de vernieuwing in de kunst rond de eeuwwisseling. Literatuur moest immers niet een behoudend, statisch karakter hebben, niet krampachtig vasthouden aan tradities vond hij, maar juist doorbrekend zijn en nieuwe vormen ontdekken. Zij moet andere richtingen aanboren en open staan voor andere kunstvormen. Mirbeau doet dat met La 628E8 door observaties van de dagelijkse werkelijkheid en een kritische maatschappijbeschouwing te vermengen. Niet in de vorm van een pamflet of een vlammend artikel, maar door dit subtiel als reisverslag te verpakken om zo een ander lezerspubliek te kunnen trekken. Hij speelde bovendien handig in op de in de negentiende eeuw ontstane belangstelling voor het (literaire) reisverslag.
Ontdekkingsreizen
In een periode van innovatieve ontdekkingen op het gebied van wetenschap en techniek en nieuwe richtingen in politiek, filosofie en cultuur, paste interesse voor andere landen, continenten en culturen. Er bleek vraag te zijn naar op papier gezette verslagen en beschrijvingen van reizen naar nauwelijks ontdekte streken en landen, maar ook naar dichter bij gelegen gebieden (bijv. Henry James, A Little Tour of France, 1884). Dit was voor het gemiddelde lezerspubliek onontgonnen terrein en vrijwel onbereikbaar vanwege de beperkte financiële middelen en de geringe reismogelijkheden in die tijd.
Zo schreef Goethe al in 1816 een verslag van een reis door Italië en al in de achttiende eeuw beschreven Samuel Johnson en James Boswell hun tochten door Schotland. In de negentiende eeuw verschenen serieuze verslagen van ontdekkingsreizen door Siberië, India, de Arabische landen en Afrika. Ook ontstond het fictieve reisverhaal, soms in de vorm van een (utopische) avonturenroman, zoals Gulliver’s Travels (1726) van Jonathan Swift dat al was. Ook een titel als Heart of Darkness (1902) van Joseph Conrad, werk van Robert Louis Stevenson en zelfs van Karl May passen in dit genre.
Avonturenverhalen
De tegelijkertijd toenemende frequente verschijning van goedkope lectuur, zoals populaire geïllustreerde tijdschriften waarin vaak sensationele reis- en avonturenverhalen werden opgenomen, zorgde voor een toename van het lezerspubliek. Met La 628E8 schaarde Mirbeau zich doelbewust onder de auteurs van het reisverhaalgenre. Zijn verslag heeft weliswaar geen opzienbarend karakter, maar precies daarom sloot het aan bij de dagelijkse werkelijkheid van lezers, die hij hoopte niet alleen enigszins in verwarring te brengen, maar toch zeker aan het denken te zetten.
Bronnen:
Een (gedeeltelijke) Nederlandse vertaling van La 628E8, met illustraties van de kunstenaar Pierre Bonnard verscheen als Bonnard, Schetsen van een reis. Uit het dagboek van Octave Mirbeau ‘La 628E8’. Met illustraties van Pierre Bonnard, Bloemendaal 1990.
Nummer 198 van het tijdschrift De AS (2017) is geheel aan Mirbeau gewijd.
Herman Sandman – Bob Dylan: Kovvie in ‘t Zielhoes
Zo schrijft de een over een optreden van Paul Simon in Haarlem, schrijft een ander over Bob Dylan die niet in Haarlem optrad en word je gewezen op het verhaal van Herman Sandman over een fietsende Dylan in het noorden van Groningen
Herman Sandman:
Bob Dylan, dé Bob Dylan, bracht tijdens Europese tournees wel eens een bezoekje aan het noorden van Groningen. De beroemde Amerikaanse singer/songwriter ging dan fietsen in de buurt van Noordpolderzijl. Hij vond het Hogeland mooi. De streek, het landschap, deed hem denken aan het gebied waar hij vandaan kwam, Duluth, Minnesota.
Het klonk te mooi om waar te zijn. Tot ik enkele weken later met Douwe van der Bijl in café De Drie Uiltjes zat. Douwe toonde zich een Dylan-fan en ik vertelde wat ik had gehoord.
‘Hm,’ zei hij.
Daarop kwam hij met een nog mooier verhaal.
Henk Scholte, onze Henk Scholte, in stad en ommeland bekend als verhalenverteller en folkzanger, was op een goede dag in Noordpolderzijl en stapte ’t Zielhoes binnen.
