De ideologie van de PVV ~ Voorwoord: Rob Riemen – De Leugen regeert weer
Het is geen toeval dat ten tijde van de opkomst en heerschappij van het fascisme in de twintigste eeuw dichters en schrijvers zich eens te meer bewust waren van het feit dat hun heilig respect voor taal, voor de betekenis van woorden, niets anders is dan een diep gevoelde verantwoordelijkheid voor waarheid.
Een van de meest bijzondere voorbeelden hiervan is de aantekening van een onbekende dichter die de schrijver Elias Canetti na de oorlog vindt. Het is slechts een datum en twee regels: ‘23 augustus 1939. Alles is voorbij. Als ik werkelijk een dichter was geweest dan had ik de oorlog hebben moeten kunnen verhinderen’.
Een dichter die het zich aanrekent dat hij als dichter een wereldbrand niet kan voorkomen! Is het hoogmoed of waanzin?
Geen van beide realiseert Canetti zich uiteindelijk. Deze twee regels, geschreven één week voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog is de meest openhartige getuigenis van de taak van elke schrijver: betekenisvolle woorden schrijven opdat mensen de waarheid kennen, in waarheid zullen leven en nooit hun menselijke waardigheid zullen opgeven. Waarheid en waardigheid zijn begrippen die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.
Wanneer woorden hun betekenis verliezen, wanneer de leugen regeert, worden de hoogste waarden die leven en samenleven mogelijk maken, ontkracht en verkracht. Dat is de reden waarom de Duitse schrijver Thomas Mann in 1937 betoogt dat de strijd tegen het fascisme begint met het begrip waarheid zijn rechtmatige betekenis weer terug te geven, zijnde de absolute maat waarmee de mate van onze menselijke waardigheid wordt gemeten.
Maar in nazi-Duitsland werd de schrijver al niet meer gelezen.
En na de allesvernietigende terreur is het de joodse dichter Paul Celan die de bittere conclusie moet trekken: mensen zouden niet meer mogen spreken want behalve dat hun ‘woorden kreunen onder de duizendjarige last van valse misvormde oprechtheid’ gaan zij gebukt onder de as van opgebrande betekenis.
Wat fascisten het meeste haten en dus ook het meeste vrezen, dat is waarheid. Want in deze spiegel blijkt de leegte van hun woorden; de waarde-loosheid van hun ideeën; in deze spiegel zien we een mensbeeld opdoemen dat niet getekend is door een verlangen naar gerechtigheid, vrijheid, medemenselijkheid en schoonheid, maar het verwrongen beeld van een wezen vol wrok, angst en haat.
Om deze waarheid te maskeren, brengen fascisten altijd twee wapens in stelling die zij als geen ander weten te hanteren. Het eerste is het cultiveren van domheid. Dat is de belangrijkste reden waarom zij altijd kritische geesten het zwijgen willen opleggen, nooit een publiek intellectueel debat willen voeren, en culturele instellingen die mensen een waarde kunnen bijbrengen willen ontmantelen. Het tweede wapen is de kunst van het liegen.
In 2010 publiceerde Martin Bosma zijn boek De schijn-élite van de valse munters. Drees, extreem rechts, de sixties, nuttige idioten, Groep Wilders en ik. Als partij-ideoloog van de PVV is het zijn taak de intellectuele leegte van zijn in slecht Nederlands twitterende Leider te verhullen. Een tweede, niet minder belangrijke, taak is het maskeren van het feit dat Geert Wilders en zijn beweging niets anders zijn dan het prototype van hedendaags fascisme.
Niet lang na de publicatie van Bosma’s boek toonden Willem Drees [1] en historicus Ronald Havenaar in diens in 2011 verschenen schotschrift al aan dat de stelling van Bosma dat oud-premier Drees en de intellectueel Jacques de Kadt, beiden voorname sociaaldemocraten, zijn denkbeelden zouden delen, niet deugt.
Bosma, zo tonen zij aan, doet niets anders dan citaten uit hun context halen, of maar voor de helft weergeven, opdat hij zijn leugenachtige beeld van de waarheid kan schetsen. (De – uiteraard op geen enkel feit gebaseerde – beschuldiging van Bosma dat ondergetekende in zijn essay De eeuwige terugkeer van het fascisme de opvattingen van Menno ter Braak niet correct zou weergeven is dan ook een schoolvoorbeeld van pure projectie, en zijn ongeëvenaarde kunst van het liegen…).
De artikelen van Willem Drees jr. en Ronald Havenaar over de werkwijze van Bosma waren onthullende kanttekeningen.
Het is de enorme verdienste van Jan Jaap de Ruiter dat hij als wetenschapper dat heeft gedaan wat gedaan moet worden: op rustige, objectieve wijze de feiten controleren in het werk van een man die als de intellectuele strateeg van de beweging die de facto de Nederlandse regering regeert, een enorme macht heeft.
De onderzoeksresultaten die De Ruiter presenteert spreken voor zich. Van alle stellingen die Bosma poneert, is het gros – of het nu gaat over de relatie christendom en democratie, zijn liefde voor het Jodendom, het wezen van de islam, de relatie tussen socialisme en nationaal-socialisme, zijn verdedigen van de vrijheid van meningsuiting, het gedoemd zijn van de multiculturele samenleving en zijn geloof in de heilstaat van een monocultuur – gebaseerd op erg selectief citeren, gebrek aan echte kennis, feiten ondergeschikt maken aan zijn ideologie, kortom: leugens.
En met al deze leugens wordt de grootste leugen gepresenteerd: de moslim is de vreemdeling die altijd onze grootste vijand zal zijn. ‘Uitsluiting’ noemt De Ruiter dat. Met een citaat van Primo Levi wijst hij erop dat de uiterste consequentie daarvan altijd onvermijdelijk vernietiging is.
Jan Jaap de Ruiter is een mild man. Hij wil de term fascisme niet gebruiken (daarvoor in de plaats hanteert hij het eufemisme ‘PVV-isering’). De Ruiter presenteert alle feiten voordat hij een conclusie geeft. Waar mogelijk gunt hij Bosma het voordeel van de twijfel. Het is juist deze mildheid en de nuchtere presentatie van een objectieve analyse door een wetenschapper die enkel en alleen geïnteresseerd is in het zoeken naar de waarheid achter de feiten, die de voornaamste conclusie zo onvermijdelijk en schokkend maakt: met de PVV in het centrum van de macht regeert de leugen weer.
De ideologie van de PVV ~ Hoofdstuk 1: De ideologie van de PVV
In het najaar van 2010 verscheen het boek De schijn-élite van de valse munters. Drees, extreem rechts, de sixties, nuttige idioten, Groep Wilders en ik van de hand van het Partij voor de Vrijheid (PVV) Kamerlid Martin Bosma. De PVV heeft een stormachtige ontwikkeling doorgemaakt vanaf haar oprichting in 2005 (toen nog als Vereniging Groep Wilders) en bevindt zich op het moment van het verschijnen van dit boek in de boezem van de macht als gedoogpartner van het VVD-CDA kabinet Rutte, dat in oktober 2010 van start ging.
De partij roept een mengelmoes aan reacties op en het is dan ook goed te begrijpen dat alles wat de partij aan uitspraken en teksten afscheidt onder het fileermes wordt gelegd. Maar veel schriftelijks is er niet. Er bestaan teksten van toespraken van Geert Wilders en er is het partijprogramma [2], maar tot voor kort was er geen samenhangende tekst waarin het gedachtegoed van de PVV gepresenteerd werd [3].
Tot bovengenoemd boek van Martin Bosma verscheen. Het is een kloek werk van meer dan 300 pagina’s. Toen het verscheen, kocht ik, geïntrigeerd als ik was en ben door alles waar de PVV voor staat, meteen een exemplaar. Nadat ik het gelezen en terzijde had gelegd, bleef de inhoud ervan me bezighouden.
Het boek bestaat uit 28 hoofdstukken en een epiloog, maar het is niet zo dat elk hoofdstuk één enkel onderwerp behandelt.
Telkens weer komen vaste punten in Bosma’s beschouwingen naar boven. Het gaat dan om thema’s als de linkse partijen, het christendom, de joden en Israël. Nadat ik eerst een recensie van het boek had geschreven voor de interreligieuze website www. bruggenbouwers.com [4], besloot ik het aan een nadere analyse te onderwerpen waarbij ik genoemde en andere thema’s centraal stelde.
De serie, bestaande uit tien delen, verscheen onder de titel De ideologie van de PVV op de interculturele en -religieuze website www.nieuwwij.nl en werd intensief gelezen. In samenspraak met de redactie van de site, werd besloten de serie ook uit te geven als ouderwetse papieren publicatie. Daar waren meerdere redenen voor. Een papieren boek is voor een deel van het publiek toch nog steeds prettiger dan een internettekst waarbij steeds gescrolled moet worden. Ook speelden inhoudelijke argumenten een rol. In een boek kan dieper ingegaan worden op aspecten van de materie. Het herschrijven van de internettekst gaf mij dan ook de gelegenheid mijn gedachten over bepaalde onderwerpen aan te scherpen of te nuanceren.
De teneur van het boek wijkt echter niet af van die van de internetserie.
De basis van de tekst zoals deze nu voor u ligt, is die van de internetserie, maar elk hoofdstuk heeft redactionele wijzigingen ondergaan. Eén internethoofdstuk is geschrapt, namelijk het zevende dat handelt over de vraag hoe NSB-leider Anton Mussert nu de Kieswijzer zou invullen, een vraag die Martin Bosma in zijn boek opwerpt (p.261) [5]. Deze oefening was puur hypothetisch van karakter en draagt niet echt bij aan een beter begrip van de PVV. Het verhaal Nieuwe gezelligheid dat als hoofdstuk acht op internet verscheen, wordt in dit boek wel gehandhaafd, maar bevindt zich nu als overdenking aan het eind van de publicatie.
Het internethoofdstuk Cijfers en feiten werd gereduceerd tot Cijfers. De door Bosma aangehaalde feiten die aanleiding tot discussie geven, worden in de relevante hoofdstukken onder de loep gelegd.
Het voor u liggende boek draagt dezelfde titel als de internetserie: De ideologie van de PVV. Martin Bosma zal zich ongetwijfeld niet kunnen vinden in deze titel. Immers, volgens hem zullen ideologieën in de toekomst steeds minder belangrijk worden.
