Rechten in Utrecht – De historie van het Willem Pompe Instituut
De oprichting in 1934
In 1934 werd door Willem Pompe, sedert 1928 – als opvolger van D. Simons[i] – hoogleraar in het strafrecht, het strafprocesrecht en de criminologie aan de Utrechtse Universiteit[ii], het Criminologische Instituut opgericht[iii]. Pompe maakte, daartoe uitgenodigd door de Stichting tot Verruiming van Werkgelegenheid voor Academisch Gevormden, gaarne gebruik van jonge intellectuele krachten, die zich uit hoofde van werkloosheidregelingen in verband met de crisistijd daarvoor ter beschikking wilden stellen tegen een uiterst bescheiden toelage. Een en ander geschiedde in samenwerking met B.V.A (Bert) Röling, sedert 1933 privaatdocent penologie/penitentiair recht te Utrecht[iv] naderhand lid van het oorlogstribunaal te Tokyo en hoogleraar criminologie en polemologie te Groningen.
Van stond af aan maakten ook G.Th. (Ger) Kempe, naderhand hoogleraar criminologie te Utrecht[v], en mevr. J.C. (Han) Hudig[vi], de latere hoogleraar kinderrecht en tevens eerste vrouwelijke (kinder)-rechter in Nederland, van dit werkproject deel uit. Pompe en Röling vormde de leiding en Kempe heette chique: ‘gesalarieerd assistent en dagelijksch leider’.
Eind 1934 kreeg het instituut de beschikking over een drietal lokaliteiten in de toenmaals leegstaande strafgevangenis aan het Wolvenplein te Utrecht – op de deur waarvan een zeer eenvoudig bordje ‘Criminologisch Instituut’ werd geplakt – en werd daar met de onderzoekingen een begin gemaakt. Door de medewerking van het Centraal Bureau voor de Statistiek was het mogelijk aan te vangen met het verzamelen van crimineel statistisch materiaal betreffende het arrondissement Utrecht in de jaren 1910-1932. Read more
Rechten in Utrecht – Molengraaff en het gelijknamige Instituut
Inleiding
In een bundel over juridisch onderwijs in het algemeen en in Utrecht in het bijzonder mag een stuk over de relatie tussen één van de belangrijkste hoogleraren van de 19e en 20e eeuw en de Utrechtse universiteit natuurlijk niet ontbreken. Het is daarom een goede gedachte van de redactie van deze bundel geweest een bijdrage te wijden aan de relatie tussen W.L.P.A. Molengraaff en de Universiteit Utrecht, meer in het bijzonder tussen Molengraaff en het naar hem genoemde Instituut.
Toch ligt dit onderwerp niet direct voor de hand. Molengraaff is, na een rijk en vruchtbaar leven, in 1931 overleden en het Molengraaff Instituut draagt pas sinds 1958 deze naam. Molengraaff heeft echter een bijzondere betekenis gehad, niet alleen voor de Utrechtse faculteit, ook voor Utrecht in het algemeen en – het belangrijkste – voor de ontwikkeling van het privaatrecht in Nederland. De band tussen Molengraaff en Utrecht dateert van 1885. Daarom eerst een stap terug in de tijd.
Molengraaff en Utrecht
De band tussen Molengraaff en de stad Utrecht kan het best geïllustreerd worden door het feit dat post met als adressering ‘Prof. Molengraaff, Utrecht’ keurig bezorgd werd. De bewijzen, in de vorm van briefkaarten en enveloppen, zijn te vinden in het Molengraaff Archief, dat zich op het Instituut bevindt. Als ze onbezorgbaar waren geweest, hadden ze tenslotte niet in het archief gezeten.