‘Hou is t?’ vroeg Henk aan de waard, de fameuze (inmiddels overleden) Siert van Warner.
‘Rustig,’ was het antwoord, ‘d’r zit allenig n gekke Amerikoan aan de bar kovvie te drinken.’
Waarop de blik van Scholte richting hoek van de bar ging en hij bijna een hartverzakking kreeg.
Bob Dylan.
Scholte begon vervolgens tegen de kroegbaas uit te varen: ‘Dat is gain gekke Amerikoan. Waist die wel wel dat is??!! Dat is Bob Dylan!!!’
Van Warner was bepaald niet onder de indruk: ‘Dat kin mie hailemoal niks schelen. As hai zien kovvie moar betoalt.’
Deze anekdote verscheen in Kleintje Boek & Wereld, uitgegeven door AFDH Uitgevers, Enschede/Doetinchem 2015.
Op zijn blog publiceerde Sandman in 2015 deze anekdote in het Engels. Met een extraatje. Als journalist wil Sandman natuurlijk weten of het verhaal wel op waarheid berustte. De eenvoudigste manier om daarachter te komen, was een berichtje aan Bob Dylan sturen.
Na een tijdje kwam het antwoord. Van meneer Dylan zelf.
[…] I remember riding past places with names like Usquert, Stitswerd en Zandeweer. We had coffee in a café with a strange owner. He just sat there. But you know, I still liked it there, because it was the first place where people didn’t gaze at me. As I was paying for the coffee I sensed that he didn’t trust me at all, not knowing who I was. And yes, you are right: next, a white bearded man came in. A fifty- year old Jesus lookalike with a hangover. ’A druid’, I guessed. […]
Het volledige verhaal is hier te vinden: http://herman-sandman.blogspot.com/2015/02/bob-dylan-loves-cycling-in-holland.html
Nu we toch bezig zijn. Er doet een verhaal de ronde dat een mevrouw een strandwandeling maakte in Oostende. Ze ontmoet een meneer. Ze raken in gesprek en gaan uiteindelijk koffiedrinken. Die meneer was Bob Dylan.
Of die mevrouw zich even wil melden.
4 augustus – Een dag later:
Riep ik gisteren op tot een speurtocht in Vlaanderen, vandaag kan iedereen weer rustig naar huis.
Een paar uur naar de oproep meldde Martin Smit dat de mevrouw in kwestie Anneke Hoftijzer heet. Zij kwam Bob Dylan in 1992 tegen in Duinkerken. Niks Oostende.
In het boek Encounters with Bob Dylan. If You See Him, Say Hello (Humble Press, San Francisco, 2000) staan een veertigtal toevallige ontmoetingen met Dylan, soms met fotografisch bewijs.
Ook het verhaal van mevrouw Hoftijzer staat in dit boek. Zij vertelt dat ze in 1992 tijdens een wandeling door Dylan werd aangesproken met de vraag of zij de jongeman die foto’s van hem maakte, wilde vragen daarmee te stoppen. In de veronderstelling dat de jongeman bij mevrouw Hoftijzer en haar zus hoorde. Als duidelijk is dat de fotograferende jongeman niet bij de twee zussen hoort, biedt Dylan zijn excuses aan en nodigt hen uit voor een drankje.
Als mevrouw Hoftijzer na 25 minuten opstaat om afscheid te nemen, staat ook Dylan op, kijkt haar aan en zegt: ‘You know, I really like you.’
In de woorden van mevrouw Hoftijzer: ‘Then he kissed both my hands and bid us farewell. I have to say, it took me several weeks to get over it.’
Dat ze vier jaar later Dylan tegen het lijf loopt tijdens een wandeling in Magdeburg is een ander verhaal.
Zie ook:
http://rozenbergquarterly.com/paul-simon-en-de-lage-landen/
http://rozenbergquarterly.com/bob-dylan-in-haarlem/
If The Fed Can Bail Out Wall Street, It Can Rescue Public Education
Public education in the U.S. has been under severe attack for many years now, thanks to the dominance of neoliberal thinking and policies across the societal spectrum. However, the coronavirus pandemic has sparked a new crisis in the nation’s public education system as a result of having created huge holes in school budgets, especially in high-poverty areas. Yet, there are ways to prevent the collapse of the public education system in the U.S., if there is a will to do so. And the rescue can come directly through the power of the Federal Reserve, according to leading progressive economist Gerald Epstein, professor of economics and co-director of the Political Economy Research Institute at the University of Massachusetts at Amherst. In this exclusive interview for Truthout, Epstein discusses how the COVID-19 crisis has exacerbated funding deficits for public education and how the Federal Reserve can step in to save schools.
