Hamburgerstraat 28 – Wie ben ik dat u voor mij opstaat
‘Dèèè rèèègbááánk’, schalt het door de rechtszaal in de Hamburgerstraat.
Dwingt de bode met zijn machtig timbre opnieuw gezag af?
Advocaten, verdachten, familie, publiek en de rechtbankverslaggevers verheffen zich.
Ben ik in een klucht terecht gekomen? Is dit eerbied voor de rechterlijke macht? Of is dit om te huilen?
Ik ben een van de rechtbankverslaggevers in de zaal. Ik klus namelijk bij. Als student – wat heet ‘studeren’ – aan de School voor de Journalistiek in 1973?
Voor dertig gulden per stukje ‘doe’ ik voor het Nieuw Utrechts Dagblad een keer per week de zitting van de politierechter en soms de meervoudige kamer. ’s Avonds bezorg ik mijn kopij op de redactie in de Lange Jansstraat. Wanneer het N.U.D., kopblad van Het Parool, steeds minder kolommen Utrechts nieuws brengt, worden mijn freelance werkzaamheden overbodig.
Ik stap over naar het Utrechts Nieuwsblad. Ook daar is behoefte aan een freelancer die de zittingen van de politierechter verslaat. De stukjes die ik ’s avonds op de Drift inlever brengen – het is inmiddels 1974 en de inflatie is niet gering – f 31,50 op.
1974. Van God en Staat gegeven gezag bestaat niet meer vanzelfsprekend. Elke gezagsdrager wordt kritisch tegen het licht gehouden. Dus ook rechters. En ook ik doe daar aan mee. Ik vraag me af: moet ik eigenlijk wel opstaan voor de rechter? Waarom moet ik voor de ‘zittende magistraat’ meer respect tonen dan voor de verdachte, de officier van justitie of mijn collega’s? Waaraan ontleent hij – er zijn in 1974 bij de Utrechtse Rechtbank geen vrouwelijke politierechters en maar één vrouw is rechter in de meervoudige kamer – zijn gezag eigenlijk?
Aan de andere kant: ik ben keurig opgevoed en traditionele rituelen moet je koesteren, is mij geleerd. Dus waarom moeilijk doen over opstaan?
Ook de rechters en de griffier ijken zich bewust van het ongemakkelijke gebruik. Ik herinner me uit die tijd geen rechter die als een ware magistraat naar zijn zetel schrijdt, het verzamelde volk minzaam toeknikt en plaats neemt. De motoriek van de gemiddelde Utrechtse rechter verraadt geen podiumdier. Verlegen, houterig, soms bijna beschaamd – wie ben ik dat u voor mij opstaat? – loopt de rechter naar zijn stoel. Slechts een enkele onervaren of dwarse rechtszaal-bezoeker staat niet op. En wat doe ik? Ik sta niet niet op, ik sta niet wel op, ik sta EEN BEETJE op. daarmee uitdrukkend dat ik een beetje respect vóór en een beetje schijt áán de rechtbank heb. Respect omdat het zo hoort. En schijt? Ja, waarom eigenlijk?
Hoe doe je trouwens: EEN BEETJE opstaan? Ik kom omhoog van het verslaggeversbankje, maar richt me niet in volle lengte op, ik sta half gebogen op met mijn vingers rustend op het blad van de schrijftafel voor me, mijn hoofd half gebogen kijk ik de rechter nauwelijks aan. Na een paar seconden ga ik, als de andere aanwezigen, weer zitten.
Nimmer wijst mij een bode op het onbetamelijke van mijn halve-opstaan, de weinige keren dat ik oogcontact met een rechter heb, tref ik geen bestraffende blik. Ik lees uitsluitend neutrale hoffelijkheid. Collega-verslaggever Cor Beyersbergen, advocaten, officieren van justitie, bezoekers. Nooit reageert iemand op mijn rechtbank-kritische lichaamstaal.
Is het iemand bij die misschien wel honderd rechtszittingen waar ik verslag van deed, ooit opgevallen dat ik, o zo creatief, een non-verbale daad van verzet pleegde?
Voor mij ligt een aantal van die politierechter- en rechtbankstukjes die ik laatst uit wat stoffige multomappen viste.
