Herinnering aan André Köbben (1925-2019)

Foto nsv-sociologie.nl

19 augustus 2019. Op 13 augustus, vorige week dus, overleed André Köbben. Hij was mijn leermeester, in allerlei opzichten. Ik ben vier jaar zijn assistent geweest in de jaren zestig van de vorige eeuw, ik ben in 1974 bij hem gepromoveerd. Vandaag wordt hij gecremeerd, in Leiden, waar hij woonde. Er is veel over hem te vertellen, en ik vermoed dat ik dat op deze plaats ook nog wel zal doen. Maar ter herinnering aan hem druk ik op deze dag een ‘gesprek’ met hem af. Ik voerde dat begin 2012, ruim zeven jaar geleden dus, voor een tijdschrift: Tijdschrift over Cultuur en Criminologie, waarin het later dat jaar (het septembernummer) werd geplaatst.

Een gesprek voor het Tijdschrift over Cultuur & Criminaliteit? Je bent van harte welkom, zegt André Köbben aan de telefoon, maar hij geeft me huiswerk op. Hij stuurt me de tekst toe van Bedrog in de wetenschap, die hij begin januari (2012) heeft voorgedragen bij de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Ook vraagt hij me de nieuwe bundel met criminologische opstellen van Frank Bovenkerk door te nemen: Een gevoel van dreiging. Het ging hem niet om het motto van de bundel, ontleend aan Köbben zelf en met karakteristieke köbbiaanse ironie verwoord:Zelfs zou ik mij willen verstouten u, lezer, de vaderlijke raad mee te geven: in uw eigen belang en dat van anderen, waag u nóóit aan echte voorspellingen. Nee, ik moet lezen wat Bovenkerk heeft geschreven over de Noorse massamoordenaar Anders Breivik, de politieke moorden op Pim Fortuyn en Theo van Gogh, de spray shooting in Alphen aan den Rijn en de aanslag op de koninklijke familie in Apeldoorn in 2009.

De overeenkomsten tussen beide onderwerpen dringen niet meteen tot me door, maar na een kort college zie ik de analogie. André Köbben en ik ontmoeten elkaar bij hem thuis, in zijn gerieflijke Leidse studeerkamer. Opvallend netjes opgeruimd voor een werkkamer, maar wel met overal stapels boeken en notities – een onderzoeker aan het werk. Begin februari. Buiten is het heftig vriesweer en schijnt een oogverblindende zon. In de jaren 1960 ben ik vier jaar zijn assistent geweest en hebben we vaak zo tegenover elkaar gezeten, op zijn kamer in de Amsterdamse Spinhuissteeg, later aan de Keizersgracht; boeken, tijdschriften, blocnotes en losse papieren tussen ons in. Het voelt vertrouwd en eigenlijk volstrekt gewoon, zo hoort het – André aan het woord, ik met een aantekeningenboekje. Nu tutoyeren we elkaar, dat was destijds ondenkbaar. Ook hij heeft zich voorbereid, er ligt een cv voor me klaar, knipsels, tijdschriftartikelen.