C.J. Polychroniou: Is the crisis facing public education systems today simply a question of the fall-off in tax revenues on account of the pandemic?
Gerald Epstein: The shortfall is not due only to the fall-off in revenues, though that is a significant part of it. It is also because of the large extra costs that schools and universities will face to operate safely in the COVID world: the extra spacing, cleaning, masks, technology needs, and so on. No one knows exactly how much these extra costs will amount to, but various organizations have estimated them to be somewhere between $116 billion and $245 billion.
These immediate problems are made immeasurably worse in many school districts and for many colleges because of longstanding funding shortfalls facing public education, K-12 and higher education. Many school systems — and especially those in poor communities, communities of color and rural communities — have been faced with serious cut-backs for more than a decade, punctuated, only occasionally and inadequately, with compensating increases.
Indeed, since the 2007-08 Great Recession, states have been devoting even less money to public education. Is this because of the peculiarities of the current model of education, which essentially leaves matters of funding education largely to the states, or because of the domination of neoliberalism at the federal and state levels?
It is true that public education funding in the U.S. comes primarily from the states and local governments. For example, according to the Center on Budget and Policy Priorities, in 2016, 47 percent of K-12 funding came from the states, 45 percent from local governments, and only 8 percent from the federal government.
This dependence on states and local governments does contribute to inequalities in school funding among states. But, to get to your question about neoliberalism, the neoliberal turn of state governments, led primarily by Republicans, has had a devastating effect on school funding, especially for poorer communities and communities of color. As Gordon Lafer shows in his brilliant book The One Percent Solution, state and local networks funded by the Koch brothers and others were able to elect state and local officials committed to a litany of neoliberal attacks on unions, public and social goods, and the state, all in the interests of corporations. The result in many states was a cut in taxes and education funding, and a push to privatize education through charter schools and similar tricks. There was also an attack on teachers’ unions and public-school teachers’ pay.
These anti-public school measures were greatly exacerbated by the fallout from the Great Financial Crisis of 2007-2009 (GFC), which itself was largely due to neoliberal policies of financial deregulation (which exacerbated long-growing deeper problems in the economy that we have no time to discuss here).
Most states cut school funding severely when the GFC hit; and despite the long (but slow) economic expansion that occurred after the GFC and ended with the pandemic, state funding per student remains below pre-crisis levels. This is especially true of states that cut deeply during the crisis. At the local level, the collapse of the housing market led to a decline in property values in many communities. Since the primary source of local funds for public schools are property taxes, this led to lower local revenues for education. The federal government did increase funding for the states temporarily, but it was not enough and it did not last.
Just prior to the pandemic, some states had finally recovered much of the lost ground in educational expenditures, but many teacher salaries, which had been deeply cut over the neoliberal period, remained below their previous levels and were falling behind wage growth in other professions. In response, there have been a number of teachers’ strikes across the country, where teachers have demanded not only an increase in their pay, but also an increase in funding for their schools. Many of these have been successful.
Similar forces played out with respect to funding of public higher education. State funding of public higher education declined significantly over the last 20 years or more, and students and their families were more and more saddled with the bills. The huge rise in student debt, more than $1.6 trillion worth, is wreaking havoc on a generation of students that has now been confronted with two near-depression level meltdowns in the course of little more than a decade.
The important point is that all these problems were there prior to the onset of the pandemic. Now they have been greatly exacerbated.
Octave Mirbeau, vergeten literair anarchist
Ondanks zijn romans, journalistieke stukken en ander werk is in overzichtswerken van het socialisme weinig over Octave Mirbeau (1848-1917) te vinden. Domela Nieuwenhuis noemt hem in zijn Geschiedenis van het Socialisme enkele malen, maar in het standaardwerk De Socialisten van H.P.G. Quack is nauwelijks iets over hem terug te vinden. Mirbeau is met name de geschiedenisboekjes ingegaan omdat hij als schrijver met niet aflatende ijver steun betuigde voor de vrijlating van de onschuldige, wegens spionage veroordeelde kapitein Alfred Dreyfuss. Bovendien vanwege zijn pogingen de daden te verklaren van de anarchist Ravachol (1859-1892) die in 1892 enkele bomaanslagen pleegde uit protest tegen het inzetten van soldaten tegen stakers. Op zijn publicitaire conto kan echter veel meer worden bijgeschreven.