Wat vooral opvalt is dat het van die keurige stukjes zijn. Stukjes over de behandeling van vaak kleine misdrijven, een enkele triest stemmende zaak van een ernstige mishandeling of een moord. Stukjes die, nu ze op mijn bureau liggen, verbazen door de erin beschreven redelijkheid waarmee verdachten werden bejegend. Zo lees ik onder de kop: ‘Inbreker bedankt rechters voor de goede behandeling’ in de lead:
‘Rechtbankpresident mr. S. Bieger verwelkomde de 23-jarige verdachte als een trouwe klant. C. was zich daar degelijk van bewust. Hij en zijn raadsman lieten dat in de rechtszaal blijken. Daarom waarschijnlijk verliep de zitting in een gemoedelijke sfeer die onder andere resulteerde in een gematigde eis van de officier van justitie: zes maanden gevangenisstraf met aftrek van voorarrest.’ Read more
Hamburgerstraat 28 – Ik kan het nauwelijks aan, zoveel Utrecht
Het is maandagmiddag en ik rijd door het eeuwig groene Zweden op weg naar het vliegveld van Gothenburg terug naar huis. Ik overweeg een vrachtwagen in te halen, maar ik herinner me, zoals zo vaak, de woorden van mijn vader. ‘Nooit zwaar verkeer in de daling inhalen’. Ik doe het dus niet.
Toen ik al enkele maanden werkte als rechtbankverslaggever voor het Utrechts Nieuwsblad – in de loop van 1960 – zei mijn vader: ‘Jij schijnt te denken dat de president van de rechtbank iemand veroordeelt en je bedoelt dan bovendien nog de voorzitter van de strafkamer. Maar dat is niet zo, het is de rechtbank, die iemand veroordeelt. Ik vind dat zo dom van je’. Dat kwam aan. Hij had het wel eens eerder kunnen zeggen, want slim was het natuurlijk niet. Ik was kennelijk zo onder de indruk van die strafkamervoorzitter en zijn présence (toen, meen ik, mr. Van der Werk) dat ik elk vonnis maar aan zijn gezag toeschreef. Hij was een statige man met allure. Wel kon hij verdachten nog wel eens toespreken op een manier, die nu misschien op zijn minst als uit de tijd zou worden gekenmerkt. ‘Zeg, vlerk, haal jij je handen eens uit je zak, als je tegen me spreekt’. Ik herinner me ook zijn gebruik en heel deftige uitspraak van sommige woorden: portemonnaie en cafetaria. Soms leidde dat zelfs tot onbegrip bij de verdachte.
Ik ben een kleine dertien jaar rechtbankverslaggever geweest, tot ik in 1973 Utrecht verruilde voor Amsterdam, waar ik bij Het Parool ging werken. Het waren aan de Hamburgerstraat zeer roerige jaren, die gekenmerkt werden door een relatief groot aantal nationaal opzienbarende zaken. Maar ook natuurlijk de bijna dagelijkse stroom van politierechterzaken, waarbij in die tijd vooral het rijden onder invloed (en misschien nog wel, dat weet ik eigenlijk niet) een zeer grote plaats innam. Politierechters mr. P.J. Klaver, mr. K.S. Bieger, die zeer slecht zag, een heel lieve man; ik hoorde ze bijna dagelijks in mildheid hun oordeel vellen. In een van mijn eigen oude stukken lees ik nu dat een verdachte van overtreding van art. 26 met een promillage van 0,8 (het toenmalige richtpercentage voor vervolging) werd vrijgesproken, omdat hij zich bij de aanhouding zo correct en normaal had gedragen. Zelfs had hij de verbalisant aangeboden een kleine salto te maken, ten bewijze van zijn fitheid. Overigens is dit vergrijp in Noorwegen en Zweden reden voor algehele inname van het rijbewijs, zelfs bij een promillage van 0,4, ’s morgens om negen uur, als residu van een gezellig etentje… Het toegestane percentage is namelijk 0,1, voor alle duidelijkheid, en iedereen laat het dus ook wel uit zijn lijf.
Winkeldiefstallen waren ook ‘much in evidence’ in die tijd, zodat op een gegeven moment zelfs werd besloten diefstallen beneden de vijftig gulden niet meer te vervolgen. Treurige geschiedenissen, waarin opmerkelijk genoeg nogal eens mensen terechtstonden uit de min of meer ‘betere kringen’. Read more
Hamburgerstraat 28 – Touché der geschiedenis
De vermoedelijk bekendste strafzaken die naoorlogs Utrecht heeft beleefd zijn natuurlijk de ‘Baarnse putmoord’ en de seriemoorden van Han van Zon en ‘Ouwe Nol’! Vraag iemand van boven de vijftig vrij te associëren met de data: proces/Utrecht, en ze rollen er moeiteloos uit.