Hij baseert zich in deze overweging op de opvatting van de Amerikaanse socioloog Edward Shills bij wie hij in Italië heeft gestudeerd. Hij verwoordt een en ander in zijn boek op bladzijde 132. Tegelijkertijd stelt Bosma in een opmerking die op dezelfde bladzijde tussen haakjes staat dat ‘het verdwijnen van de oude ideologieën de voetnoot kent dat twee nieuwe ideologieën juist belangrijker zullen worden: het multiculturalisme en de islam’. Opmerkelijk aan de tussen-haakjes-opmerking is dat hij onderscheid maakt tussen ‘oude’ en ‘nieuwe’ ideologieën. De oude ideologieën zouden dan, aldus een voorafgaande alinea op wederom dezelfde pagina, het liberalisme en het socialisme zijn. Nu kan ik me wel voorstellen dat je het multiculturalisme als nieuwe ideologie beschouwt, maar de islam, ideologie of niet, is natuurlijk veel ouder dan de ‘oude’ ideologieën liberalisme en socialisme, die pas echt tot wasdom kwamen in de eeuw(en) na de Franse revolutie van 1789. Je kunt je ook afvragen wat een ideologie is. De term is in 1796 gemunt door de Franse filosoof Destutt de Tracy (1754-1836) en had oorspronkelijk de betekenis van ‘de wetenschap die alle andere wetenschappen uitlegt’ (Hawkes, 2003; pp. 59-61). Later heeft de term de betekenis gekregen die hij nu heeft: een geheel aan tamelijk bindende ideeën over wereld, samenleving, bestuur en cultuur. Kenmerkende eigenschap van ideologie is, aldus schrijver Guy Hawkes (2003) in zijn Ideology, dat zij per definitie het zicht op de realiteit of waarheid verblindt. Hij heeft het in het Engels over een systematically false consciousness. Ideologie is bindend en dwingend en kan daarom ook leiden tot heel vervelende, ja gewelddadige situaties. En dat leert ons de geschiedenis ook. Van mij mag je een religie in deze context ook een ideologie noemen, omdat religies doorgaans eveneens strak omlijnde ideeën hebben over de waarheid en realiteit, waarover bij voorkeur niet getwijfeld mag worden. Dat hebben ze dan gemeen met niet-religieuze ideologieën die even star kunnen zijn.
Een ideologie doet uitspraken over zaken als samenleving, bestuur en cultuur en verwacht van haar aanhangers dat ze de opvatting van de ideologie steunen en uitdragen. Als je het boek van Bosma leest, dan komt er een aantal onderwerpen naar voren waar hij in positieve of negatieve zin groot belang aan hecht. Als een rode draad loopt een tekst uit de Bijbel door zijn boek en wel Jesaja 5, vers 206. Het vers staat in het Hebreeuws als motto vooraan in zijn boek en wordt in de tekst herhaald op de pagina’s 219 en 325:
‘Wee hen die het kwade goed noemen en het goede
kwaad, die van het duister licht maken en van het licht
duisternis, van bitter zoet en van zoet bitter’.
Hiermee geeft Bosma aan dat er wat hem betreft maar op twee manieren naar zaken gekeken kan worden: je beoordeelt ze als goed of je beoordeelt ze als fout. Het lot van diegenen die het kwade goed noemen en het goede kwaad, valt daarom vanzelfsprekend niet te benijden. Hiermee schaart Bosma zich wat mij betreft onder de definitie van de ideologie. Hij heeft strakke en strikte opvattingen over een aantal onderwerpen en discussie daarover lijkt mogelijk, maar veranderen van standpunt uitgesloten. Het is jammer dat Bosma niet doorgelezen heeft, want het op Jesaja 5:20 volgende vers 21 vermaant ons:
‘Wee hun die wijs zijn in hun eigen ogen,
en verstandig naar hun eigen mening’.
En het is dit vers dat ik als motto van dit boek gekozen heb.
Een woord van relativering over de eigen mening en eigen interpretatie van de werkelijkheid, het luisteren naar het oordeel van een ander, het kan allemaal geen kwaad voor degenen die het allemaal zo zeker weten. Bosma is zeer stellig van zijn zaak en slechts heel zelden relativeert hij zijn uitspraken. Ik pretendeer niet beter dan hij te zijn, maar hoop toch dat de lezers mijn analyse van Bosma’s denken en daarmee het PVV-denken met Jesaja 5:21 in het achterhoofd beoordelen en niet met Jesaja 5:20.
Dit boek analyseert de thema’s die uit De schijn-élite van de valse munters naar voren komen. Het gaat om de volgende: het christendom, de joden en Israël, de islam, de linkse partijen en multiculturaliteit. Daarnaast wordt aandacht besteed aan de wording van de PVV, zoals beleefd door Martin Bosma en de manier waarop hij in zijn boek omgaat met cijfers, zoals deze voortgekomen zijn uit tal van sociologische studies en statistieken. Het boek eindigt met een beschrijving van de PVV-heilstaat en een verhaal. Suzanne Aussems en Henk Bovekerk zijn me van dienst geweest in het speur- en redactiewerk voor dit boek. Greco Idema van Bureau Intermonde was gedurende het proces van schrijven en redigeren een constante bron van steun en inspiratie.
De hoofdstukken putten uit citaten uit De schijn-élite van de valse munters. Verder wordt regelmatig verwezen naar andere bronnen en internetsites. Dat gebeurt middels eindnoten, zodat de bladspiegel rustig blijft. De geïnteresseerde lezer kan aan het eind van het boek de bronnen raadplegen en controleren.
Leidraad in het schrijven van de serie en dit boek is mijn wens geweest het werk van Bosma te laten spreken. Het oordeel over mijn analyse en mijn conclusies is aan de lezers. Ik hoop dat velen, voor- en tegenstanders van de PVV, in elk geval met mij vaststellen waar het gedachtegoed van de PVV toe kan leiden en wat de consequenties van dat gedachtegoed kunnen zijn.
Daarbij realiseer ik me als geen ander, dat sommigen er razend enthousiast over zijn en anderen ervan gruwen. Ik word slechts geïnspireerd door één gedachte en deze houdt in dat als er in een religie of partij sprake is van een uitsluitingmechanisme, of dat nu de islam is of de PVV, ik in opstand kom en de rechten zal verdedigen van ieder lid van onze Nederlandse samenleving.
Elke religie kent uitsluitingmechanismes en die dienen bestreden te worden. Het christendom weet dat en de islam behoort dat te weten. Het conservatieve discours van de islam als zouden joden en christenen inferieur zijn, is laakbaar en moet aan de kaak gesteld worden. Maar de islam en de moslims vormen in Nederland geen echte bedreiging, ondanks de krachtig door de PVV ondersteunde beeldvorming dat dat wel zo is. De moslims zijn politiek gesproken geen partij en immer in de minderheid.
Als echter een politieke partij, die zich in het centrum van de macht bevindt, uit is op uitsluiting van bepaalde burgers uit de samenleving, gaan alle seinen op rood. Het is volstrekt legitiem je tegen de islam en de moslims te verzetten, hun gedachtegoed of zo je wilt hun ideologie te bekritiseren, de aanhangers ervan te wijzen op de fundamentele gelijkheid van burgers in dit land, maar als je begint met uitsluiting begeef je je op glad ijs. Primo Levi (1958; 2009, p. 7) schreef:
‘Veel mensen, en volken, zijn min of meer bewust de mening toegedaan dat “elke vreemdeling een vijand is”.
Meestal ligt die overtuiging ergens diep weggestopt, als een sluimerend virus; ze komt alleen in losse, toevallige reacties tot uiting en leidt niet tot een samenhangend gedachtesysteem. Maar als dat wel gebeurt, als het onuitgesproken dogma het uitgangspunt van een sluitende redenering wordt, dan staat aan het eind van de keten het Lager (concentratie- of vernietigingskamp).
Het Lager is het product van een met uiterste consequentie in praktijk gebrachte wereldbeschouwing: zolang die wereldbeschouwing bestaat, dreigen ons de consequenties’.
Aan deze woorden heb ik niets toe te voegen.
De ideologie van de PVV ~ Hoofdstuk 2 – Het Christendom
Trots
Martin Bosma is trots op het christendom in Nederland.
Hij brengt dat als volgt onder woorden:
‘Met weinig zaken mag de Nederlander blijer zijn dan met de christelijke achtergrond van zijn land. Bijna al onze cruciale verworvenheden hebben een relatie met het christendom. Democratie, scheiding van kerk en staat, tolerantie, maar ook waarden als vlijt en efficiency.
Wie Max Webers De geest van het kapitalisme en de protestantse ethiek heeft gelezen, weet dat ook onze economische successen een direct verband hebben met het christendom’ (p. 94).
Het past in Bosma’s ideologie om datgene wat hij vindt dat bij het eigen land hoort, in dit geval het christendom, hoog te waarderen. Hij beperkt zich hierin niet tot het vaststellen van wat hij benoemt als christelijke waarden, vlijt en efficiency, maar gaat verder en stelt dat we onze democratie, de scheiding van kerk en staat en tolerantie aan het christendom te danken hebben.
Democratie in zijn huidige vorm heeft Nederland na de Franse Tijd, die in 1813 eindigde, gekregen en deze werd versterk door de grondwetherziening van 1848 door de liberaal Johan Rudolph Thorbecke (1798-1872). Thorbecke was zeker geen christen te noemen als indertijd de calvinist Guillaume Groen van Prinsterer (1801-1876) of later de katholiek Herman Schaepman (1844-1903).
De democratie werd gevestigd in een land dat in 1795 overspoeld werd door Franse revolutionaire krachten en onder het vaandel van ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’ werden er later de fundamenten voor gelegd. Diezelfde Franse revolutie maakte korte metten met de almacht van de katholieke kerk in Frankrijk, die zich vanzelfsprekend fel verzette tegen de nieuwe beweging die sterk geïnspireerd was geweest door een groep denkers en schrijvers die kortweg de philosophes werden genoemd. Het gaat hier met name om Dénis Diderot (173-1784), Paul Henri Thiry d’Holbach (1723- 1789) en Claude-Adrien Helvétius (1715-1771) die een vrijwel zuiver atheïstisch wereldbeeld hadden, en in het bijzonder door Jean-Jacques Rousseau (1712-1778), de filosoof van de Verlichting die er het romantische beeld op nahield van een samenleving waarin geen bezit bestond en we allemaal gelijk zouden zijn (een en ander is schitterend verwoord in Het verdorven genootschap van Philipp Blom, 2010).
Het bizarre is dat zowel de latere liberalen als socialisten de principes van de Franse revolutie als hun eigen basis beschouwden of in de woorden van J.A.A. van Doorn in zijn monumentale werk Duits socialisme. Het falen van de sociaal-democratie en de triomf van het nationaal-socialisme (2007, p. 265), dat ook regelmatig door Bosma wordt aangehaald:
‘De Franse revolutie forceerde in twee opzichten een historische breuk: ze schiep de basis voor een liberaaldemocratisch staatsbestel en ze explodeerde in een volksopstand die in terreur eindigde. Ze kreeg daarmee twee erfgenamen: de burgerij die voor rechtsstatelijkheid en – gematigde – volkssoevereiniteit op de bres ging en de volksmassa die radicale sociale gerechtigheid zocht.
Daaruit is het verklaarbaar dat zowel liberalen als socialisten op 1789 terugkeken als hún revolutie, de eersten in principe bevredigd, de tweeden in afwachting van de volgende, “echte omwenteling”’.
Om in de Franse context te blijven: Les deux bien étonnés de se trouver ensemble. Later in de negentiende eeuw begrepen protestanten en katholieken in Nederland dat ze maar beter vrede konden sluiten met het systeem van de democratie en vormden ze politieke partijen. De liberale premier Cort van de Linden (1846-1935) voerde in 1917 het systeem van evenredige vertegenwoordiging in, in plaats van het tot dan toe vigerende districtenstelsel en het algemeen kiesrecht (voor mannen) in plaats van het censuskiesrecht waar het recht te stemmen slechts voorbehouden was aan die mensen (mannen) die aan een aantal vooral inkomensgerelateerde voorwaarden voldeden. Prompt werd hij in 1918 afgeserveerd door een overwinning van confessionelen die het volgende kabinet onder leiding van de katholiek Charles Ruijs de Beerenbrouck (1873- 1963) vormden. Zo bleek de democratisering van het systeem haar confessionalisering in de hand te werken.
