De Kantharos I – Inleiding. Een virtuele fietstocht naar Stevensweert

In de zomervakantie van 1982 maakte ik met mijn gezin (echtgenote en drie dochters van toen 15, 14 en 10 jaar) een fietstocht van onze toenmalige woonplaats Haren (Groningen) naar Maastricht (Limburg) en terug. Een beknopte neerslag van de juridische participerende observatie tijdens die tocht is nog te lezen in mijn monografie Nieuw BW B26 (Burenrecht), waarin ik in § 3 schrijf:
‘Overal, zowel in stedelijke als in landelijke gebieden, kan men de invloed van regels van burenrecht waarnemen, zoals ruiten van matglas die het uitzicht ophet naburig erf belemmeren; sproei-installaties, gevoed uit een nabijgelegen vaart; erfafscheidingen, enz.’ Allemaal zelf gezien!

Maar die drieweekse tocht heeft nog meer opgeleverd. Reeds de eerste dag kwamen we door Zeijen en daar vertelde ik over de casuspositie en het probleem van de Zeijense nachtbraker (HR 24 oktober 1961, NJ 1962, 86). De daarop volgende week kwamen we door Gorssel waar de bomen (HR 28 april 1961, NJ 1961, 433) en Zutphen waar natuurlijk de waterleiding (HR 10 juni 1910, W 9038) aan de orde kwamen. In Doetinchem hielden we een extra dag rust, zodat ik tijdens de veemarkt de woonruimteverordening (HR 25 februari 1949, NJ 1949, 558) en de volgende dag, gezeten voor ons tentje aan de Slingerbeek de IJzergieterij (HR 1 april 1949, NJ 1949, 465) de revue liet passeren. Dat was teveel, bovendien spraken die casusposities niet erg aan. Ik had beter tot Lent of Berg en Dal kunnen wachten, want nu moest ik daar de schutting en de watertorens laten zitten (HR 2 december 1937, NJ 1938, 353; HR 13 maart 1936, NJ 1936, 414; HR 2 april 1937, NJ 1937, 639).

Na enige dagen vermoeienis, in Stevensweert, kon ik mij niet meer inhouden en daar vertelde ik het verhaal van de Kantharos. Ademloos hebben die dochters van mij geluisterd, waarna zich een discussie ontspon over het geval. Als mevrouw Berger-Bos hierna schrijft: ‘Hoe studenten op de beslissing reageren is afhankelijk van de wijze waarop de feiten gepresenteerd worden’ heeft zij gelijk, maar ik voeg eraan toe dat het ook voor kinderen geldt. Die toen in Stevensweert, aan de oever van de Maas, gevoerde discussie zou ik in de vorm van een fietstocht over willen doen met de schrijvers en tekenaar in deze bundel. Zoals uit de lijst met personalia kan worden opgemaakt, behoren we niet allemaal meer tot de jongsten, en daarom wordt die tocht virtueel gemaakt, als een computeranimatie. Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

De Kantharos II – De Kantharos van Stevensweert

Een kantharos is een Grieks-Romeinse drinkbeker op een kleine voet, met twee slanke verticaal geplaatste oren. Uit de Hellenistische en vooral Romeinse tijd zijn enkele voorbeelden in zilver en brons bewaard gebleven. De Kantharos van Stevensweert is de enige in zilver die in Nederland gevonden is.

De Kantharos van Stevensweert is 10½ cm hoog, heeft bij de bovenrand een diameter van 12 ½ cm en weegt 442 gr. De deels vergulde zilveren beker is samengesteld uit drie gegoten onderdelen: de mantel of buitenbeker met reliëfs, de gladde binnen beker die een geheel vormt met de versierde rand en de massieve voet. De drie onderdelen werden gegoten in een vorm, die gemaakt werd van een wasmodel volgens de cire perdu methode. Het gebruik van deze methode komt onder andere tot uiting in de randornamenten die in het wasmodel werden aangebracht met een rolstempeltje.

De buitenkelk is horizontaal verdeeld in twee delen, waarbij het onderste deel de vorm heeft van een afgeplatte halve bol en die naar boven overgaat in een hol profiel. De halfbolvormige onderkant van de buitenbeker is afgezet met twee slingerende wingerd- en klimopranken, die oorspronkelijk in de oren eindigden. De oren werden waarschijnlijk in de oudheid afgezaagd, maar op vier plaatsen is nog duidelijk te zien waar ze aan de buitenbeker bevestigd waren. Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

De Kantharos III – Het Kantharosproces

1. Inleiding
1.1. Algemeen
Baggerarbeider Bongers vindt in 1943 een beker. Bongers verkoopt de beker aan L.H. Rulkens die deze na diens overlijden nalaat aan mevrouw W.M. Schoonenberg. In 1949 vraagt zij aan haar broer, W.J.J. Schoonenberg om debeker voor haar te verkopen.
Op 9 februari 1950 verkoopt W.J.J. Schoonenberg de beker namens zijn zus aan L.H.M. Brom voor de prijs van ƒ 125,00.
Later blijkt dat de beker een veelvoud van de koopprijs waard is en Schoonenberg
voelt zich misleid. Hij wil zijn beker in rechte terugvorderen van de koper.