In de eerste zaak figureerde een stel lyceïsten die een andere tiener, ULO-scholier Theo Mastwijk (14), hadden gedood. Het lijk hadden zij in een oude stapelput gegooid in de tuin van de ouderlijke villa te Baarn. Ongebluste kalk had de resten spoorloos moeten laten verdwijnen, maar het toeval kwam ertussen.
Hans van Z. werd in 1969 tot levenslang veroordeeld omdat hij drie dames had vermoord.
Over geen van beide affaires heb ik uit persoonlijke waarneming iets te melden. Spijtig, maar anderzijds heeft het toch wel wat, als je kunt zeggen dat je net te jong bent voor Ouwe Nol.
Dat ik omtrent 1975 in de Groninger dr. S. van Mesdagkliniek wel de dubbel uitgevoerde cel in aanbouw heb betreden die voor diezelfde vrouwenmoordenaar Van Zon in gereedheid werd gebracht op de afdeling voor ‘very intensive care’, heb ik sindsdien – o (psycho-)pathologische fascinatie – steeds min of meer als een merkwaardig voorrecht ervaren. Van Z. was weliswaar niet ter beschikking gesteld, maar had wel degelijk zeer intensieve psychiatrische zorg nodig en was bovendien in andere inrichtingen niet te handhaven. Een van de werklieden die zijn onderkomen aan het afwerken waren, liet zich ontglippen: ‘Dit zijn geen cellen, maar bungalows.’ Maar een jaar of vijf in zo’n tweekamerappartementje leek hem bij nader inzien toch wat te veel van het goede.
De vroegste zware strafzaak uit eigen knipseldoos die mij heugt, verklaart tevens de oorsprong van mijn hoogstpersoonlijke, wie weet neurotische, Utrecht-associatie: het rectaal touché. Voor mij was het namelijk, woensdag 7 december 1977, voor het eerst dat ik in justitiële ambiance kennis nam van het gebruik van die handgreep, eenvoudigweg bij wijze van doortastende veiligheidsfouillering.de toen hoogst strijdbare, nog niet tot het doctoraat geroepen, mr. P.H. Bakker Schut, net tien jaar op het tableau, maakt het begrip wereldkundig als raadsman van de Duitse terrorist Knut Folkerts (adept van de Rote Armee Faktion (RAF), die imperialisme, fascisme en zionisme zei te bestrijden, maar vooral met moord en doodslag huishield in Europa), die op de 22 september 1977 de Utrechtse rechercheur Arie Kranenburg (49) in koele bloede had doodgeschoten en diens collega Leendert Pieterse zeer ernstig had verwond. De politiemannen wilden hem, zo luidde de officiële versie van het verhaal, aan de tand voelen omdat hij onder valse naam een auto had gehuurd. Bakker Schut – met medepleiter mr. A. Willems nam hij het standpunt in dat de RAF behoorde te worden behandeld als een oorlogvoerende groepering, verwikkeld in een klassenstrijd, zodat slechts de vraag of de ten laste gelegde gedragingen ook volgens het oorlogsstrafrecht strafbaar konden worden geacht beantwoording behoefde (zat daar trouwen niet een aardig proefschrift in?) – deze strafpleiter dus -, tekende een fel protest aan.
‘Toen Folkerts vanmorgen met mr. Willems had gesproken werd hij gewelddadig gedwongen zich te bukken. Hij werd in zijn gezicht geslagen en vervolgens werd met een stift in zijn anus gecontroleerd of daarin iets was verborgen. Een onwaardige vertoning, en ook een ontoelaatbare vorm van criminalisering van mr. Willems!’