Nee, de democratie is eerder ondanks dan dankzij het christendom tot stand gekomen en hetzelfde geldt uiteraard voor de scheiding van kerk en staat. Het is een contradictio in terminis om te stellen dat het christendom (de kerk) zich ingespannen heeft haar macht af te staan aan de staat.
Tolerantie
Tolerantie is een ander begrip dat Bosma aan het christendom verbindt. Ik begrijp best dat dat de conclusie kan zijn als je het leven van Jezus bekijkt. Hij immers beval mensen het volgende aan: ‘Maar Ik zeg jullie: heb je vijanden lief en bid voor wie je vervolgen’ (Matteüs 5: 44) en ‘Slaat iemand je op de wang, bied hem dan ook de andere’ (Lucas 6:29). De praktijk van het christendom was echter vaak een andere. Om in eigen land te blijven: in met name de achttiende eeuw werden er veel processen gevoerd tegen sodomieten, homoseksuelen, en deze processen leidden niet zelden tot de doodstraf. De ideologie achter deze hetze tegen homo’s was dat homoseksualiteit inging tegen de aard van de mens zoals door God geïnstitutionaliseerd.
Je was je leven niet zeker als je een actieve homo was en het heeft verschrikkelijk lang geduurd eer kerken, en dan nog mondjesmaat, homoseksualiteit als gelijkwaardige vorm van seksualiteit erkenden. Veel christelijke kerken, protestant en zeker katholiek, spreken hun veroordeling nog steeds over homoseksualiteit uit.
Overigens erkent Bosma dat de door hem zo verfoeide veranderingen in de jaren zestig van de vorige eeuw ‘ook hun goede kanten’ hebben. ‘De emancipatie van vrouwen en homo’s’ is daar immers door ‘versneld’ (p. 69). Meer daarover in hoofdstuk vijf van dit boek.
Christendombashers
Omdat Bosma het christendom zo hoog heeft zitten, ergert hij zich aan de christendombashers. Hij hekelt het schelden op deze godsdienst waar hij tijdens zijn studie in de Verenigde Staten zelf nog getuige van is geweest. In het politiek correcte milieu, dat Bosma de opvolger noemt van het cultureel marxisme van de Amerikaanse universiteiten van de jaren zeventig en tachtig, was er ‘veel aandacht voor slavernij, racisme, de Ku Klux Klan, apartheid, kruistochten en kolonialisme’ (p. 68). ‘Het Westen en het christendom daarentegen zijn altijd slecht’ (p. 68).
Hij ergert zich aan de opvatting dat ‘wij iets goed te maken hebben’ (p. 68). De redenering van Bosma beschouwend krijg je bijna de indruk dat hij het tegenovergestelde wil goedpraten. Namelijk dat er op zaken als slavernij, kolonialisme en kruistochten nog wel wat af te dingen valt. Ik kan me niet voorstellen dat hij dat zo bedoelt omdat ook hij weet of zou moeten weten dat deze alleen maar ellende hebben gebracht. Toch gaat hij zo ver in de verdediging van het christendom en haar geopolitieke rol in de wereldgeschiedenis dat hij niet tot een expliciete veroordeling van genoemde zaken komt.
Opvallend is verder dat Bosma gewag maakt van de belijders van het christendom, de christenen. Zoals bekend maakt de PVV onderscheid tussen de islam en de belijders van de islam, waarbij de premisse is dat de islam een slechte ideologie is maar de moslims noodzakelijkerwijs nog geen slechte mensen zijn. In hoofdstuk drie kom ik hierop terug. Een vergelijkbaar scenario ontvouwt zich met betrekking tot de combinatie christendom en christenen.
Een slip of the pen zou ik het volgende citaat willen noemen: ‘Net zoals de katholieke kerk het denken van de mensen eeuwen had bepaald, zo moesten de linksen dat ook gaan doen’ (p. 67). In dit citaat maakt Bosma de vergelijking tussen de grote invloed die de katholieke kerk heeft gehad op het denken van de mensen, en dat gedurende eeuwen, en de wens van de linksen om eenzelfde ideëel (schrik)bewind aan de mensen op te leggen.
Links heeft een vrijwel constante negatieve connotatie bij Bosma (zie hoofdstuk zes) en links vergelijken met de katholieke kerk, onderdeel van het christendom, wekt de indruk dat Bosma vergeten is dat het christendom staat voor alles waar we als Nederlanders trots op mogen zijn. Of is de katholieke kerk, omgekeerd geredeneerd, net zo verwerpelijk als links?
Andere christenen die er van langs krijgen zijn de programmamakers van de IKON die in januari 2010 ‘op de radio zelfs een wekelijkse rubriek heeft waarin kiezers van de PVV belachelijk worden gemaakt’ (p. 105). ‘Linkse christenen’ worden vanzelfsprekend ook gewantrouwd: ‘De voorhoederol van linkse christenen is opvallend. Zij verzetten zich tegen “het vijandbeeld”, roepen op tot “dialoog” en “begrip”’(p. 311). Eigenlijk lijkt het erop dat er maar één groep ‘goede’ christenen is en dat zijn zij die op de PVV hebben gestemd. ‘Nergens groeit de partij zo snel als in de Biblebelt’ (p. 97). En: ‘De Partij voor de Vrijheid is inmiddels de tweede partij van christelijk Nederland’ (p. 97).
Het moge duidelijk zijn dat de ideologie van de PVV het christendom op een verhoging heeft geplaatst, het ontdaan heeft van haar eigen smetten in de historie, het de zegeningen van ons democratisch systeem toeschrijft, haar aanhangers die op de PVV stemmen prijst en haar linkse vleugel veroordeelt. Wat Bosma zo doet is een eigen interpretatie geven van wat het christendom is en betekent, waarbij hij impliciet erkent dat een religie die vorm kan krijgen die haar belijders haar wensen te geven. Het woord diversiteit’, dat niet erg en vogue is in PVV-kringen, lijkt me hier op zijn plaats. Genoemd voorrecht is echter niet voorbehouden aan de islam, of in de woorden van Bosma: ‘Misschien dat individuele moslims zich hier en daar aanpassen, de islam kan dat niet’ (p.304), waarover in hoofdstuk drie meer.
Hitler en het christendom
Mij viel het volgende citaat op dat Bosma geeft van Adolf Hitler over het christendom (in Bosma’s vertaling):
Het is ons ongeluk dat we het verkeerde geloof hebben. (…) De mohammedaanse godsdienst zou ons veel beter passen dan het christendom. Waarom moest het zo nodig het christendom zijn met zijn zachtmoedigheid en meegaandheid?’ (p. 251).
Ook hier is de redeneerwijze complex. Bosma geeft dit citaat van Hitler, dunkt me, omdat de nazi-dictator veel meer verwantschap zou voelen met de niet-zachtmoedige en niet-meegaande islam dan het christendom, waarmee Bosma andermaal wil aantonen hoe verwerpelijk de islam is en tegelijkertijd hoe goed het christendom eigenlijk is. Een partij als de PVV die telkens weer in woede ontsteekt bij elke vergelijking met Hitler en zijn nazi’s,doet in zijn ideologische programma dus hetzelfde.
Maar Bosma laat wel een essentieel onderdeel van het citaat weg en juist dit deel zet het in een ander licht. In het citaat heeft Bosma een aantal puntjes gezet (…) en dat is gebruikelijk in de regels voor het citeren. Je geeft daarmee aan dat daar nog meer tekst staat, maar dat je van oordeel bent dat dat onderdeel van geen belang is om je punt te maken. De lezer weet dan dat er iets stond.
Zo doe je de geciteerde tekst recht. Dus geheel conform de regels zet hij de puntjes (tussen haakjes) voor het missende deel, maar wat er op de puntjes stond is verre van onbelangrijk. Hitler noemt in zijn uitspraak namelijk niet alleen de ‘mohammedaanse godsdienst’ als aantrekkelijk alternatief voor het christendom.
Het citaat is afkomstig van de memoires van nazi-architect Albert Speer (Erinnerungen, 1969, p. 110). Waar Bosma het citaat aldus een noot in zijn boek, uit de Engelse vertaling heeft gehaald en zelf, vermoed ik, vertaald heeft in het Nederlands, geef ik hier de oorspronkelijke Duitse tekst:
‘Wir haben eben überhaupt das Unglück, eine falsche Religion zu besitzen. Warum haben wir nicht wie die der Japaner, die das Opfer für das Vaterland als das Höchste ansieht? Auch die mohammedanische Religion wäre für uns viel geeigneter als ausgerechnet das Christentum mit seiner schlappen Duldsamkeit’ (het cursief is van mij).
Hitler lijkt gezegd te hebben dat alles beter dan het christendom is, en hij noemt dan de religie van de Japanners, in cursief, als eerste alternatief: ‘Waarom hebben we geen religie als die van de Japanners, die het offer voor het vaderland als hoogste goed beschouwt’ (mijn vertaling)? Hiermee komt de redenering van Bosma in een heel ander daglicht te staan. Had Bosma de context van de genoemde uitspraak van Hitler gelezen, dan had hij ook nog eens kunnen vaststellen dat Hitler het christendom zeker niet wilde uitbannen. Want op de pagina voorafgaand aan het citaatmeldt Speer dat Hitler het volgende over de kerk zei: ‘Die Kirche ist sicher notwendig für das Volk. Sie ist ein starkes und erhaltendes Element’ (p. 109), in mijn vertaling: ‘De kerk is zeker noodzakelijk voor het volk. Zij vormt een sterk en ondersteunend element’.
Hitler zag er niets in de kerk te vervangen door een soort van partijreligie waar iemand als SS-leider Heinrich Himmler mee bezig was:
‘Ein neue Partijreligion würde nur einen Rückfall in den Mystizismus des Mittelalters bringen’ (Speer, 1969; p. 109); ‘Een nieuwe partijreligie zou er alleen maar voor zorgen dat we terug zouden vallen in de mystiek van de Middeleeuwen’ (mijn vertaling).
Hitler verbood het, aldus Speer, hoge nazi’s als Göring en Goebbels zich uit de kerk te laten uitschrijven. Iets wat Hitler zelf ook nooit heeft gedaan, aldus Speer, waarmee Hitler dus als christen stierf. ‘Er blieb es bis zu seinem Selbstmord’ (Speer, p. 109), een observatie die Bosma niet noemt. Overigens had Hitler, volgens Speer, ook de Griekse cultuur hoog zitten:
‘Ihre (= de Grieken) Lebensauffassung, so wie sie sich beispielsweise in der Architectur äußere, sei “frisch und gesund” gewesen’ (p. 110); ‘Hun levensopvatting zoals deze zich bijvoorbeeld in de architectuur uitte, zou “fris en gezond” geweest zijn’ (mijn vertaling).