Het was zijn benoeming tot hoogleraar handelsrecht en burgerlijke rechtsvordering aan de Rijksuniversiteit Utrecht die de op 10 mei 1858 in Nijmegen geboren Willem Leonard Pieter Arnold Molengraaff ertoe bracht zich in 1885 in Utrecht te vestigen. Hij was toen 26 jaar en een veelbelovend jurist. Hij koos voor een bescheiden woning aan de Maliebaan 43B, alwaar hij zes jaar met zijn vrouw Heiltje Abeleven zou blijven wonen. In 1891 verhuisde het gezin Molengraaff, inmiddels uitgebreid met drie dochters en een zoon, naar de Maliestraat 1A. Daar zou Molengraaff gedurende zijn gehele professoraat blijven wonen, onderbroken door zomervakanties die doorgaans in Noordwijk werden doorgebracht. Read more
Rechten in Utrecht – Meester in de maatschappij
Inleiding
Er zijn veel mogelijke redenen om rechten te gaan studeren. De meest gehoorde reden is, of was dat althans toen wij in 1989 met onze rechtenstudie in Utrecht begonnen, een negatieve: ‘Ik wist niet precies wat ik wilde’, of de positievere versie: ‘Met rechten kun je alle kanten op’. Beide argumenten blinken niet uit in inhoudelijkheid.
Voor de keuze om nu juist in Utrecht rechten te gaan studeren – rechten kun je immers studeren in vrijwel iedere Nederlandse universiteitsstad – bleek dit niet anders te liggen. Geroemd werd de centrale ligging, afgegeven werd op diverse andere steden, en gezegd werd dat met Utrecht ‘niets mis’ is, Utrecht ‘een leuke stad’ is, en vooral ook ‘niet te groot’. De universiteit als zodanig (b)leek zelden een rol te spelen bij de keuze.
Als voor de studie, noch voor de stad bewust of met overtuiging wordt gekozen, wekt het geen verwondering dat Utrechtse rechtenstudenten – ook hier geldt weer dat dit althans in ‘onze tijd’ gold – geen uitgesproken, en in ieder geval geen positief imago hebben. Waar Rotterdammers vrijwel uitsluitend aan hun c.v. ‘builden’ en ‘Leienaren’ ‘goed gebekt’ zijn, staan Utrechters bekend als onopvallend, middelmatig en ‘laks’.
Bovenstaande lijkt weinig goeds te voorspellen voor de toekomst van de ‘Utrechtse jurist’, en maakt nieuwsgierig naar waar Utrechtse rechtenstudenten terechtkomen in de maatschappij. Met onszelf lijkt het aardig goed te komen. Maar niet alleen staan wij nog – betrekkelijk – aan het begin van ons werkzame leven, ook kan het hier gaan om de spreekwoordelijke uitzondering die de regel bevestigt.
Troostrijk was dan ook onze bevinding dat overal in de maatschappij, in de meest uiteenlopende disciplines, Utrechtse juristen te vinden zijn. Wij troffen ze niet alleen aan in de meer traditionele juridische beroepen als advocatuur en rechterlijke macht, maar ook in – onder meer – het bedrijfsleven, de kunst, de media, de politiek (in de meest ruime zin van het woord) en de wetenschap.
Om ons een beeld te kunnen vormen van de rol die de Utrechtse rechtenstudie heeft gespeeld in het leven van deze juristen, hebben wij tien bekende en minder bekende ‘Utrechtse’ juristen, die werkzaam zijn (geweest) in verschillende hoeken van de samenleving, vragen voorgelegd met betrekking tot hun rechtenstudie en de invloed daarvan op de rest van hun leven.