In zijn lezing over bedrog valt Köbben met de deur in huis: ‘Op 8 september 2011 kwam het bedrog van Diederik Stapel in de openbaarheid. Het kwam voor iedereen als een donderslag bij heldere hemel.’ Velen denken dat het gaat om een uitzonderlijk geval en sommigen, onder wie de rapporteur over de zaak Stapel, beweren zelfs dat er sprake is van het ‘omvangrijkste bedrog ooit’. Köbben laat zien dat dit niet waar is, maar wat hem boeit is het stereotiepe karakter van zulke reacties. Net als het feit dat je allerlei commentatoren op ziet duiken die onmiddellijk menen te weten wat de oorzaak zou zijn geweest van Stapels bedrog. De gedachte erachter is dat je zulke incidenten eigenlijk zou moeten kunnen voorkomen, dat er maatregelen getroffen zouden kunnen worden om bedrog in de wetenschap uit te roeien. Daar zit een bepaalde logica achter en wel de ‘logica van de risicosamenleving’ – de term wordt gebruikt door Frank Bovenkerk en hij bespreekt het begrip in zijn bundel. De zin van het huiswerk begint te dagen. Als er een gruwelijke aanslag zoals die in Noorwegen gepleegd wordt – heel letterlijk: een donderslag bij heldere hemel – klinken er meteen stemmen die de overheid verantwoordelijk stellen: we hadden die Breivik toch wel eerder kunnen ontmaskeren als gewetenloze killer? De werkelijkheid is ingewikkeld, de misdaadbevorderende factoren die in het leven van Anders Breivik kunnen worden aangewezen, vind je ook bij duizenden anderen en daar gaat het blijkbaar niet mis. Toch wordt er een commissie ingesteld die één of een paar veronderstelde oorzaken belicht waar snel iets aan kan worden gedaan. Helaas is het onduidelijk hoeveel rampen in de toekomst kunnen worden voorkomen door zulke ad-hocmaatregelen. Bovenkerk zegt gelaten: ‘Het wachten is op de volgende calamiteit.’ Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

Over de rol van ijdelheid in de wetenschap ~ Inhoudsopgave

Omslag: burobouws.nl

Inhoud

1. Over de rol van ijdelheid in de wetenschap – Voorwoord
2. Jan P. Bakker
3. Uren met Lévi-Strauss
4. Over Norbert Elias
5. Een al te absolute overtuiging – Over Dick Swaab: Wij zijn ons brein
6. De kwestie Buck
7. Het geval van Jan Hendrik Schön
8. De affaire Stapel
9. Inzake Mart Bax
10. Sir Cyril Burt
11. Bernard Berenson tussen kunstwetenschap en handel
12. Rangschikkingen
Geraadpleegde literatuur

‘IJdelheid’, wat is mijn definitie van dat begrip? In de Van Dale wordt ijdelheid omschreven als ‘een te hoge dunk van de eigen voortreffelijkheid’ en als ‘de zucht om door anderen bewonderd en geprezen te worden’. Beide omschrijvingen zijn voor mijn doel bruikbaar. Een zekere mate van ijdelheid in deze betekenis is veel beoefenaars van de wetenschap eigen, met name als ze de positie van hoogleraar bereikt hebben. Mij gaat het hier echter om gevallen waarbij ijdelheid zich in excessieve vorm voordoet. In die zin dat deze ook nog gepaard gaat met de ‘ik heb altijd gelijk’ gedachte, en vaak ook met ‘ik weet toch wel hoe het zit, ook zonder het onderzocht te hebben’.

Eerder verschenen bij Rozenberg Publishers. Amsterdam 2017. ISBN 978 90 3610 493 7

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

Over de rol van ijdelheid in de wetenschap ~ Voorwoord

‘IJdelheid’, wat is mijn definitie van dat begrip? In de Van Dale wordt ijdelheid omschreven als ‘een te hoge dunk van de eigen voortreffelijkheid’ en als ‘de zucht om door anderen bewonderd en geprezen te worden’. Beide omschrijvingen zijn voor mijn doel bruikbaar. Een zekere mate van ijdelheid in deze betekenis is veel beoefenaars van de wetenschap eigen, met name als ze de positie van hoogleraar bereikt hebben. Mij gaat het hier echter om gevallen waarbij ijdelheid zich in excessieve vorm voordoet. In die zin dat deze ook nog gepaard gaat met de ‘ik heb altijd gelijk’ gedachte, en vaak ook met ‘ik weet toch wel hoe het zit, ook zonder het onderzocht te hebben’.