Hierna volgt de weergave van de processtandpunten van partijen en van de procedure zoals deze door Schoonenberg en Brom is doorlopen.

2.   Het Kantharosproces
2.1 Arrondissementsrechtbank
W.M. Schoonenberg dagvaardt Brom op 27 november 1954 om te verschijnen voor de rechtbank te Utrecht, met bijstand en machtiging van haar echtgenoot P. van der Linden(1). Procureur voor eisers is mr. A. Looten, advocaat en procureur te Utrecht. Als advocaat treedt op mr. M.J.M. Tripels, advocaat en procureur te Maastricht. Procureur voor Brom is mr. M.E. van Nievelt, advocaat en procureur te Utrecht. Advocaat voor gedaagde is mr. R. Korthals Altes, advocaat en procureur te Amsterdam.

2.1.1. Eis Schoonenberg Schoonenberg stelt de volgende vorderingen tegen Brom in:
1. Primair vernietiging van de koopovereenkomst op grond van bedrog met teruggave van de beker of de waarde daarvan. Volgens Schoonenberg is sprake van bedrog omdat Brom vóór het sluiten van de koop op de hoogte was van de uitzonderlijk hoge artistieke en historische waarde van de beker. De conservator van het goud- en zilvermuseum te Utrecht, Van Baaren, heeft aan Schoonenberg medegedeeld, dat de beker geen artistieke of historische waarde bezit en niet meer waard was dan het gewicht van de beker in zilver. Die mededeling bleek onjuist maar was wel afkomstig van een deskundige en heeft Schoonenberg overgehaald om de beker voor het bedrag van ƒ125,00 te verkopen aan Brom. Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

De Kantharos IV – Een verleden met een zilveren randje

De conservator van het Goud- en Zilvermuseum en een bekende zilversmid met een passie voor het verleden troffen elkaar in het voorjaar van 1949. Een antieke zilveren beker bracht hen op dat moment samen. Dat zij elkaar in Utrecht ontmoetten was niet toevallig. Langs twee verschillende wegen waren zij het resultaat van de Utrechtse zilversmedentraditie. Al eeuwen lang nam in die stad de zilvernijverheid een belangrijke plaats in. In de navolgende bijdrage wordt getracht in kort bestek de zilvernijverheid in Utrecht en de geschiedenis van het Goud- en Zilvermuseum te schetsen. Een rijke geschiedenis waarover zoveel te vertellen is dat de beschikbare ruimte ontoereikend is.

Edel handwerk
In de middeleeuwen was Utrecht hét culturele centrum van de Noordelijke Nederlanden. Een positie die de stad te danken had aan de bisschop die er zetelde. Een van de ambachten die haar bestaan ontleende aan de welvaart van de stad was dat van de zilversmeden. De Kerk en de haar omringende adel waren belangrijke opdrachtgevers voor groot zilverwerk, terwijl de gegoede burgers van de stad kleinwerk lieten maken. Confiscatie, slijtage, veranderende modebeelden en perioden van economische terugval leidden ertoe dat de meeste van deze werken werden omgesmolten. Een middeleeuws zilverwerk dat de tand des tijds heeft doorstaan is het borstbeeld van de heilige Fredericus, bisschop van Utrecht. Dit vroegst gedateerde en gesigneerde Utrechtse zilveren voorwerp is een zogenaamd sprekend reliek en bevat resten van de schedel van de heilige. De zilversmid Elias Scerpswert (Utrecht 1320/30-1387 Utrecht) maakte het kunststuk in 1362 dat tegenwoordig te bewonderen is in het Rijksmuseum te Amsterdam.
Utrecht groeide en verwierf in het economische verkeer een steeds belangrijkere plaats. De toenemende activiteiten hadden een gunstige invloed op de zilvernijverheid, die in de 16de eeuw tot volledig wasdom kwam. De oprichting van het Utrechtse goud- en zilversmedengilde was hiervan een uiting. De goud- en zilversmeden waren altijd lid geweest van het smedengilde, maar in 1597 verleende het stadsbestuur hen het recht om zich in een eigen gilde te organiseren. Tot de beroemdste Utrechtse leerlingen en meesters behoorden de leden van de familie Van Vianen. De gebroeders Adam en Paulus verwierven reeds bij hun leven grote bekendheid met hun gedreven zilverwerk, een faam die Adams zoon Christiaan zou voortzetten. Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