Hitler was van mening dat met de Grieken Doriërs moeten worden bedoeld. Deze Doriërs waren een Duitse stam die uit het noorden van Europa naar Griekenland getrokken was. Zo werd voorkomen dat de indruk kon ontstaan dat genoemde Doriërs een mediterrane en dus inferieure cultuur hadden gevormd (p. 110). Deze denkbeelden waren Hitler ongetwijfeld ingefluisterd door nazi-historici van die tijd.
Besluit
Het afgewogen oordeel van dit hoofdstuk is dat elke religie of ideologie, het is mij om het even, haar – zeer – duistere kanten kent en dat elk van hen beoordeeld zou moeten worden op algemene menselijke waarden, die naar hun aard niet noodzakelijkerwijs gerelateerd zijn aan wat voor religie dan ook maar. Dan komt vanzelf het oordeel over welvoeglijkheid of verwerpelijkheid van (aspecten van) ideologie en religie tot stand.
De ideologie van de PVV ~ Hoofdstuk 3 – De Islam
Islambestrijding, de oorsprong van de Staten-Generaal
De islam en de moslims komen veel voor in De schijn-élite van de valse munters. Ja, diezelfde moslims vormen zelfs de aanleiding tot het oprichten van de Staten-Generaal waar PVV’er Martin Bosma lid van is: ‘De Staten-Generaal is opgericht teneinde de islam te bestrijden’ (p. 327). Hij stelt in de Epiloog van zijn boek dat onze Volksvertegenwoordiging het licht zag omdat ‘onze stichter, Filips de Goede’, ‘als reactie op de val van Constantinopel (1453) de Eed bij de Fazant zweert, de plechtige afspraak de islam een halttoe te roepen en de stad te bevrijden van het juk van de islam’ (p. 327). Filips roept, aldus Bosma, de belangrijkste burgers vanzijn staten bij elkaar en op de eerste vergadering van de Staten-Generaal in Brugge in 1464 wordt dan de verdedigingsoorlog tegen de islam besproken. Ik denk dat weinigen (de interpretatievan) deze geschiedenis kennen. Onze Volksvertegenwoordiging staat blijkbaar in de traditie van de strijd tegen de islam en nu is ‘islambestrijding na eeuwen terug in het hart van de Staten-Generaal’ (p. 327).
Bosma verwijst voor zijn overwegingen naar bladzijde 99 van Nederland. De vaderlandse geschiedenis van de prehistorie tot nu van historicus Han van der Horst (2002). Van der Horst brengt een en ander als volgt onder woorden:
‘Op het eind van zijn leven – in 1464 – riep hij (Filips de Goede) in Brussel voor het eerst een vergadering bijeen met vertegenwoordigers van de staten uit al zijn landen, die dan ook werd aangeduid als Staten-Generaal.
Filips had zo’n bijeenkomst nodig om zijn beleid – het ging op zijn oude dag weer om de kruistocht – goed toe te lichten, zodat de staten van de afzonderlijke gebieden zonder veel slag of stoot akkoord zouden gaan met nieuwe belastingen.’
De pagina’s 97-105 van het boek van Van der Horst behandelen het leven van Filips de Goede, en naast het bovenstaand citaat worden de kruistochten op pp. 97-98 andermaal genoemd in verband met het leven van Filips de Goede:
‘Filips beleed de traditionele ridderidealen. Hij droomde openlijk over een kruistocht tegen de Turken die in de Balkan oprukten. Hij nam zo nu en dan zelfs zekere voorbereidingsmaatregelen.
Aan de andere kant liet de hertog er nimmer twijfel over bestaan dat deze bij uitstek christelijke daad alleen gesteld kon worden als zijn eigen landen niet langer bedreigd werden door vijanden in de omgeving. Zo kwam de kruistocht nooit van de grond. Maar het bleef een mooi verhaal dat de geesten bezig kon houden.’
Filips de Goede werd opgevolgd door zijn zoon Karel de Stoute. Van der Horst schrijft over de laatste (pp. 104-105):
‘Karel kon alleen maar verachting opbrengen voor het idealistisch gefantaseer over kruistochten waarmee Filips zijn bewind een ridderlijk tintje trachtte te geven’ (p. 105).
Het betoog van Van der Horst over leven en werken van Filips de Goede levert het beeld op van een vorst die, laverend tussen grootmachten Frankrijk, Engeland en de Duitse vorsten, er in de eerste plaats naar streefde om zijn Bourgondische rijk te vergroten met landen zoals Holland en Zeeland, vrede te brengen, ze van een centraal bestuur te voorzien en ze tot welvaart te brengen. Iets waar hij, aldus Van der Horst, redelijk goed in geslaagd is. Van der Horst stelt verder vast dat de kruistochtplannen van Filips nauwelijks serieus te nemen zijn. Ze waren meer een droom dan een hard politiek doel.
In haar dissertatie getiteld De kruistochtplannen van Philips den Goede beschrijft Johanna Dorina Hintzen (1918) de plannen die Filips zijn leven lang koesterde op kruistocht te gaan. Dat het er nooit van kwam, ligt vooral aan de machtsverhoudingen in die tijd. Filips kon niet zomaar in zijn eentje vertrekken. Hij had de Engelsen, Fransen en Duitsers nodig aan zijn zijde, al was het maar om zich ervan te vergewissen dat zij zijn landen niet zouden aanvallen zodra hij op weg was gegaan naar de oost. Dat viel nog lelijk tegen. Hintzen schrijft: ‘Frankrijk en Engeland zetten den (honderdjarige) oorlog voort, ondanks de bemoeiingen van den Paus en van Philips de Goede, en dachten niet aan een kruistocht’ (pp. 88-89). Daarom wendde Filips, ‘er was nog maar één kans, om de Turken tegen te houden’, aldus Hintzen (p. 89), zich tot de – Duitse – rijksdag in Regensburg die door de Duitse keizer Fredrik III speciaal bijeengeroepen was ‘om over een kruistocht te beraadslagen’ (p. 89). Dat beraad zou dan in april 1454 plaatsvinden, een jaar na de val van Constantinopel.
De Franse koning Karel VII was ook uitgenodigd maar verroerde geen vin. Het mocht allemaal dus niet baten. ‘Waarschijnlijk wel enigszins teleurgesteld door het geringe succes’ (p. 103) verliet Filips Regensburg, ‘geen zijner politieke doelen tenminste had hij bereikt’ (p. 103). Nooit zou hij op kruistocht gaan. Europa was veel te druk met zichzelf.
Zo ontstaat het beeld van een Europa dat wel moord en brand schreeuwde om de dreiging van de Turken, maar dat hopeloos verdeeld bleek om deze dreiging te weerstaan. Feitelijk heeft Bosma gelijk. De Staten-Generaal van toen en die van nu staan in het teken van de bestrijding van het islamitische gevaar, maar wel één die tot mislukken gedoemd was en zal zijn. Ik besef dat ik met deze uitspraak geen recht doe aan de geschiedenis, zij is slechts een persiflage op Bosma’s interpretatie ervan. Het moge daarom duidelijk zijn dat het uit de context halen van een enkele historische opmerking om je punt te maken alleszins aantrekkelijk is, maar dat eenvoudig naspeurwerk tot een heel wat complexer beeld leidt, dat afbreuk doet aan een eerder bereikte conclusie.
Het door Bosma aangehaalde verhaal van de Eed op de Fazant past in de geschetste geschiedenis. De Maesschalck (2008) beschrijft in zijn De Bourgondische vorsten 1315-1530 heel beeldend hoe deze dure eed gezworen werd in de stad Rijsel gedurende feestelijkheden die begonnen op 31 januari 1454 en tot minstens 17 februari van dat jaar duurden. Bij gelegenheid werd ‘een levende goudgekleurde fazant aangevoerd, waarop de hertog (Filips de Goede) de eed aflegde. Hij zwoer het kruis op te nemen en desnoods een duel met de Grote Turk aan te gaan.’ Maar, zo schrijft De Maesschalck, ‘in de goed voorbereide tekst had Filips zich wel ingedekt, want hij zou op kruistocht vertrekken “voor zover zijn landen in vrede en rust zouden leven” ’ (p. 152). Het zou er nooit van komen, de kruistocht van Filips de Goede.
Ik noemde het eerder al in de inleiding tot dit boek. Een tekst die Bosma een aantal malen citeert is Jesaja 5:20: ‘Wee hen die het kwade goed noemen en het goede kwaad, die van het duister licht maken en van het licht duisternis, van bitter zoet en van zoet bitter’. In het Hebreeuws staat deze tekst, ongetwijfeld als motto, aan het begin van het boek. Ik vind deze bijbeltekst daarom zo interessant omdat zij het over schrille tegenstellingen heeft. En niets is makkelijker in het leven om alles en iedereen in twee elkaar uitsluitende partijen te verdelen. Wat zoet is, is niet bitter en wat bitter is, is niet zoet. Licht en duisternis, zoet en bitter, die tegenstellingen zijn empirisch nog wel te onderbouwen.
Maar wat is kwaad en wat is goed? En dan hoor ik de stem van Wilders die in een Kamerdebat op 28 mei 2009 het volgende zei: ‘Alles relativeren ze (Wilders bedoelt de – linkse – elite) weg.
Goed en kwaad, logica en gezond verstand, het is één grote grijze streep geworden – zonder begin of eind’ (p. 293). Volgens Bosma en Wilders is het helder wat goed is, bijvoorbeeld het christendom, en wat kwaad, de islam. Maar ik herhaal de vraag: wat is goed en wat is kwaad? In het voorwoord tot het boek waarin Bosma de lezer heil wenst, Lectori Salutem, beschrijft hij de reis van zijn leven ‘met in het achterhoofd dat er vele wegen naar Rome leiden, maar altijd maar één weg naar Mekka’ (p. 11).
Het christendom, zie hoofdstuk twee van dit boek, onderscheidt zich door variatie (hoewel het doel hetzelfde is), maar de islam is ondeelbaar één. Licht of donker, bitter of zoet, goed of kwaad.
De islam is kwaad. Dat is de conclusie van Bosma en al weten we dat al uit het debat met de PVV, het is goed vast te stellen dat er van variatie, van kleur, van grijstinten, net als in het christendom, in de islam dus geen sprake is.
De islam is het kwaad
De islam, het kwaad, heeft zich in ons land genesteld en is er bovendien op uit het land te bezetten, net als indertijd Constantinopel. Langs welke lijnen redeneert Bosma om zijn punt te maken? Geen van de vele verwijzingen in het boek van Bosma over de islam, moslims of islam- of moslimgerelateerde begrippen is ook maar enigszins positief van karakter. Werd de emancipatie van vrouwen en homo’s nog beschouwd als een van die zeldzaam positieve verworvenheden van die vreselijke jaren ’60 die zo door links gedomineerd werden (zie hoofdstuk vijf), de islam heeft werkelijk niets goeds gebracht.
Als het zo is dat er maar één weg naar Mekka leidt, dan is het ook zo dat de islam ‘niet kán veranderen. De islam tolereert geen kritische geesten; elke kritiek is onmiddellijk kritiek op Allah en dat levert tal van gevaren op voor de gezondheid’ (p. 173). Met dat laatste bedoelt Bosma dat je zomaar aan het mes geregen kan worden zoals Theo van Gogh overkwam.