Ik heb in ruime mate gegevens verzameld over tien zulke personen. In zeven van mijn casussen ben ik goeddeels tot mijn oordeel over hen gekomen op grond van eigen onderzoek en eigen ervaringen. In twee gevallen heb ik mede gebruik gemaakt van het zorgvuldige werk van een onderzoekscommissie. In drie gevallen heb ik mijn oordeel voornamelijk gebaseerd op doorwrochte studies van anderen. Ik heb niet de pretentie dat het hier gaat om zoiets als een representatieve steekproef. Wel meen ik een scala van gevallen te presenteren die de meeste variaties op dit gebied omvat. Zo heb ik gezocht naar voorbeelden uit onderscheiden gebieden van wetenschap. In zes gevallen zijn het beoefenaars van de sociale wetenschappen (in de ruime zin van het woord), in vier gevallen natuurwetenschappers (in de ruime zin van het woord). In vijf casussen betreft het actuele affaires, in de vijf overige om zaken die zich in het (nabije) verleden hebben voorgedaan. Die te bespreken is van belang, al is het maar om aan te tonen dat misstanden in de wetenschap niet enkel van vandaag of gisteren zijn. In alle tien gevallen betreft het mannen. Geen wonder. Immers in het nabije verleden waren bijna alle beoefenaars van de wetenschap van het mannelijk geslacht, en ook nu nog geldt dat voor een ruime meerderheid. Maar de emancipatie schrijdt met rasse schreden voort! Alweer enkele jaren geleden kreeg voor het eerst een vrouwelijke beoefenaar van de wetenschap een officiële berisping wegens wangedrag in de wetenschap. Ik noem hier geen namen.

Excessieve ijdelheid in de wetenschap, in de hier geformuleerde betekenis van dat woord, heeft vaak schadelijke gevolgen en wordt daarom in dit geschrift bestreden.

Achtereenvolgens bespreek ik leven en werk van de volgende personen: de fysisch geograaf Jan P. Bakker; de antropoloog Claude Lévi-Strauss; de socioloog Norbert Elias; de hersenonderzoeker Dick Swaab; de chemicus Henk Buck; de nanotechnoloog Jan Hendrik Schön: de sociaal psycholoog Diederik Stapel; de antropoloog Mart Bax; de psycholoog Cyril Burt; de historicus Bernard Berenson.

De vraag die als eerste te beantwoorden staat is of ijdelheid in excessieve-mate bij onderzoekers in alle gevallen nadelig is voor de wetenschap.

Bij het schrijven van dit boek heb ik de hulp gehad van Henk Tromp. Hij heeft mijn teksten zorgvuldig gelezen en mij zijn kritiek niet bespaard. Verder, hij weet (bijna) alles van computers en ik (bijna) niks. En tenslotte, het mooie hoofdstuk 11 is van zijn hand.

Ook wil ik Frank Bovenkerk en Lodewijk Brunt bedanken voor hun welkome bijstand. Eens waren zij veelbelovende promovendi van mij, nu zijn zij allebei emeritus hoogleraar. Dat ik dat nog mag meemaken!

Volgende hoofdstukover-de-rol-van-ijdelheid-in-de-wetenschap-jan-p-bakker/

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

Over de rol van ijdelheid in de wetenschap ~ Jan P. Bakker

In 1955 werd ik op jeugdige leeftijd benoemd tot hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam. Een van de collega’s met wie ik het meeste contact had was de hoogleraar fysische geografie Jan P. Bakker.[i] Een goedaardige man, die het als zijn plicht zag mij, als nieuwkomer, met raad en daad bij te staan. Eens verzuchtte ik dat ik bijna al mijn tijd moest besteden aan mijn taak als docent en daardoor onvoldoende toekwam aan het bijhouden van de vakliteratuur. Hij zei: ‘Ja, dat begrijp ik. Voor mij geldt dat gelukkig niet. Wat ik schrijf moeten anderen lezen, wat zij schrijven hoef ik niet te lezen’. Voor het eerst een uitspraak van hem die mij erop wees dat hij het als beoefenaar van de wetenschap goed met zichzelf getroffen had. Kort daarop ging hij voordrachten houden aan een reeks Duitse universiteiten. Toen hij terugkwam vroeg ik hem hoe het gegaan was. ‘Goed’ zei hij, ‘alle Duitsers zijn er nu van overtuigd dat ik de grootste geograaf ter wereld ben’. Ik dacht dat het een grapje was, maar begreep nog juist bijtijds dat hij het oprecht meende. Later, bij een vergadering, ik weet niet meer waar en wanneer, sprak hij een collega uit Utrecht als volgt aan: ‘U bent toch lid van de Akademie? Ja? Wat een waardeloze instelling is dat!’ Deze: ‘Ach, hoe dat zo?’ Bakker: ‘Nou, na al die jaren hebben ze mij nog altijd niet tot lid benoemd’.