Morele monsters
Mirbeau ageerde tegen discriminatie, onderdrukking, onrechtvaardigheid, antisemitisme en ongelijkheid, kerk en staat Hij zag een vrije samenleving als zijn ideaal. Zijn streven bracht hij in praktijk met de mogelijkheden die hem ten dienste stonden en waarmee hij het beste uit de voeten kon: zijn pen en zijn werk. Getroffen door het onrecht dat hij in de samenleving constateerde, ageerde hij daartegen juist als schrijver.
Pierre Michel, voorzitter van de Société Octave Mirbeau, schreef in 2014: ‘Mirbeau heeft veertig jaar lang iedereen ontmaskerd, aan de kaak gesteld, hun schijnheilige grijns doorgeprikt met een hartstochtelijke gedrevenheid; iedereen die het onnozele volk op geraffineerde wijze dom heeft gehouden, ondanks dat dat volk steeds weer respect blijft houden voor de demagogen, de patsers van de politiek, de speculanten, de oplichters van de beurs en de haaien van de industrie en de handel; “de morele monsters” van het onrechtvaardige en repressieve systeem dat “justitie” heet, de zielenknijpers van de kerken, de kwezelaars van de kunsten en de letteren, de clowns en wauwelaars van een corrupte en in slaap sussende pers en alle burgers die zich vetmesten ten koste van de armen en die geen enkel medelijden kennen, geen enkel “artistiek gevoel” en geen enkele persoonlijke gedachte hebben en die zich voor hun morele en intellectuele welzijn een onwrikbaar en moorddadig geweten hebben aangemeten.’
Aanklachten
Mirbeau leverde zijn kritiek in journalistieke commentaren in kranten en tijdschriften, in korte verhalen, romans, theater- en toneelstukken. Hij was geen anarchistisch theoreticus, hij schreef geen anarchistisch handvest, was geen anarchistisch visionair en schetste geen toekomstige ideale samenleving. Nu lijkt het alsof hij in Frankrijk destijds in de zijlijn van het anarchisme opereerde en in hedendaagse anarchistische kringen lijkt hij nogal onbekend, maar hij was iemand die wel degelijk op de voorgrond trad. Hij was geen activist die op de barricades stond en slechts zelden heeft hij in een demonstratie meegelopen. Zijn journalistieke artikelen zijn felle commentaren waarin hij vanuit een anarchistische visie reageert op de actualiteit.
Van zijn romans is Dagboek van een kamermeisje vandaag de dag zijn bekendste werk. Het is een in romanvorm gegoten aanklacht tegen de ongelijkheid in de samenleving. De strekking ervan is glashelder: de arbeidende bevolking wordt uitgebuit en wordt iedere kans op een vrije ontplooiing ontnomen dankzij strenge arbeidswetten, klassenjustitie, autoritair gereguleerd onderwijs en een onoverbrugbaar klassenverschil waarmee staat, kerk, adel en het kapitalistische systeem elkaar in stand houden.
In de jaren zeventig verschenen een aantal van de romans van Mirbeau (deels opnieuw) in het Nederlands. Naast Dagboek onder meer het in 1899 verschenen De tuin der folteringen. Dit boek verwekte destijds nog meer schandaal dan het Dagboek van een kamermeisje. Mirbeau werd bij het schrijven van deze satire geïnspireerd door het werk van Beaudelaire. ‘Men kan het kwaad en de wreedheid alleen bestrijden door ze te beschrijven. Zoals Dante in De Hel heeft gedaan’, stelde Mirbeau zelf. De tuin der folteringen is een curieus boek waarin sadisme en de vreugde daaraan een rol spelen. Tolstoj schijnt gesteld te hebben dat we ‘er de meest verderfelijke hartstochten uit kunnen leren kennen en ons na een gruwelijke maar heilzame catharsis kunnen wapenen om die te bestrijden.’ Op zijn beurt inspireerde Mirbeau met dit boek Kafka tot het schrijven van zijn verhaal In de strafkolonie.