’t Werd niettemin twintig jaar voor Folkerts, in de strafkamer van de beminnelijk-rechtvaardige voorzitter mr. K. Bieger. Nog maar een paar jaar geleden zag ik Folkerts overigens als vrij man op de tv. Een keurig huisvader, meen ik mij te herinneren, en geheel tot inkeer gekomen. Geen woord meer over ‘Amerikaans imperialisme dat West-Duitsland uit eigenbelang exploiteert en wezenlijke oppositie geraffineerd de kop indrukt.’ Ach ja, de jaren zeventig. Read more
Hamburgerstraat 28 – ‘Van oud (Hamburgerstraat) naar nieuw (Catharijnesingel)’
De toenmalige Minister van Justitie, Winnie Sorgdrager, memoreerde niet voor niets in haar toespraak van 3 juni 1996, kort na het heien van de eerst paal van het nieuwe gerechtsgebouw, dat justitiemedewerkers in Utrecht op dat moment – in vergelijking met andere arrondissementen – de grootste ruimtenood, het kleinste aantal zittingzalen en het grootste aantal dislocaties bezaten. Nieuwbouw was dus hard nodig. Voordat het echter zover was moesten er nog heel wat hindernissen worden genomen.
Het begon allemaal aan het eind van de jaren tachtig toen door de toename van het aantal te behandelen zaken binnen het gebouw aan de Hamburgerstraat een nijpend tekort aan werkruimte was ontstaan. Het werd de hoogste tijd voor een vernieuwing en verbetering van de huisvesting. De laatste keer was dit gebeurd in de jaren 1950-1960. Toen had de Rijksgebouwendienst (RGD) nog opdracht gegeven tot een aanzienlijke nieuwbouw in de Hamburgerstraat en de Korte Nieuwstraat. In de daarop volgende jaren bleek deze al gauw niet meer voldoende om de medewerkers te huisvesten, die nodig waren om het groeiende aantal te behandelende zaken het hoofd te bieden. Er moest daarom worden uitgeweken naar een andere locatie. Dat gold ook voor de later aan de rechtbank toegevoegde sector Bestuursrecht.
Uiteindelijk waren eind 1989 alle medewerkers van Justitie in Utrecht over maar liefst achttien verschillende locaties in de stad verspreid. Hierdoor ontstond behoefte aan één nieuw, allesomvattend gebouw. Justitie had inmiddels met deze problematiek binnen het gehele justitiële apparaat te maken. In 1989 besloot de regering dan ook landelijk de huisvesting grondig aan te pakken. Justitie en RGD ontwikkelden hiertoe een huisvestingsplan. Ook het Gerechtsgebouw in Utrecht maakte deel uit van dat plan.
Volgens het programma van eisen diende het nieuwbouwproject te resulteren in huisvesting voor de rechtbank, het kantongerecht, het parket, de arrondissementsstafdiensten, het landelijk vergadercentrum voor het Openbaar Ministerie en de Centrale Raad van Beroep. In de tweede fase kwamen daar de Commissie Gelijke Behandeling en de Beroepscommissie Studiefinanciering als huurders bij. In totaal werd een huisvestingsoplossing gevraagd voor een netto verhuurbaar vloeroppervlak van 16.893 m2 voor 655,5 formatieplaatsen. Medio 1998 is echter besloten dat het Kantongerecht Utrecht op zijn huidige locatie op het Janskerkhof zou blijven. Ook de Beroepscommissie Studiefinanciering en het landelijk vergadercentrum voor het Openbaar Ministerie zijn als huurder afgehaakt. Uiteindelijk zouden uitsluitend de Centrale Raad van Beroep, het parket, de Commissie Gelijke Behandeling, de arrondissementsrechtbank en de arrondissementsstafdiensten overgaan naar het nieuwe complex. Read more
Hamburgerstraat 28 – Ten slotte
Toen in 1998 het eerste exemplaar van de Kantharosbundel werd aangeboden, waren de eerste voorbereidingen voor dit derde deel in de serie Recht te Utrecht al getroffen. Dat de Rechtbank te Utrecht zou gaan verhuizen, en wel van de Hamburgerstraat naar de Catharijnesingel, stond op dat moment immers definitief vast, al werd er nog steeds gespeculeerd over de datum waarop de verhuizing zou plaatsvinden.
Bij de keuze voor de schrijvers vormde uitgangspunt voor de redactie dat van degenen die een bijdrage aan de bundel zouden leveren het merendeel op een of andere wijze betrokken was bij de rechtspleging in het gebouw aan de Hamburgerstraat. In deze terugblik zijn dan ook geen bijdragen opgenomen van bijvoorbeeld de leden van de Centrale Raad van Beroep aan (nu nog) de Maliebaan, die in het gebouw aan de Catharijnesingel voor het eerst gaan samenwonen met de rechtbank. Deze beperking werd mede ingegeven door de omstandigheid dat al snel bleek dat de bundel veel omvangrijker zou worden dan aanvankelijk was beoogd.