Puur uit nieuwsgierigheid heb ik toen een vakgenoot van hem met wie ik bevriend was gebeld en hem discreet gevraagd wat de reputatie van Bakker was binnen zijn vakgebied. Hij vertelde mij dat hij gedegen en interessant onderzoek deed, maar echt niet met kop en schouders uitstak boven anderen. Hij voegde er iets als het volgende aan toe: ‘Ja, ik weet wel, hij is op dit punt erg naïef, maar ik moet zeggen, veel kwaad kan het eigenlijk niet. Hij leest heus wel wat er over zijn speciale onderwerpen geschreven wordt, al is het maar om er kritiek op te geven’. Natuurlijk, zeg ik nu, blijft het verkeerd en in principe onjuist dat hij zichzelf immuniteit verschafte voor kritiek van vakgenoten, maar mede op gezag van mijn toenmalige zegsman neem ik aan dat het in dit geval nauwelijks schade voor de wetenschap heeft opgeleverd.

Het valt aan te nemen dat er in de wereld meer van dergelijke gevallen zijn. Alleen we weten niet hoeveel. Zijn het er misschien meer dan 100, of veeleer minder dan 20? Om dat uit te maken zouden we moeten beschikken over een representatieve steekproef van excessief ijdele onderzoekers. Zo’n steekproef is niet voorhanden en het is ook niet doenlijk die te vervaardigen.

Ik houd mij wel aanbevolen om voorbeelden te ontvangen van met Jan P. Bakker overeenkomstige geleerden: heel ijdel, maar zonder schade voor de wetenschap.

Noot:
[i] Jan P. Bakker (1906-1969) was van 1945 tot zijn vroegtijdige dood hoogleraar fysische geografie aan de UvA. Hij was toen ik daar benoemd werd zo’n 20 jaar ouder dan ik en tien jaar hoogleraar.

Volgende hoofdstuk: over-de-rol-van-ijdelheid-in-de-wettenschap-uren-met-levi-strauss/

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

Over de rol van ijdelheid in de wettenschap ~ Uren met Lévi-Strauss

Het gebeurde in het late najaar van 1972. Ik werd opgebeld door een bevriende collega. Ons gesprek verliep ten naaste bij als volgt:
Hij: ‘Ik ben lid van de Commissie die tot taak heeft de winnaar van de eerstvolgende Erasmusprijs aan te wijzen. Wij denken aan de antropoloog Claude Lévi-Strauss. Maar ons gezelschap telt geen antropoloog, Daarom willen we aan jou als antropoloog vragen wat je daarvan vindt.’
‘Nou, mijn keuze zou het niet zijn’.
‘Ach! Mag ik je ook vragen waarom niet?’
‘Hij heeft natuurlijk zijn verdiensten. Maar het is geen goeie antropoloog. Ik ben best bereid mijn mening bij jullie te komen toelichten. Alleen, ik denk dat het weinig baten zou’.
‘Dat moet je niet zeggen. Jouw mening zal bij ons zeker uitvoerig aan de orde komen’.
‘Daar twijfel ik niet aan. Maar uiteindelijk zullen jullie toch voor hem kiezen, dat staat nu eenmaal in de sterren.’

Van die Commissie heb ik verder niets meer gehoord. Maar later las ik in de krant dat het inderdaad Lévi-Strauss geworden was. Als om het goed te maken werd ik wel uitgenodigd voor het feestelijke diner na de plechtige uitreiking van de prijs. Ik moet zeggen, het was een voortreffelijke maaltijd.

Toen en ook nu nog werd en wordt hijzelf en zijn werk in alle media door een stoet geleerden uit de meest uiteenlopende vakgebieden besproken: filosofen, linguïsten, biologen, historici, noem maar op. Steeds vol lof.