Reactionair
In Dagboek van een kamermeisje en De tuin der folteringen hekelde Mirbeau zijn politieke en artistieke tegenstanders en maakte hij ze belachelijk. In De badkamer van een zenuwlijder gaat hij nog een stap verder. Volgens de Nederlandse uitgever (1974) is het boek een ‘bonte aaneenschakeling van verhalen, gesprekken, anekdoten en herinneringen… Een defilé van uitbuiters, misdadigers en malle omhooggevallen politici, kunstenmakers en geleerden met obscure theorieën, waanzinnige generaals, schijnvertoon zaaiende baronnen, minzieke oudere dames van adel, sadisten, racisten en protofascisten.’[1]
Mirbeau was al halverwege de dertig toen hij de ommezwaai maakte van reactionair naar anarchist. Een late overstap voor iemand die daarvoor al uitstekend op de hoogte was van de politieke situatie en van vernieuwende ontwikkelingen in kunst en cultuur, met name literatuur en schilderkunst, die hij juist toejuichte. Het is erg waarschijnlijk dat deze vernieuwingen hem ervan doordrongen dat de progressieve ontwikkelingen in kunst en cultuur niet los kunnen staan van radicale omwentelingen in de politiek en in de maatschappij.
Zijn anarchistische visie en zijn kritiek op de verhoudingen in de samenleving ontstonden nadat hij het werk van Tolstoj en de geschriften van Peter Kropotkin had gelezen. Zijn kennismaking in 1888 met de Franse anarchist Jean Grave, redacteur van het anarchistische tijdschrift La Révolte, versterkte zijn anarchistische opvattingen. Die opvattingen zijn met name bepaald door het algemeen gangbare anarchistische denken van die tijd, de laatste decennia van de negentiende eeuw. Zijn kritieken en commentaren zijn ingegeven door de actualiteit van dat moment. Mirbeau reageerde op actuele situaties en gebeurtenissen, plaatste ze tegen de achtergrond van de algehele maatschappelijke toestand. Hij ontwikkelde echter nauwelijks een toekomstvisie, hoewel hij zich realiseerde dat zijn werk wel degelijk een bijdrage was aan een gewenste radicale verandering.
Revolutie
Theoretici van het anarchisme gingen in het laatste kwart van de negentiende eeuw uit van de mogelijkheid en absolute noodzaak van een revolutie, het liefst op wereldschaal, waarna een anarchistische samenleving gerealiseerd zou kunnen worden. Mirbeau hing dit denken ook aan, maar plaatste er ook vraagtekens bij. Dat blijkt onder meer zijn toneelstuk Les Mauvais Bergers uit 1897. Dit door Mirbeau als ‘sociaal en anarchistisch’ betitelde stuk is wederom een aanklacht tegen de misstanden en onderdrukking in de samenleving. Door middel van het stuk wilde hij bij het publiek een bewustwordingsproces in gang zetten, juist bij de elite, dieniet op een maatschappijverandering zat te wachten.
Inhoudelijk is Les Mauvais Bergers niet meer toepasbaar op de huidige maatschappelijke situatie. Het is door tijd en omstandigheden ingehaald. Maar als schets van de arbeidsomstandigheden en de woon- en leefsituatie van de arbeidende bevolking van de periode waarin het is geschreven, geeft het een getrouw beeld. De arbeidersstaking waarvan in het stuk sprake is en die zou moeten leiden tot de noodzakelijke ‘grote omwenteling’, zou er echter nooit komen. In het stuk wordt een staking geleid door een charismatische socialist, geschetst naar het beeld van voormannen in de socialistische beweging zoals die eind negentiende en begin twintigste eeuw een leidende rol speelden, ook in Nederland. Na de Tweede Wereldoorlog is de rol van dergelijke voortrekkers vrijwel geheel verdwenen. Door het stuk niet met een optimistische blik op de toekomst te eindigen, maar door het in mineur te besluiten, openbaart Mirbeau zijn toekomstvisie: die revolutie zal er niet komen.