‘De islam brengt ons onderling wantrouwen, zeker geen multiculturele verrijking’ (p. 321), is een andere vaststelling die Bosma doet. In het debat over de islam komt ook het begrip takkiya voor. Dat staat voor de mogelijkheid dat een moslim zijn ware religie verhult omdat hij zich in een niet-moslim omgeving bedreigd weet. Bosma komt tot een andere definitie: ‘Takkiya betekent letterlijk “het ware doel verbergen”: de islam moedigt aan te liegen over de ware bedoelingen als de intentie is de islam te versterken’ (p.176). Strothmann (1974) definieert takkiya als ‘de dispensatie die men krijgt om de verplichtingen van de religie niet uit te oefenen in gevallen van dwang of dreiging gewond te raken’ (mijn vertaling). In geval van dreiging mogen moslims hun geloof verbergen. En de grote vraag is natuurlijk wat onder dreiging wordt verstaan. Takkiya is ook wat mij betreft een ongelukkig concept en het versterkt het wantrouwen in moslims en de islam [7].
Maar de relatie leggen tussen takkiya en bewust liegen over de ware bedoelingen is een brug te ver en bovendien klopt het gewoon niet. Verder zouden moslims het in Nederland met de gehoorzaamheid aan de staat niet zo nauw nemen:
‘In de As-Soennahmoskee in Den Haag verkondigt de imam luidkeels dat de gelovigen geen belasting moeten betalen aan de heidense Nederlandse overheid’ (p. 190). Voor het gemak wordt vergeten dat de overgrote meerderheid der moslims in Nederland gewoon zijn belastingen betaalt. ‘Voor hen (veel lokale “jeugd” uit Amsterdam-West) vertegenwoordigt hij (toen nog politie-inspecteur, nu PVV-Kamerlid Hero Brinkman) eerder een soort bezetter dan de Nederlandse zwaardmacht’ (p. 195).
Bosma komt dan toch nog met een heel voorzichtige relativering:
‘Het is daarom belangrijk steeds een onderscheid te maken tussen de aanhangers en de ideologie. Islamitische culturen zijn doordrenkt met de islamitische ideologie’ (p. 174), maar aan het einde van zijn boek luidt het eindoordeel: ‘Misschien dat de individuele moslims zich hier en daar aanpassen, de islam kan dat niet’ (p. 304).
Er staat in het hele boek geen positief woord over de bijdrage van moslims of mensen met een islamitische achtergrond, zelfs geen verwijzing naar de begenadigde naar eigen zeggen atheïstische schrijver Hafid Bouazza of gelauwerd auteur Abdelkader Benali.
En wat te denken van het initiatief van de Stichting Marokkaanse Nederlanders om homoseksualiteit bespreekbaar te maken in Marokkaanse kring8? De ondeugden van de moslims zijn er vele, maar de deugden ook. Maar dat levert te veel grijstinten op en dat past niet in het goed-en-kwaad discours van Jesaja 5:20.
De islam en het nazisme Bosma voert in zijn boek (pp. 251-253) de volstrekt verwerpelijke figuur van de moefti van Jeruzalem Haj Amien al Hoesseini (± 1893-1974) ten tonele, die gedurende een aantal oorlogsjaren Hitlers gast in Berlijn was. Schaamteloos sprak de moefti zijn bewondering uit voor de genocidepolitiek van de nazi’s. Bosma citeert over de moefti onder andere uit het werk van Emerson Vermaat (2010), Heinrich Himmler en de cultus van de dood. De moefti was een verschrikkelijke jodenhater met bloed aan zijn handen. Zo maakt Bosma melding van het bezoek van de moefti aan vernietigingskamp Auschwitz, ‘waar hij de bewakers oproept nog efficiënter te werk te gaan’ (p. 253). Simon Wiesenthal (geciteerd door Schechtman, 1965; noot p. 160) meldt dat de moefti zowel Auschwitz als vernietigingskamp Maidanek bezocht heeft. Verder is het zo dat de moefti er hoogstpersoonlijk zorg voor gedragen heeft dat 4.000 Joodse kinderen niet via de Balkan naar Palestina getransporteerd zouden worden, maar gedeporteerd werden naar vernietigingskampen (Schechtman, 1965, pp. 157-159).
De moefti vluchtte op het einde van de oorlog naar Zwitserland, dat hem direct uitzette naar Frankrijk. Ongestoord kon hij evenwel geruime tijd in Parijs verblijven. Zowel de Fransen als de Engelsen hadden weet van het bloed dat aan zijn handen kleefde. Maar beide landen deden niets. Ze achtten hun politiek-strategische belangen in het Midden-Oosten te groot om de moefti, die in hetzelfde gebied op grote steun kon rekenen, lastig te vallen.
Uiteindelijk wist de moefti in 1946 uit Frankrijk weg te komen naar Egypte. Schechtman (1965, p. 167-199) beschrijft dit voor de geallieerden ontluisterende verhaal in zijn biografie van de moefti, die uiteindelijk in 1974 zou overlijden. Bosma maakt geen melding van het laakbare gedrag van de Engelsen en Fransen.
Door over de relatie te vertellen tussen de moefti en de nazi’s probeert Bosma andermaal aan te tonen hoe onzalig de islam en de moslims zijn. Het boek van Vermaat, waar Bosma uitciteert, bevat evenwel ook voorbeelden die in het voordeelvan de moslims spreken, maar die Bosma niet noemt. ‘Zeker niet alle moslims waren op de hand van de nazi’s’ (p.137).
Vermaat verwijst naar de Marokkaanse vorst Mohammed V die het nadrukkelijk voor zijn joodse onderdanen opnam tegen Vichy-Frankrijk. En de Tunesische leider Ahmed Pasha Bey en diens neef en opvolger Moncef Bey. ‘Beiden deden alles wat in hun vermogen lag om de Joden tegen “Vichy” en later tegen de Duitsers zelf te beschermen’ (p. 137). Het meest sprekende voorbeeld is dat er in de ondergrondse ruimten van de grote moskee in Parijs van de Algerijnse religieuze leider Si Kaddour Benghabrit tijdens de Duitse bezetting vervolgde Joden en verzetsstrijders onderdak vonden. De moskee verstrekte certificaten aan tenminste honderd Joden als waren zij moslims. Beiden zijn immers besneden (p. 137).
Een ander voorbeeld dat Bosma geeft van die onzalige relatie tussen het nazisme en de islam zijn de islamitische SS-divisies die bestonden uit ‘halal etende moslims in speciale islamitische SS-uniformen, met als hoofdbedekking een fez met de nationaal socialistische adelaar’ (p. 253). Bosma verwijst met name naar de Handschar-divisie, de dertiende Berg Waffen-SS divisie, die in 1943 opgericht werd in de nazi-vazalstaat Kroatië (Lepre, 1997). Het verhaal van deze divisie is opmerkelijk en weinig bekend. Lepre (1997) beschrijft de vorming en belevenissen van genoemde divisie. Heinrich Himmler, ‘Reichsführer-SS’, was in het bijzonder geïnteresseerd in de islam. Hij bewonderde de doodsverachting van de moslims (Lepre, 1997, p. 17). Bovendien hoopte de SS met de vorming van een moslim SS-divisie ook een gebaar te maken naar de ‘moslims overal ter wereld, 350 miljoen in getal die beslissend zijn in de strijd tegen het Britse Rijk’ (Lepre, 1997, p. 17). De bovengenoemde moefti van Jeruzalem bemoeide zich ook met de vorming van de SS-divisie en bezocht daartoe Kroatië van 30 maart tot 14 april 1943.
Hij riep jonge moslimmannen op zich aan te melden voor de divisie (Lepre, pp. 31-35). De Kroatische despoot Ante Palevic´ had echter weinig op met moslims en zag helemaal geen brood in een aparte moslim SS-divisie. Hij drong erop aan dat ook katholieke Kroaten er deel van uit zouden maken. Himmler kon zeer tegen zijn zin uiteindelijk niet anders dan daarin toestemmen met een verhouding van één katholiek op tien moslims (Lepre, p. 35). Zo kon het dus zijn dat de Handschar-divisie weliswaar voor de overgrote meerderheid uit moslims bestond, maar ook uit katholieken.
Overigens, en ook dat noemt Bosma niet, waren er in Nederland 20.000 jongemannen die zich aansloten bij de Waffen-SS (Van Roekel, 2011). De conclusie is dat vergelijkingen maken met het nazisme en zijn uitwassen uiteindelijk altijd negatief uitvallen voor alle partijen. Exclusief moslims met nazi’s verbinden roept honderden vergelijkbare onzalige verbintenissen op. En er staan even zoveel voorbeelden tegenover. Zo zal het degene die de moeite neemt begraafplaatsen van geallieerde soldaten te bezoeken opvallen dat er naast grafstenen voor christenen (kruis) en joden (davidsster) ook grafstenen staan met de islamitische halve maan voor de moslimsoldaten [9]. Zij stierven mede voor onze vrijheid.
De islamisering van Nederland
De islam is het kwaad en het kan dan ook niet anders dan dat Bosma dit kwaad als een bedreiging ziet dat hij wil bestrijden. De verwijzingen in het boek naar de islamisering van onze samenleving zijn zo mogelijk nog talrijker dan de verwijzingen naar de islam en moslims. Kern van dit denken wordt verwoord in het volgende citaat: ‘Op lange termijn bestaat de levensgrote mogelijkheid van de invoering van de sharia in (gedeelten van) Nederland. Op middellange termijn zal het onderwerp islamisering een verlammende werking hebben op het politieke bestel’ (p. 119). Bosma verwacht dat op termijn de sharia in (gedeelten van) Nederland ingevoerd zal worden en katalysator van dit proces is de islamisering. Het gebruik van de term invoering wekt de indruk dat een en ander via processen van besluitvorming gaat plaatsvinden en de term islamisering wordt gebruikt om aan te geven dat de geesten rijp gemaakt dienen te worden voor die uiteindelijke invoering. Ik vind het gebruik van het tussen haakjes staande zinsdeel ‘gedeelten van’ echter verwarrend. Het wekt de indruk dat de sharia dus toch niet overal in Nederland ingevoerd zal gaan worden. Wellicht dan alleen maar op informele wijze in gebieden waar veel moslims wonen?
Of in de woorden van Bosma: ‘Dit binnen de grotere driehoek Malmö, Marseille, Manchester, waar de islam zich het sterkst zal laten gelden. De grenzen van die enclaves zullen niet vreedzaam zijn’ (p. 149). Dus de sharia wordt vooral ingevoerd in die gebieden waar moslims dominant aanwezig zijn? De teksten van Bosma blijven op die twee gedachten hinken. Andere citaten uit zijn boek wekken de indruk dat de invoering van de sharia een zaak is die op nationaal niveau wordt bewerkstelligd. Een denkfout die als gevolg daarvan veel gemaakt wordt, is dat een landelijke islamitische meerderheid nodig zou zijn voordat er sprake is van de invoering van de sharia (p. 147). Weer maakt Bosma de vergelijking met de Tweede Wereldoorlog: ‘Een kleine goed gemotiveerde minderheid kan een heel eind komen. Dat zagen we bij de machtsovername door Nieuw Links van de PvdA, bij de communisten die de universiteiten overnamen, en bij extreem links dat de macht greep in het Duitsland van 1933’ (p. 321).