Zomaar een voorbeeld. De filosoof Ger Groot schreef:
‘Hij is een meesterdenker … Hij verbluft als meeslepend verteller, scherpzinnig waarnemer en borend graver van de menselijke beschaving … Hij legt de strengste wetenschappelijke eisen aan … Zijn boek Tristes Tropiques[i] is een adembenemend reisverslag, subliem geschreven, het behoort tot de allergrootste werken van de twintigste-eeuwse Franse literatuur.’

Als ik desondanks volhard in mijn negatieve oordeel, en dat doe ik, is het goed dat ik vertel waarop dat gebaseerd is. Daarom hier een chronologisch verslag van alle gevallen waarin ik met Lévi-Strauss en zijn werk te maken heb gehad.

1957. Twee vooraanstaande Amerikaanse beoefenaars van de sociale wetenschappen, G. C. Homans en D. M. Schneider, leveren kritiek op stellingen van Lévi-Strauss in zijn roemruchte boek ‘Les structures élémentaires de la parenté’.[ii] Jarenlang heb ik eenieder die het horen wilde verwezen naar hun werkstuk (62 pagina’s) om te leren hoe op wetenschappelijke en tevens moreel verantwoorde wijze kritiek te leveren op vakgenoten. Zij behandelen Lévi-Strauss en zijn werk uiterst fair.

Waar gaat hun kritiek over? Er zijn tribale samenlevingen waarin de aangewezen huwelijkspartner van een man zijn moeders broeder dochter is. Deze huwelijksregel, zegt Lévi-Strauss, leidt tot een grotere mate van samenhang in de gemeenschap en vanuit dit gezichtspunt bezien is het een ‘betere’ samenleving. Hoe komt het nu dat in sommige volksstammen deze regel bestaat, in andere niet? Lévi-Strauss veronderstelt dat in oeroude tijden er in sommige groepen slimme mensen waren die het vermelde nuttige effect van die regel hebben voorzien, in andere niet. Voorwaar een intrigerende en koene veronderstelling! Die echter als groot, ja onoverkomelijk bezwaar heeft dat zij noch ooit bevestigd noch ontkracht kan worden door proefondervindelijk onderzoek. En slechts stellingen waarbij dat wel het geval is, zo vind ik, behoren tot het domein van de wetenschap. Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

Over de rol van ijdelheid in de wetenschap ~ Over Norbert Elias

Omslag & DTP BuroBouws

In 1946 ging ik als student de colleges bijwonen van Professor A.N.J. Den Hollander, toen net benoemd tot hoogleraar in de sociologie aan de Universiteit van Amsterdam. In een van zijn eerste colleges ried hij ons ter lezing de studie aan van een zekere Norbert Elias, getiteld Über den Prozess der Zivilisation. Hij zei erbij: ‘hij is een Duitser van joodse komaf, dus helaas, alle kans dat hij niet meer leeft’. Ik heb zijn raad opgevolgd en daar nooit spijt van gehad.

Als ik zijn studie nu opnieuw beschouw vind ik die weer, of nog steeds, een meesterwerk, handelend over een belangrijk onderwerp, met verve gepresenteerd en, dat vooral, gebaseerd op gedegen en zorgvuldig onderzoek. Geen uitspraak of die wordt onderbouwd door een verwijzing naar de literatuur; het notenapparaat omvat ruim 10 percent van de totale, zo’n 800 pagina’s tellende, tekst. En tenslotte, mij dunkt dat zijn conclusies grotendeels ook nu nog geldig zijn.[1] Ik ben trouwens niet de enige die dit meent. Zo werd ik geattendeerd op een boek uit 2011 waarvan de auteur dankbaar gebruik maakt van zijn inzichten, zoals neergelegd in Über den Prozess der Zivilisation.[2]

In 1933 was Elias verbonden aan de universiteit van Frankfurt als assistent van Karl Mannheim, een in die tijd terecht befaamde socioloog. In januari van dat jaar kwam Hitler in Duitsland aan de macht. Al in maart of april is Elias uit Duitsland vertrokken, toen dat voor joden nog gemakkelijk kon. Hij heeft twee jaar in Parijs gewoond, is daarna naar Londen getrokken. Daar ontving hij van een comité dat joodse vluchtelingen uit Duitsland bijstond jarenlang een schamele toelage.