De redactie heeft geen strakke richtlijnen aan de schrijvers willen geven voor de inhoud van hun bijdragen. Wel stond vast dat in de bundel in ieder geval ook historische aspecten van de Hamburgerstraat en de rechtspleging aldaar aan de orde moesten komen. De historie neemt in de serie Recht te Utrecht immers, zoals ook de eerste twee delen aantonen, een prominente plaats in. In deze bundel hebben de heer Hoekstra en mevrouw Vette de historische aspecten voor hun rekening genomen. De andere schrijvers hebben hun inspiratie vooral geput uit persoonlijke herinneringen. Het resultaat is een veelkleurig schilderij, zoals de redactie bij de aanvang van haar werkzaamheden ook voor ogen stond.
In de stukken komt zowel de menselijke kant van de rechtspleging, als de betrokkenheid van velen bij het wel en wee van de rechtbank als rechtsinstelling naar voren. Voor degenen die dagelijks in het gerechtsgebouw werkzaam zijn (geweest) moet het van bijzondere betekenis zijn dat zo velen de rechtbank aan de Hamburgerstraat beschouwen als ‘hun’ rechtbank.
Verder wordt veelvuldig stilgestaan bij het feit dat de Hamburgerstraat 28 een bijzondere locatie is. Dat deze locatie ook door de ‘buitenstaanders’ als zodanig wordt ervaren, blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat de kunstenaar Theo Jansen in het kader van de openluchttentoonstelling ‘Panorama 2000’ van het Centraal Museum te Utrecht voor zijn ‘Urbani’ het dak van de arrondissementsrechtbank uitkoos. Deze stadsbeesten stonden daar in de periode van 5 juni tot 3 oktober 1999 en waren met name goed te zien vanaf de Domtoren.
De redactie heeft met deze bundel herinneringen aan de Hamburgerstraat 28 willen vastleggen, waarin de menselijke kant van de rechtspleging voorop staat. Het zullen immers vooral deze herinneringen zijn die na het adieu van de Hamburgerstraat overblijven. Voor velen die de oude rechtbank kennen, uit hoofde van hun functie of als justitiabele, zal ook het besef van de historische betekenis van de Hamburgerstraat 28 niet snel vervagen. Vooral op verstilde momenten is deze historische betekenis bijna tastbaar. Dat geldt trouwens voor vrijwel iedere vierkante meter in de oude Utrechtse binnenstad. Read more
De Kantharos – Over recht en onrecht in de rechtspleging – Ten Geleide
In 1939 werd bij de Maas in de buurt van Stevensweert een Griek-Romeinse drinkbeker gevonden. Deze serie schets een aantal historische en juridische aspecten omtrent de vondst en de verkoop van deze beker, die bekend is geworden als de Kantharos van Stevensweert. De Kantharos werd in 1950 verkocht aan de Utrechtse edelsmid Leo Brom voor f 125,-, een bedrag dat iets hoger was dan de waarde van het gewicht in zilver, terwijl de waarde naar inmiddels vaststaat, van onschatbare waarde is.
De verkoper heeft getracht de koop ongedaan te maken, maar is daarin niet geslaagd. In 1959 heeft de Hoge Raad de koper gelijk gegeven. De Kantharos houdt de gemoederen tot op de dag van vandaag bezig, zoals moge blijken uit de inhoud van deze serie. De Kantharoscasus heeft dan ook tal van boeiende facetten , onder meer betreffende recht en onrecht in de rechtspleging, en is sinds de uitspraak van de Hoge Raad een schoolvoorbeeld voor de juridische opleiding aan de Nederlandse universiteiten.
De Kantharos is inmiddels van de Nederlandse Staat.
Inhoud
Ten geleide – Wijn & Stael Advocaten
Inleiding – mr. W.J.M. Davids
De Kantharos van Stevensweert – drs. J. Luijt
Het Kantharosproces – mr. A.A.H.M. Gommers en mr. M. Hiemstra
Een verleden met een zilveren randje -Drs. J. Luijt
De Kantharos van Stevensweert in het licht der gerechtigheid – prof.mr. J.C.M. Leijten
Het geheim van de smid – mr. W.M.J. Bekkers
De Kantharos, een schoolvoorbeeld – mr. J.M. Berger-Bos
Bijlage:
Een triest geval – mr. H. AE. Uniken Venema
Plus: Ten slotte & Personalia Read more