Het zou dus zo maar kunnen dat het middels centrale democratische weg tot invoering van de sharia komt. Dat doen de moslims overigens niet op eigen kracht. Zij worden daarbij krachtig geholpen door links: ‘Ook hoeft de steun voor de invoering van de sharia niet noodzakelijk afkomstig te zijn van moslims. De dominante factor die bepaalt of de sharia in Nederland wordt ingevoerd, is niet zozeer de oemma (de internationale islamitische gemeenschap), maar het is de machtige linkse kerk, met zijn cruciale machtsposities’ (p.148). En zo wordt de uitspraak dat ‘een kleine, fanatieke groep een heel eind kan komen’ (p. 148) gerelativeerd want die kleine, fanatieke groep heeft blijkbaar wel de steun nodig van ‘de dominante factor’ links die thans hoe dan ook een fors aandeel zetels in het parlement bezit. De islam als onafhankelijke factie is blijkbaar niet zo machtig als Bosma het doet voorkomen.
Niettemin gaat aan het proces van de invoering van de sharia, of dit nu informeel plaats vindt in bepaalde gebieden of formeel landelijk, de islamisering van het land vooraf. Van de term islamisering geeft Bosma nergens een definitie maar de volgende citaten geven aan waar hij aan denkt: ‘Dit klimaat van zelfcensuur, terugtrekken en angst is in wezen de islamisering van de meningsvorming. Want het betekent dat via een achterdeurtje de normen en waarden van de islam de discussie bepalen’ (p.129) en ‘De grenzen van wat je zegt in Nederland worden niet meer bepaald door de democratisch vastgestelde wetten, maar door de afweging of je door het uitspreken ervan kans maakt ritueel geslacht te worden langs de openbare weg’ (p. 130; zie ook boven). Stelling van Bosma is dat het gedachtegoed van de islam (in zijn meest orthodoxe vorm, er is immers maar één weg die naar Mekka leidt) inmiddels het denken en van daaruit het handelen van politici, beleidsmakers, journaille en media anchormannen en -vrouwen bepaalt. Vooral niets zeggen dat onze islamitische landgenoten kan kwetsen en hen zo veel als maar mogelijk tegemoet komen in hun wensen.
Doe je dat niet, dan loop je de kans gedood te worden zoals Theo van Gogh overkwam. Volgens Bosma is het zo dat ‘de islam al een beetje heeft gewonnen. Dhimmitude heeft zijn intrede gedaan’ (p.121). Dhimmitude [10] is een recent gemunte term, die afgeleid is van het Arabische woord dhimma, waarmee niet-moslims, met name joden en christenen, bedoeld worden die in een moslimsamenleving wonen en die het is toegestaan hun geloof te beleven onder bepaalde voorwaarden en restricties. Ze zijn tweederangsburgers (MacDonald, 1974). De laatste staan in dienst van de eerste. Bosma geeft betrekkelijk weinig voorbeelden van die islamisering. Wel noemt hij het feit dat cabaretiers wel grappen maken over het christendom, maar nauwelijks over de islam. ‘We begrijpen nu ook waarom de dappere linkse cabaretiers decennialang grappen maakten over het christendom, maar nooit iets kwaads durven te zeggen over de islam’ (p. 298).
Ze zijn bang de moslims te beledigen en de gevolgen daarvan te ondervinden. Overigens valt het mij dan weer op dat er indertijd in The Daily Show van Jan Jaap van der Wal [11] stukjes te zien zijn waarin moslims als wijlen Osama bin Laden op de hak werden genomen, ook wordt er ernstig de draak gestoken met moslims in PowNews van PowNed en je ziet ook steeds meer korte items van Lucky TV, de uitsmijter van het populaire televisieprogramma De Wereld Draait Door over islamgerelateerde onderwerpen. Zou deze toegenomen vrijheid te danken zijn aan de sterkere machtspositie van de PVV en haar gedoogsteun aan de regering? Het zou zo maar kunnen. Immers, ‘een kleine goed gemotiveerde minderheid kan een heel eind komen’ (p.321). Over de voortgaande PVV-isering van de samenleving verwijs ik naar hoofdstuk negen van dit boek.
Besluit
De tekst van Jesaja die de wereld opdeelt in twee elkaar uitsluitende delen sluit prima aan bij het denken van Bosma: het christendom is goed, de islam is kwaad. Zou je je politiek op deze manier van denken baseren, dan valt er veel te vrezen voor de toekomst van moslims in dit land. Want je kunt er niets aan doen als je zwart bent en niet wit: je bent nooit een volwaardige gesprekspartner en je zult het ook nooit worden. Of valt er nog wat te hopen voor de moslims op basis van dit laatste citaat van Bosma: ‘Eerst maar eens zorgen voor heldere standpunten, en daarna kijken wie er mee wil doen. Water kan er altijd nog wel bij; eerst maar eens zorgen dat de wijn op smaak komt’ (p. 30).
De wijn is op smaak, de PVV is gevestigd, het wachten is op het water.
Maar wie doet er nu saai water bij kostelijke wijn, zeker als het niet meer hoeft? Ik vrees dat dat nooit zal gebeuren.
De ideologie van de PVV ~ Hoofdstuk 4: De joden en Israel
De Israëlische vlag
Als je een PVV-kiezer zou vragen welke vlag er in het kantoor van Tweede Kamerlid Bosma hangt, denk ik dat negen op de tien kiezers Neêrlands driekleur zouden noemen. Niets is echter minder waar. Op de markt van Tel Aviv heeft Martin Bosma ‘de grootste Israëlische vlag gekocht die ik kon vinden…’ en die gehangen ‘voor het raam, zodat de mensen buiten ook weten dat dit bevrijd gebied is’ (p. 219). De Israëlische vlag vertegenwoordigt bevrijd gebied en natuurlijk rijst dan direct de vraag welk gebied bevrijd is en door wie het bevrijd is. Het volgende citaat geeft antwoord op deze vraag: ‘In dat jaar (1967) wist de joodse staat op miraculeuze wijze een aanval door (bijna) al zijn buren om te buigen in de bevrijding van Jeruzalem en van Judea en Samaria’ (p. 273). De buren waar Bosma naar verwijst zijn Syrië, Jordanië en Egypte, alle Arabische en – grotendeels – islamitische landen. De gebieden zijn, naar de interpretatie van Bosma, bevrijd van hun Arabisch-islamitische heersers, en behoren weer tot het continent der vrijheid want, zo gaat Bosma verder, ‘Israël is uitgegroeid tot hét symbool van onze vrijheid en het verlangen die vrijheid te continueren’ (p. 274). ‘De vlag van Israël is daarmee de vlag van alle vrije mensen’ (p. 275). ‘Het land is een barometer van onze toekomst’ (p. 275).
Zou het tegenovergestelde gebeuren, de bezetting van Israël door Arabieren of moslims, dan is het gedaan met die vrijheid: ‘Marcheren de legers van Hamas en Hezbollah door de straten van Tel Aviv, dan zijn Amsterdam en Parijs reddeloos verloren’ (p. 275). Zouden de moslims Israël veroveren, dan zullen zij dat ook doen in Europa, daar zijn ze immers al aanwezig. In een nutshell is dit de visie die Bosma heeft op de staat Israël: niet een voorpost maar het hoofdkwartier voor alles wat vrijheid betekent. Vergaat Israël, dan vergaat Europa.
Het verbaast in bovenbeschreven context niet dat de verwijzingen naar de staat Israël in De schijn-élite van de valse munters immer positief zijn. Het begint al in hoofdstuk een waar Bosma beschrijft hoe hij met Wilders in contact kwam. ‘Geert was ook een van de eersten in de politiek die het gevaar van het islamitisch terrorisme inzagen. Hij had naam gemaakt door te zeggen dat hij de “hoofddoekjes rauw lust”. Geweldig. En ook nog eens een pro-Israël hardliner – wat wil een mens nog meer’ (pp. 15-16). Overduidelijk is de link tussen de gevaarlijke moslims en het symbool van vrijheid: de staat Israël. Naast de Israëlische vlag hangt in de kamer van Bosma de al eerder geciteerde tekst uit Jesaja (5:20): ‘Wee hen die het kwade goed noemen en het goede kwaad, die van het duister licht maken en van licht duisternis, van bitter zoet en van zoet bitter’ (p. 219). Overigens, één van de meest opvallende slogans van de Egyptische revolutie van januari 2011 was ‘vrijheid’: het was meer dan een yell, het was een noodkreet. Ik heb geen sympathiebetuigingen gehoord van de kant van de PVV over de verlangens van het Egyptische volk. Immers, ‘wee hen die het kwade (Egypte) goed noemen’.
Het eerder gesignaleerde denken in contrasten zien we ook terug in de houding van Bosma en diens PVV ten opzichte van Israël. Ze staan onverbloemd achter de Israëlische hardliners, die Judea en Samaria, door anderen de Westelijke Jordaanoever genoemd, als onvervreemdbaar Israëlisch grondgebied zien en zij steunen deze partijen dan ook.
Het antisemitisme
Het verrast niet dat Bosma ook het antisemitisme behandelt. Hij relateert het antisemitisme bijna vanzelfsprekend aan Hitler en kiest van de vele citaten van Hitler nu net het volgende: ‘Hoe kun je socialist zijn, zonder antisemiet te wezen?’ (p. 256). Waarna Bosma uitgebreid ingaat op de bijna onverbrekelijke band tussen het antisemitisme en wat hij links noemt. In zijn visie is het nationaal-socialisme van Hitler een linkse beweging. Immers: ‘genocide als beleidsinstrument duikt al op bij de oorsprong van het socialisme’ (p. 258; zie ook verderop).
Overigens is het huidige links de erfgenaam van dat nationaalsocialisme: ‘Er is heden ten dage volop antisemitisme in Nederlands’ extreem links’ (p. 263), maar daarover in het volgende hoofdstuk meer.
Bosma gaat niet in op de wortels van Hitlers antisemitisme behalve dan dat hij het verbindt met het marxisme en socialisme.
Nergens wordt er melding gemaakt van de jodenvervolgingen en jodenhaat geïnstigeerd door de katholieke en protestantse kerken, ruim voor er nog maar sprake was van Verlichting, Franse revolutie of het verfoeide socialisme. Het is ook veelzeggend vast te stellen wat er niet in Bosma’s boek staat of welke termen er niet in worden genoemd. De literatuur over jodenhaat en jodenmoorden veroorzaakt door het antisemitische denken van de kerken is overweldigend. Ronduit aangrijpend is hoofdstuk 1 van deel 1 van het magnum opus van Raul Hilberg, De vernietiging van de Europese joden 1939-1945, waarin Hilberg de vorming beschrijft van het katholiek en protestants geïnspireerde antisemitisme. Zijn tabel op pagina 7, waarin hij de anti-joodse maatregelen van het canonieke (katholieke) recht door de eeuwen heen en de nazi-maatregelen met elkaar vergelijkt en waaruit blijkt hoe groot de overeenkomsten zijn, is schokkend. Bosma noemt deze zwarte bladzijdes in ‘onze’ christelijke geschiedenis niet. Het christendom is immers de basis van onze beschaving en aan haar danken wij het goede in onze samenleving. Het antisemitisme hoort daar vanzelfsprekend niet bij.