In precies drie jaar, van zijn acht en dertigste tot zijn een en veertigste heeft hij daar toen zijn meesterwerk geschreven. Een herculische prestatie. Hij had weliswaar geen andere besognes maar aan de andere kant, hij miste daar de steun van een academische instelling. Hij bracht al zijn dagen in eenzaamheid werkend door in het British Museum, dezelfde plaats waar Karl Marx zoveel jaren eerder zijn meesterwerk schreef. In 1938 kwamen zijn ouders, die nog steeds in Duitsland woonden, hem in Londen bezoeken. Een wonder dat hun dat nog gelukt is. Norbert heeft ze gesmeekt om niet terug te gaan en bij hem in Londen te komen wonen. Maar zijn vader zei: ‘mij kunnen ze niks maken, ik heb nooit in mijn leven de wet overtreden, ik heb in Breslau als onbezoldigd adviseur voor de belastingdienst gewerkt, waarvoor ik zelfs een onderscheiding heb gekregen’. Ze zijn in volle onschuld teruggegaan naar hun vertrouwde huis in Breslau. Zijn vader is in 1940 een natuurlijke dood gestorven, zijn moeder is enkele jaren later opgepakt en vermoord. In 1939 kon Elias, nog net voor de oorlog, de twee dikke boekdelen waaruit zijn meesterwerk bestaat, slijten aan een Zwitserse uitgever.

Bovenstaande gegevens zijn voornamelijk ontleend aan zijn memoires, verschenen in: ‘De Geschiedenis van Norbert Elias’, aldaar pp. 93-165: ‘Notities bij mijn levensloop’. Dit boek bevat tevens het verslag van zeven uitvoerige gesprekken met hem over zijn leven: Heerma van Voss, A.J. en A. van Stolk, aldaar pp. 11-92. [3] Die gesprekken hebben plaatsgevonden in 1984, Elias was toen 87 jaar oud. Hij gaf te kennen dat hij nog altijd vond een belangrijke Boodschap voor de Wereld te hebben, waar de wereld helaas onvoldoende naar luisterde. ‘U hebt altijd een opmerkelijk groot zelfvertrouwen gehad’, zeggen zijn gesprekspartners.

Elias: ‘Ik weet niet of het opmerkelijk is, maar ik heb nooit betwijfeld of ik gelijk had.
Zij: ‘Het is toch opmerkelijk als iemand de zekerheid heeft dat wat hij zegt belangrijk is?’
Elias: ‘Ja, maar die zekerheid heb ik en had ik altijd, ook als die inging tegen de mensen die het voor het zeggen hadden. Daar ben ik wel een beetje trots op.’ Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share
  • About

    Rozenberg Quarterly aims to be a platform for academics, scientists, journalists, authors and artists, in order to offer background information and scholarly reflections that contribute to mutual understanding and dialogue in a seemingly divided world. By offering this platform, the Quarterly wants to be part of the public debate because we believe mutual understanding and the acceptance of diversity are vital conditions for universal progress. Read more...
  • Support

    Rozenberg Quarterly does not receive subsidies or grants of any kind, which is why your financial support in maintaining, expanding and keeping the site running is always welcome. You may donate any amount you wish and all donations go toward maintaining and expanding this website.

    10 euro donation:

    20 euro donation:

    Or donate any amount you like:

    Or:
    ABN AMRO Bank
    Rozenberg Publishers
    IBAN NL65 ABNA 0566 4783 23
    BIC ABNANL2A
    reference: Rozenberg Quarterly

    If you have any questions or would like more information, please see our About page or contact us: info@rozenbergquarterly.com
  • Follow us on Facebook & X & BlueSky

  • Archives