Kiezersstaking
Dit pessimisme weerhield hem er echter niet van zich continu in te zetten voor rechtvaardigheid, tegen uitbuiting en repressie en de heersende instituties aan te klagen. Dat blijkt eens te meer uit zijn artikel La grève des électeurs (De Kiezersstaking, 1888), een artikel dat niet veel aan actualiteit heeft ingeboet. In het stuk roept Mirbeau de kiezers op hun stem niet uit te brengen en te staken, omdat stemmen geen wezenlijke veranderingen in de samenleving en dus in de machtsverhoudingen teweeg kunnen brengen. Met mooie praatjes en dikdoenerij houden de machthebbers het systeem in stand. Het is een illusie dat de kiezer invloed kan uitoefenen door zijn stem uit te brengen. Verkiezingen staan mijlenver af van werkelijke democratie, stelt Mirbeau. Hij laat zijn stakingsoproep voor de kiezers echter vergezeld gaan van een stevige tirade tegen die kiezers die zich als makke schapen naar de slachtbank van het stembureau laten voeren. ‘Hoe is het mogelijk dat er ook maar ergens (…) een brave borst te vinden is die zo stom is, zo achterlijk, zo blind voor alles wat duidelijk zichtbaar is en zo doof is voor alles wat hoorbaar is, dat hij stemt op een royalistische, een religieuze of een socialistische partij, zonder dat er ook maar iets is dat hem daartoe verplicht, zonder dat hij ervoor betaald krijgt of dronken gevoerd wordt?’, schrijft Mirbeau.
Klootjesvolk
Uit zijn betoog spreekt nogal wat minachting voor de kiezer die zich goedgelovig de mooie woorden van de heersende partijen laat aanleunen maar die verder geen actie onderneemt aan zijn positie iets te veranderen. Het doet denken aan de theorie van het ‘klootjesvolk’ zoals die in 1965 door Provo werd gelanceerd. Enerzijds spreekt hij de kiezer verwijtend toe, anderzijds roept hij hen op het systeem te boycotten. In plaats van echter een alternatief te bieden voor verkiezingen, blijft zijn oproep daar steken.
Geprojecteerd op het heden zijn in De Kiezersstaking zeker overeenkomsten te vinden: machtsmisbruik, accumulatie van kapitaal bij grote bedrijven, zelfverrijking, macht van multinationals en het leugenachtige gedrag van politici.
Zijn fundamentele kritiek op de structuur van de samenleving heeft niet afgedaan, maar alternatieven biedt Mirbeau niet. Opmerkelijk is wel dat hij, hoewel hij beïnvloed was door de geschriften van Kropotkin, geen pleidooi houdt voor de door Kropotkin zo wenselijk geachte kleine gemeenschappen op anarchistische, communistische grondslag. Kropotkin (1842-1921) week daarmee af van de binnen het socialisme gangbare opvattingen van het streven naar een grote omwenteling die in een klap de ideale samenleving werkelijkheid zou laten worden. Hij wilde fabrieksarbeid, landbouw en handarbeid laten integreren in een samenleving die een uitwisseling moest zijn tussen stad en platteland.
Idealen
Steeds vaker zien we hoe mensen hun idealen in de dagelijkse praktijk proberen te realiseren. Tegenwoordig komt de leefbaarheid in steden, in de woon- en werkomgeving, meer en meer in het gedrang. En in plaats van te wachten op initiatieven van de overheid of op resultaten van trage ambtelijke molens, kiezen veel mensen ervoor zelf stappen te ondernemen om hun eigen woon-, leef- en werksituatie te verbeteren. De afgelopen decennia zijn er wereldwijd duizenden van dergelijke initiatieven van de grond gekomen op het gebied van energie, onderwijs, landbouw, voedsel, ecologie, natuur, opvoeding en dergelijke, vaak op milieuvriendelijke, coöperatieve en democratische basis. Met dit pragmatisch anarchisme – breng je idealen, voor zover mogelijk, nu al in de praktijk – werd in de tijd van Mirbeau ook al geëxperimenteerd. Utopische gemeenschappen bestonden al in Frankrijk in de negentiende eeuw, maar hun aantal was te beperkt om van propagandistische waarde te kunnen zijn.
Bovendien kon een gemiddeld arbeidersgezin onmogelijk de dagelijkse grauwe werkelijkheid ontvluchten. Mirbeau richtte zich op de bestaande samenleving, bestreed haar uitwassen en wilde het liefst zo snel mogelijk veranderingen zien. Wie zijn werk leest of herleest, ziet een schrijver die weliswaar verbonden is met zijn tijd, maar die ook actuele waarden schetst.
Noot:
[1] Octave Mirbeau, De badkamer van een zenuwlijder, De Arbeiderspers 1974. De flaptekst, van Mirbeaukenner Martin Ros, is te mooi om hier niet weer te geven.
Literatuur: De AS 198, Octave Mirbeau, literair anarchist, zomer 2017.