Wel wordt er een andere variant van het antisemitisme behandeld: dat van de islam. Immers: ‘Antisemitisme is een van de kernwaarden van de islam, en de slachtofferrol van de zogenaamde Palestijnen biedt een mooie kapstok voor die jodenhaat’ (p. 269). In dit citaat zegt Bosma dat de islam doordrenkt is van het antisemitisme en dat de anti-joodse of anti-Israëlische gevoelens nog eens versterkt worden door de slachtofferrol van de Palestijnen. Herstel: de zogenaamde Palestijnen. Gezien zijn visie op Israël en de Palestijnse kwestie concludeer ik dat er in de ogen van Bosma geen Palestijns volk bestaat. Weer een opvallend geval van ‘niet benoemen’ en passend in zijn zwart/wit-denken of in dit geval in zijn ‘welbestaan-niet-bestaan’-denken. Israël bestaat en Palestina bestaat niet.
Maar ik wil me richten op die zogenaamde antisemitische kernwaarde van de islam. Bosma verhaalt van een incident op een islamitische school in Amsterdam waar les gegeven wordt over de Holocaust. ‘De volgende dag komt een aantal vaders hun beklag doen. Ze vragen zich af wat voor idiote ideeën hun kinderen meekrijgen en hopen insh’Allah (zo Allah het wil) dat dit soort lessen niet meer gegeven wordt’ (p. 270). Ook maakt Bosma melding van de kwestie van het afscheidscollege van hoogleraar judaïstiek Pieter W. van de Horst aan de Universiteit Utrecht in 2006. Zijn college, dat onder andere de mythe van de nog springlevende gedachte van het joodse kannibalisme behandelt, wordt door rector Gispen gecensureerd omdat het wel eens aanstootgevend zou kunnen zijn ‘voor de goed georganiseerde moslimstudenten aan de universiteit’ (p. 271).
Verder: ‘Joden verlaten bijvoorbeeld ook Malmö, dat al meer dan een kwart islamitisch is. Hetzelfde geldt in Antwerpen en Londen’ (p. 271), en Bosma vertelt over de beveiliging die joodse scholen in Amsterdam nodig hebben tegen bedreigingen van moslimzijde (p. 272). Kortom: ‘Het is een van de wreedste effecten van de islamitische immigratie’ (p. 273) en dat allemaal dankzij de door links in gang gezette massa-immigratie.
En volgens Bosma is het nog erger: ‘De moslims werden de nieuwe joden, de joden werden nazi’s’ (p. 273). Om dan weer te eindigen met de vaststelling: ‘Om moslims te apaiseren moet Israël worden opgeofferd, klinkt unisono de eis van extreem links en mohammedanen’ (p. 273). Zo wordt Israël op een voetstuk geplaatst in de strijd tegen de islam en de moslims en weet Bosma de kwestie van wat hij de massa-immigratie noemt te plaatsen in een uiterst gevoelige context: die van het antisemitisme, een debat dat in onze maatschappij nauwelijks met distantie kan worden gevoerd, hetgeen begrijpelijk is gezien het verleden. Hetzelfde geldt voor de positie van de joden en Israël en je kunt je de vraag stellen of hij beide daar een dienst mee bewijst. Op deze vraag ga ik aan het einde van dit hoofdstuk nader in.
De joodse gemeenschap in Nederland
Want eerst wil ik nog de reactie van de joodse gemeenschap behandelen zoals verwoord door Bosma, op de in 2008 uitgebrachte film Fitna. Hij citeert kopstukken als Ronny Naftaniel, ‘lid van de PvdA’, en directeur van het CIDI, Centrum Informatie en Documentatie Israël, rabbijn Awraham Soetendorp, rabbijn Lody van de Kamp en voormalig adjunct-directeur van het CIDI, Hadassa Hirschfeld, die allen de film Fitna laken en zeggen zich niet te herkennen in het islamstandpunt van Wilders (pp. 113-114). Maar, aldus Bosma, de uitspraken van de joodse elite vertegenwoordigen niet de stem van de joodse gemeenschap want ‘Joods Nederland heeft de Partij voor de Vrijheid aan de borst gedrukt’ (p. 114), hetgeengevolgd wordt door een citaat van een joodse ouder die de bedreigingen door moslims in Buitenveldert zat is. En: ‘Bij een politiek debat op scholengemeenschap Maimonides stemt een kwart PVV’ (p. 114). Bosma is in zijn hele boek kritisch op alle elites en zegt immer op te komen voor de stem des volks. Dat zou ook het geval zijn bij de joodse gemeenschap in Nederland.
De Partij voor de Vrijheid en de joden en Israël
Het moge duidelijk zijn dat Bosma, Wilders en de PVV uitgesproken pro-Israël standpunten hebben en dat zij menen met hun islamvisie een belangrijk deel van de joodse gemeenschap aan hun borst te mogen koesteren. De vraag is echter of dit oprechte liefde is of gedrag van opportunistische aard. De Partij Voor de Vrijheid is toch vooral een partij die ‘tegen de islam. Tegen het multiculturele project. Voor een immigratiestop uit moslimlanden’ is (p. 37, het cursief is van Bosma). Alles moet in stelling worden gebracht om dat standpunt naar voren te brengen, te verkondigen, te verspreiden en gemeengoed te maken. Israël past daar prima in, bedreigd als het wordt door alles wat islamitisch en Arabisch is. Zo wordt Israël in zekere zin voor het karretje van de PVV gespannen. Datzelfde geldt voor de joden in Nederland. De antijoodse gevoelens bij het islamitische volksdeel sluiten naadloos aan bij de PVV-standpunten betreffende de islam en de moslims.
Maar betekent dat ook dat de PVV daadwerkelijk iets kan betekenen voor Israël? In het gedoogakkoord wordt de visie op de Israëlpolitiek van de PVV niet verwoord. De regering Rutte heeft een tamelijk gematigd standpunt en bedeelt de Palestijnen – een zekere – ruimte. Het is dan ook buitengewoon gemakkelijk voor de PVV de hardliners in Israël te steunen. Het is in zekere zin gratuit want de PVV heeft formeel gesproken geen invloed op het buitenlandbeleid van de regering. Wat Nederland betreft, is de kwestie van het kosjere slachten evenwel een lakmoesproef.
Het wetsvoorstel, geïnstigeerd door de Partij voor de Dieren om onverdoofd slachten te verbieden, werd door de PVV gesteund waarbij zij dus de joodse gemeenschap, met name het orthodoxe deel daarvan, die het meest te lijden heeft van dat islamitische antisemitisme, en die zich zou koesteren aan de borst van de PVV, een harde klap geeft. In haar streven de islam en de moslims zo veel als maar mogelijk is te weerstaan, legde de PVV het kosjere slachten op het offerblok van het halalslachten en hield zich verder muisstil. Later zou het wetsvoorstel in de Eerste Kamer alsnog sneuvelen. Dat werd evenwel niet veroorzaakt door een wijziging in de opstelling van de PVV-senatoren, maar door met name een vernieuwd kritische houding van de VVD en PvdA-leden van het Huis [12].
Wat me verder opvalt, is het ontbreken van de term ‘joodschristelijk’ in De schijn-élite van de valse munters. De term is de laatste jaren ongemeen populair en verwijst naar de Nederlandse geschiedenis en volksaard die joods-christelijk zou zijn. Bosma heeft het echter over de christelijke natuur van ons land en volk en niet over de joods christelijke. Dat verbaast me, juist omdat hij zo hoog opgeeft van de joden en de staat Israël in het algemeen.
Blijkbaar gaat hem dat te ver. Is de joodse karaktertrek van onze samenleving toch niet Nederlands genoeg? Ik zou graag zijn antwoord op deze vraag vernemen.
Antisemitisme en islam
Het antisemitisme onder moslims is onmiskenbaar aanwezig. De politieke situatie in het Midden-Oosten maakt de situatie er ook niet beter op. Ik weet dat het een open deur is, maar er moet alles aan gedaan worden om de jodenafkeer onder de moslims te bestrijden en daarom is het goed dat er initiatieven genomen worden tot excursies van leerlingen met een islamitische achtergrond naar Westerbork en Auschwitz of aparte lesprogramma’s over de Holocaust. De initiatieven van moslim en Marokkaan van origine Ahmed Marcouch zijn daarom van grote waarde [13]. Hij wil een gemeenschappelijke aanpak van jodenhaat en homohaat en bovendien pleit hij voor de verplichte opname van de Holocaust in eindexamens [14].
Overigens worden deze initiatieven niet genoemd in Bosma’s boek. Je hoeft overigens niet voor Israël te zijn of specifiek voor de joden in Nederland om het antisemitisme te veroordelen.
Algemeen menselijke waarden van respect en tolerantie zijn al meer dan voldoende om elk mechanisme van uitsluiting te veroordelen en trachten te voorkomen. Maar Bosma drijft de zaak op de spits en verspreidt, joden en Israël in Nederland voor zijn karretje spannend, zijn visie van veroordeling en uitsluiting van moslims.
Besluit
In hoofdstuk twee stelde ik vast dat Bosma een buitengewoon positief beeld heeft van het christendom en of je het eens bent met zijn stellingen of niet, hij gelooft er echt in. In hoofdstuk drie stel ik vast dat Bosma een buitengewoon negatief beeld heeft van de islam en ook daar is het zo dat hij 100% achter zijn opvattingen staat. In het vierde hoofdstuk stel ik vast dat Bosma de loftrompet over Israël steekt en de joden in Nederland aan zijn borst koestert. Maar zijn verdediging overtuigt niet en is opportunistisch van aard: zijn visie op joden en Israël staat in dienst van zijn strijd tegen de islam. De joden van Nederland zijn gepokt en gemazeld in antisemitisme en filosemitisme en zijn daarom zeer goed in staat vast te stellen of de PVV hen wat te bieden heeft en als dat al zo is, wat dat dan eventueel zou kunnen zijn.
De ideologie van de PVV ~ Hoofdstuk 5: De linkse partijen
Die goeie ouwe Partij van de Arbeid
Als Geert Wilders over links en in het bijzonder over de PvdA spreekt, bezigt hij vaak bijvoeglijke naamwoorden die afschuw uitdrukken. Het woord ‘verschrikkelijk’ is hem op de lippen bestorven als hij verwijst naar de linkse partijen, en hij rekent ook D66 daartoe. Je zou dan ook denken dat De schijn-élite van de valse munters grossiert in de meest negatieve uitlatingen over alles wat links is. Maar dat is niet waar. In zijn vierde hoofdstuk, getiteld Berendans, verhaalt Bosma van zijn entree in de Kamer. ‘Het pijpenlaatje in het gebouw van de Tweede Kamer waar ik kom te werken, is niet de meest glamoureuze omgeving om in te verkeren’ (p. 38). Maar: ‘Toch is het voor mij een vorm van thuiskomen’ (p. 38), waarna hij vol weemoed en verlangen verwijst naar de tijd en de streek waar hij is opgegroeid. ‘Ik ben opgegroeid in de rode Zaanstreek, het gebied ten noorden van Amsterdam waar bijna iedereen PvdA stemde, en de rest CPN’, ‘Voor de oorlog wapperden op 1 mei massaal de rode vlaggen en waren er optochten’ (p.38).