Ondanks het feit dat de universiteitsstad Utrecht bekend staat als ‘meisjesstad’, is de vrouwelijke inbreng in dit artikel beperkt gebleven tot die van onszelf. Reden daarvoor is dat geen van de vrouwen die wij voor dit artikel hebben benaderd, in staat was haar medewerking te verlenen. Om de mannelijke oververtegenwoordiging nog enigszins te compenseren, noemen wij op deze plaats de namen van enkele bekende vrouwen die in Utrecht rechten hebben gestudeerd: mr. A. van Es, mr. I. Von Lippe Biesterfeld, mr. Y. van Rooy, mr. V.N.M. Korte-van Hemel en mr. H. van der Tonnekreek. Read more
Rechten in Utrecht – Zin in recht – De toekomst van het juridisch onderwijs
Studenten lopen in groepjes door de stad. Sommigen gaan naar college, anderen besluiten koffie te gaan drinken. In de loop van de dag wordt het drukker in de bibliotheek. Werkgroepen die om negen uur ‘s morgens beginnen, worden slecht bezocht.
De rechtenstudie. Een rooster om van te watertanden; grotendeels zelf bepalen waar je aan meedoet en wanneer je studeert. Volop tijd voor andere activiteiten. En uiteindelijk een titel waarmee je toegang hebt tot de togaberoepen en die het ook goed doet bij het bedrijfsleven en overheidsinstanties.
Mooi?
Te mooi?
Te mooi, waarschijnlijk. Om te beginnen wordt de geschetste vrijheid niet weerspiegeld in het curriculum. Integendeel, uit de studiegidsen spreekt een imposant onderwijsaanbod. Het juridisch onderwijs is al heel lang voorwerp van intensivering. Meer bijeenkomsten, meer begeleiding, meer personeel en groeiende overhead hebben de kosten opgedreven. Grosso modo is echter de vrijheid van de student gelijk gebleven en van de prachtige programma’s wordt niet optimaal gebruik gemaakt. En vrijheid wordt vaak vrijblijvendheid. Terwijl juridische faculteiten gebukt gaan onder de door henzelf gecreëerde onderwijslast hebben zij groet moeite om de andere taken, onderzoek en maatschappelijke dienstverlening, naar behoren uit te voeren. Kort gezegd: de middelen voor het onderwijs worden niet efficiënt genoeg besteed.
En de studenten? De gemotiveerden onder hen klagen over het lage niveau van het onderwijs. Medestudenten bereiden zich niet voor.De meeste docenten accepteren dat, zij het contre-coeur. Slechts een enkeling slaagt erin iedereen serieus aan het werk te krijgen. Merkwaardig, want de meeste studenten willen best aan de slag, zelf dingen uitzoeken en ervaren hoe moeilijk het is een coherent betoog op te zetten of een beknopt onderzoeksverslag te schrijven. Alleen slagen zij er onvoldoende in op eigen kracht van dag tot dag de juiste prioriteiten te stellen.
Docenten klagen daarom ook en deels terecht. Het is immers niet aan hen om studenten te motiveren. Zij moeten er vooral zijn voor degenen die écht iets van hun studie willen maken. Maar daarmee komen we wel op een gevoelig punt: niet elke docent is met de tijd meegegaan. Routine is hier en daar verworden tot sleur. Inhoud van het vak en beproefde onderwijsvormen zijn soms van middel tot doel geworden. Naast het ‘bord en het krijtje’ worden de mogelijkheden van audiovisuele middelen en ICT nog onvoldoende benut. En hebben docenten wel scherp in het oog waartoe wordt opgeleid en langs welke wegen dat doel bereikt zou kunnen worden? Read more
Rechten in Utrecht – De verborgen agenda van de rechtenstudie
Korte inhoud van het voorafgaande
Er zijn twee redenen waarom de universitaire rechtenstudie in Nederland op de helling gaat. In de eerste plaats dient zich in september 2002 een lichting eerstejaars aan, die – zo is de veronderstelling – in het ‘studiehuis’ geleerd heeft zelfstandig te werken. De motivering van deze zogenaamde tweede fase in het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs is dat het zo toegaat op de universiteit. De lezer weet wel beter, maar met zo’n verwijzing naar opgewekte verwachtingen laten vernieuwers degenen die alles bij het oude willen laten, met de mond vol tanden staan. De tweede reden is de verklaring van Bologna van de Europese ministers van Onderwijs van juni 1999. De cruciale passage hieruit luidt als volgt: ‘Adoption of a system essentially based on two main cycles, undergraduate and graduate. Access to the second cycle shall require successful completion of first cycle studies, lasting a minimum of three years. The degree awarded after the first cycle shall also be relevant to the European labour market as an appropriate level of qualification. The second cycle should lead to the master and/or dectorate degree as in many European countries.’