De Kantharos V – De Kantharos van Stevensweert in het licht der gerechtigheid

1. De wonderbare visvangst
De visser had geld nodig. Daarom verkocht hij zijn eerstkomende vangst tegen een bepaald bedrag. Zoiets kan of voor de koper of voor de verkoper nadelig uitvallen. Het hangt er maar vanaf of de vangst het gemiddelde waarop de koopprijs is gebaseerd, zal overschrijden of daar beneden blijft. Geen mens zal er aan denken de partij die het nadeel van deze kans te verwerken krijgt daarom een actie te geven. Maar wat gebeurde? De eerstvolgende vangst bevatte niet alleen de normale hoeveelheid vissen maar ook een heel kostbare gouden drievoer. Wie wordt daar nu eigenaar van: de visser of de koper van de vangst. De zaak wordt door dit bijzonder feit wel ingewikkeld. De visser zegt: Ik wilde vissen verkopen en niet ook gouden voorwerpen. De koper werpt tegen: ik heb de eerste vangst van je gekocht en daar zit nu eenmaal die drievoet bij. De rechtsgeleerden, in die tijd toch voor geen kleintje vervaard, zeker niet als het om moeilijke casuïstiek gaat, komen er niet uit. En wat deden ze dan in de oudheid: ze raadplegen het orakel van Delphi voor een bindend advies. Het orakel wil wel advies geven maar houdt zich nooit aan de regels van het spel; het zit altijd vol verrassingen. Zo ook deze keer: noch de visser noch de koper heeft recht op de drievoet maar de beroemdste van de zeven wijze mannen. Dus gaat de drievoet naar Thales van Milete maar in zijn bescheidenheid ontkent die de beroemdste te zijn en hij weigert de drievoet. Dan gaat de drievoet de andere zes wijzen langs maar zij volgen het voorbeeld van Thales van Milete. En tenslotte wordt het pronkstuk als een soort gewijde gave aan de voeten van Apollo neergelegd. Die weet er wel raad mee (Val. Max 4.17). Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

De Kantharos VI – Het geheim van de smid

Voor het eenvoudig identificeren van rechterlijke uitspraken die voor de rechtspraktijk van belang kunnen zijn plegen juristen de namen van de partijen in het rechtsgeding te gebruiken. Als zij het hebben over Nimox/Van den End, Flora/Van de Kamp, Picus/Smallingerland, Viruly/Kindt of Plas/Valburg weten zij welke uitspraak bedoeld wordt en met name waarom deze in de jurisprudentie van historische belang is. Soms wordt de uitspraak echter aangeduid met het object waarover het proces ging, zoals de doorverkochte Rogge, het Damesmodebedrijf, Tilkema’s Duim, het Weduwepensioen en de Kantharos van Stevensweert. Laatstgenoemde uitspraak deed de Hoge Raad in een geschil over een soort drinkbeker die ook wel de Kantharos wordt genoemd.

Omstreeks 1940 is die bewuste beker in de uiterwaarden van de Maas, waar deze stroomt in het grensgebied tussen Nederland en België, aangetroffen in de buurt van Stevensweert, een voormalig vestingstadje op de rechteroever van de Maas dat tegenwoordig deel uitmaakt van de gemeente Maasbracht. Over deze beker, die al kort na de vondst de naam mee kreeg van Stevensweert is al veel geschreven dor historici maar vooral ook door juristen vanwege de procedure die tussen 1955 en 1959 in drie instanties over de Kantharos is gevoerd. Zo heeft prof.mr. A.H.M. Santen in 1993 dit onderwerp gebruikt voor de rede die hij heeft uitgesproken bij zijn afscheid als bijzonder hoogleraar in de notariële wetenschap aan de Universiteit van Amsterdam, hetgeen heeft geleid tot een mooie uitgave met interessante historische en juridische gegevens in de serie Ars Notariatus (deel LX)(1). De casus is boeiend en heeft veel facetten. Ik ben prof.mr.V.J.A. van Dijk, oud-President van de Rechtbank te Utrecht, en drs. L.J.F. Swinkels, conservator van het Provinciaal Museum G.M. Kan te Nijmegen, erkentelijk voor de interessante gegevens die zij mij hebben verschaft.
De Kantharos-zaak is een schoolvoorbeeld voor de juridische opleiding aan de Nederlandse universiteiten, zoals mr. J.M. Berger-Bos in deze serie schrijft, maar ook de niet-juridische aspecten betreffende de Kantharos en zijn omzwervingen zijn de moeite waard. Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share
  • About

    Rozenberg Quarterly aims to be a platform for academics, scientists, journalists, authors and artists, in order to offer background information and scholarly reflections that contribute to mutual understanding and dialogue in a seemingly divided world. By offering this platform, the Quarterly wants to be part of the public debate because we believe mutual understanding and the acceptance of diversity are vital conditions for universal progress. Read more...
  • Support

    Rozenberg Quarterly does not receive subsidies or grants of any kind, which is why your financial support in maintaining, expanding and keeping the site running is always welcome. You may donate any amount you wish and all donations go toward maintaining and expanding this website.

    10 euro donation:

    20 euro donation:

    Or donate any amount you like:

    Or:
    ABN AMRO Bank
    Rozenberg Publishers
    IBAN NL65 ABNA 0566 4783 23
    BIC ABNANL2A
    reference: Rozenberg Quarterly

    If you have any questions or would like more information, please see our About page or contact us: info@rozenbergquarterly.com
  • Like us on Facebook

  • Archives