80% Van de rechtenstudenten studeert af in de richting Nederlands recht volgens het model van één jaar propedeuse en drie jaar doctoraal. Mij ontgaat te enen male hoe de toekomstige ‘bachelor of Dutch law’ zich voorbij het drielandenpunt kan kwalificeren op de Europese arbeidsmarkt, maar bijna alle faculteiten rechtsgeleerdheid doen alsof hun neus bloedt[i].
Een interessante complicatie speciaal voor de Utrechtse rechtenfaculteit is dat sinds 1998 het University College Utrecht bestaat, een lichtend voorbeeld van wat de gezamenlijke ministers van onderwijs voor ogen staat. Read more
Rechten in Utrecht – De eenzaamheid van recht
Wie zich als buitenstaander met het vakgebied van anderen bemoeit, beweegt zich op glad ijs. Hij behoort niet tot diegenen aan wiens inzicht of oordeel waarde gehecht moet worden omdat hij een belangrijke positie inneemt. Hij heeft geen deel aan de taalgemeenschap van het vakgebied en hij kent de gedragregels niet. Hij hoort, kortom, niet tot de wereld der ‘amici’. Met betrekking tot recht en rechtsgeleerdheid wil dat echter niet zeggen dat de ‘Vrienden’ niet tot zijn wereld behoren. Hun activiteit is in alle krochten van het maatschappelijk leven waarneembaar en voelbaar. In vele sferen van de samenleving hebben zij zich een onmisbare plaats weten te verwerven. Men kan geen wet maken zonder daar juristen bij te betrekken, men kan niet uit een foutgelopen huwelijk ontsnappen zonder de bijstand van een advocaat, een ondernemer kan geen contract meer opstellen zonder dat ijverige juristen daaraan vele bijlagen hebben toegevoegd. Samen hebben de ‘Vrienden’ een groot en geheimzinnig Concern gevormd. Binnen dat Concern zijn de rollen zo doeltreffend verdeeld dat er niet eens een Raad van Bestuur nodig is. Iedere bezitter van de Meestertitel kan zich aanmelden voor een nadere ontgroening in een deel van het rechtssysteem en weet na het doorstaan ervan wat hem of haar te doen staat. Het Concern heeft zich zo goed georganiseerd dat het eigenlijk niet eens hoeft te bestaan om zijn werk te doen; de dagelijkse gedachte eraan en de herbevestiging ervan in rituelen en briefwisselingen zijn voldoende. Hoe functioneert het Concern eigelijk? Hoe is de dagelijkse gang van zaken? ‘Wie of wat maken er de dienst uit’? Dit zijn toch de vragen die een verstandig aspirant-medewerker zich moet stellen? Het beantwoorden ervan kan men moeilijk alleen overlaten aan de huidige medewerkers van het Concern, niet omdat zij niet te vertrouwen zouden zijn, maar omdat successen uit het verleden nu eenmaal geen garanties bieden voor de toekomst en het in de menselijke natuur besloten ligt om dat inzicht slechts in kleine lettertjes weer te geven, zeker als men zelf aan dat succesvolle verleden heeft bijgedragen. De buitenstaander moet dus wel aan de slag, als was het maar vanwege het belang dat hijzelf hecht aan het goed functioneren van de samenleving waarvan hij deel uitmaakt. Hij kan daarbij geen beroep doen op de Handboeken van het Concern, maar al zich op eigen ervaring moeten verlaten en spreekt dus maar liever voor zichzelf. Read more