Zijn opa en vader waren senang in de rode zuil, lid van de VARA, lid van de socialistische vakbond, het NVV en natuurlijk werd Het Volk en later Het Vrije Volk gelezen. ‘Ze waren er trots op tot die zuil te behoren’ (p. 39). ‘Zulke mensen vormden eens de ruggengraat van de Nederlandse sociaaldemocratie’ (p. 39).
Bosma beschrijft, Bosma veroordeelt niet, Bosma lijkt zijn rode wortels te koesteren. Hij wekt de indruk dat de SDAP en later de PvdA van zijn opa en vader degelijke partijen waren, die voor hun idealen stonden, die het een en ander bereikten en waar je trots op kunt zijn. Bosma is positief over die tijd. Maar over de PvdA van nu niet meer, want: ‘Ergens is het vreselijk misgegaan met de partij van mijn opa’ (p. 39).
Wat is er dan precies gebeurd?
De revoluties van de jaren ’60
De Partij van de Arbeid is aan het einde van de jaren ’60 teloorgegaan en niet langer meer de partij van opa en vader Bosma door de machtsovername van ‘de jonge turken van Nieuw Links’ (p. 39). Mensen als Han Lammers, André van der Louw, Arie van der Zwan, Max van der Stoel, Marcel van Dam en Jan Nagel namen de macht over op een PvdA-congres. Na de overname ‘wacht de sixtiesidealen een stralende toekomst’ (p. 39). Die stralende toekomst bestond, volgens Bosma, uit het openzetten van de grenzen voor wat de PVV massa-immigratie noemt en de vorming en acceptatie van de multiculturele samenleving. Nieuw Links is verantwoordelijkvoor deze twee drama’s die Nederland, aldus Bosma, overkomen zijn en die ons land naar de gallemiesen zullen brengen als we niet ingrijpen. Toch komen er nuances in zijn verhaal voor. Zo maakt hij regelmatig melding van het feit dat ‘Het maar een kleine elite is die radicaliseert, de gebalde vuist heft en roept om Che Guevara of Ho Chi Minh’ (p. 40).
’30 tot 50 procent van de Nederlandse studenten stemt in de jaren zeventig op de VVD of op een van de voorlopers van het CDA’ (p. 40). ‘Nieuw Links maakt onderdeel uit van een kleine, maar bloedfanatieke elite’ (p. 41). En er zijn ook mensen die helemaal niets van dat Nieuw Links willen weten. Bosma gaat tamelijk gedetailleerd in op de positie van de oude en jonge Drees, en in deze context is het volgend citaat over Drees jr. veelzeggend: ‘Het is goed te onderstrepen: de eerste partij (Bosma heeft het hier over de politieke partij DS’70) die zich verzet tegen massa-immigratie, is een oersociaaldemocratische erflater van de authentieke traditie van de Partij van de Arbeid, geleid door iemand met de roemrijkste achternaam van de moderne arbeidersbeweging’ (p. 44). Let op het positieve bijvoeglijke naamwoord in deze zin: de Partij van de Arbeid van toen is ‘authentiek’. Uitgebreid gaat Bosma in op het verzet tegen massa-immigratie van vader en zoon Drees. Het mocht echter allemaal niet baten. Ook niet het feit dat in 1974 ‘de PvdA met een heffing bedrijven wil straffen voor het naar Nederland halen van buitenlandse werknemers.
De socialisten verzetten zich ook tegen het generaal pardon’ (dat toen onderwerp van discussie was; p. 60). ‘De jaren zeventig laten zich lezen als een periode van extreem linkse machtovernames. Eén voor één gaan ze voor de bijl: kranten, omroepen, universiteiten’ (p. 71). En de linkse bovenwereld slaat dan ook nog eens de handen ineen met de linkse onderwereld, met name als het gaat om de aanpak van de Centrumpartij van drs. Hans Janmaat, waarbij geweld en aanslagen niet werden geschuwd (p. 79). Links, klein en fanatiek, en ondersteund door een ondergrondse tak, heeft Nederland in haar greep en levert het land uit aan massa-immigratie en multiculturaliteit. Bosma’s hoofdstuk 5, getiteld Een sterk afwijkend leefpatroon, laat zich lezen als is het links en links alleen dat het land opgezadeld heeft met migratie en multiculturaliteit.
Linkse regeringen?
Toch ontkomt Bosma er niet aan antwoord te geven op de vraag waar parlement en regering in deze kwesties stonden. Het is toch ondenkbaar dat een en ander zonder parlementaire goedkeuring zou hebben plaatsgevonden? Op pagina 77 geeft Bosma antwoord op deze vraag: ‘De conclusie is dan ook gerechtvaardigd dat de implantatie van een miljoen moslims in Nederland hooguit in formele zin een democratische legitimiteit kent. Dat klopt. Maar veel verder gaat die legitimiteit niet’. Als ik de zinsnede ‘in formele zin’ zou vervangen door ‘in informele zin’, krijgt het citaat iets grotesks. Een democratische legitimiteit is altijd formeel en ik zou niet weten hoe democratische besluitvorming informeel gelegitimeerd wordt.
Naar mijn smaak zegt Bosma hier dat parlement en regering in de eerste en laatste plaats verantwoordelijk zijn voor wat hij massa-immigratie noemt en multiculturaliteit. En werden de diverse parlementen en regeringen gedomineerd door links? In de onderhavige periode 1967-1989 was het DS’70 dat in het kabinet Biesheuvel zat van 1971-1972, maar DS’70 had een volgens Bosma politiek juiste visie op massa-immigratie en multiculturaliteit, dus aan die regering lag het niet. Het kabinet Den Uyl was van 1973-1977 aan het bewind, en pas in 1989 kwam de PvdA weer langduriger aan de macht in Lubbers III (1989-1994).
De periode dat de PvdA in Van Agt II zat, besloeg nog geen jaar (1981-1982). Den Uyl komt in Bosma’s boek maar zijdelings aan bod en krijgt zelfs nog enigszins het voordeel van de twijfel als hij vaststelt dat Den Uyl bij de revolutie van Nieuw Links samen met Willem Drees nog de ‘kont tegen de krib probeert te gooien’, maar later ‘de kant van de opstandelingen kiest’ (p. 40). Bovendien meldt Bosma dat in 1974, dus tijdens het kabinet Den Uyl, de PvdA nog niet veel wil weten van massa-immigratie zoals ik hierboven aangaf. Op basis van deze feiten links de schuld geven van massa-immigratie en multiculturaliteit is daarom op zijn minst krom.
Maar Bosma is dan toch weer niet helemaal blind voor de politieke realiteit: ‘Het meest liberale gezinsmigratiebeleid dat Nederland ooit heeft gekend, wordt gevoerd door de (CDA/VVD) kabinetten Van Agt en Lubbers I en II’ (p. 63). Toch blijft hij maar hakketakken op links en legt hij bij links de schuld van massa-immigratie en multiculturaliteit. Dat heeft ongetwijfeld te maken met de volgende observatie: ‘De jaren zestig zijn tot op de dag van vandaag springlevend’ (p. 72). Bosma kent de geschiedenis drommels goed, maar houdt stug vast aan zijn stelling dat linksom of rechtsom links de oorzaak is van de problemen met massa-immigratie, multiculturaliteit en natuurlijk de aanwezigheid van de moslims hier te lande waarover beneden meer. Toen de onderhavige kwestie in oktober 2011 onderwerp van maatschappelijk debat werd en PvdA-Kamerlid Martijn van Dam in een artikel in de Volkskrant, getiteld ‘Massa-immigratie kwam van rechts’ [15], exact de in dit hoofdstuk geformuleerde analyse weergaf, erkende Bosma dat de historische feiten klopten, maar dat hij bij zijn standpunt bleef.
Het past in de in eerdere hoofdstukken van dit boek beschreven manier van denken van Bosma en de PVV, gebaseerd op vers 20 van Jesaja 5: ‘Wee hen die het kwade goed noemen en het goede kwaad, die van het duister licht maken en van het licht duisternis, van bitter zoet en van zoet bitter’. Links is kwaad, links is niet goed, ook al heeft rechts aandeel in ‘de schuld’. Over schuld kom ik aan het einde van dit betoog nog een keer te spreken. Eerst behandel ik in de volgende paragraaf de historische wortels van links.
(Nationaal)-socialisme
Het zal Bosma niet zijn om de aloude geschiedenis van het nationaal-socialisme en de Tweede Wereldoorlog op te rakelen. Deze keer linkt hij deze aan zijn beschouwingen over links. Hij noemt Jacques de Kadt (1897-1988), die van 1948-1963 Kamerlid voor de PvdA was: ‘Van communist wordt hij communistenvreter’ (p. 207). De Kadt schetste, aldus Bosma ‘het nationaal socialisme als een vorm van socialisme’ (p. 207). Bosma haalt de gerespecteerde historicus Jacques van Doorn aan die aan het einde van zijn leven een monumentaal werk (2007) publiceerde over socialisme en nationaal-socialisme. Volgens Bosma concludeert Van Doorn dat het nationaal-socialisme bijna harmonieus ontstaan is uit het socialisme. Maar die gevolgtrekking is belachelijk. De titel van Van Doorns werk spreekt al boekdelen: Duits socialisme. Het falen van de sociaal-democratie en de triomf van het nationaalsocialisme. Sociaal-democratie en nationaal-socialisme zijn twee van elkaar te onderscheiden stromingen.
De portee van Van Doorns overwegingen is dat de sociaal-democratie er niet in is geslaagd (‘falen’) het nationaal-socialisme te voorkomen (‘triomf ’). Het had Bosma verder gesierd om de haakjes, die hij meermalen om het woord nationaal in de combinatie nationaalsocialisme zet, weg te laten (met die haakjes staat het ook in het PVV-verkiezingsprogramma [16]). De door hem zo geprezen Van Doorn deed dat ook niet.
Niet gehinderd door enig relativeringsvermogen gaat Bosma dan in hoofdstuk 22, om met voormalig CDA-minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Kamerlid Ab Klink te spreken, ‘vol op het orgel’. De titel van het hoofdstuk is wederom veelzeggend: Adolf Hitler, socialist.
Wat Bosma tot zijn overwegingen in dit hoofdstuk brengt, wordt duidelijk uit volgend citaat: ‘Het beeld dat ons wordt voorgehouden, ziet er zo uit: Hitler was een rechtse gek, gefinancierd door de grote bedrijven’ (p. 246).
Maar dat is niet waar. Hitler was, Bosma parafaserend, een linkse gek, die de grote bedrijven in zijn op socialistische geest geschoeid model dwong. ‘De waarheid is: Hitler maakte juist een einde aan de vrijemarkteconomie’ (p. 246). Over Hitlers NSDAP schrijft Van Doorn immers: ‘Het basisprogramma uit 1920, dat later als definitief en onveranderlijk werd aangemerkt, ademde in onderdelen een socialistische en in zijn geheel een antikapitalistische geest (…)’ (p. 247). Verder citeert Bosma uit Liberal Fascism (2007) van Jonah Goldberg, die stelt dat ‘nationaal socialisme eenzelfde oorsprong heeft als de New Deal van Roosevelt en het Italiaanse fascisme: de wil om de economie centraal te organiseren en planmatig te beheren’ (p. 249).
Bosma verhaalt van andere doelstellingen van Hitlers NSDAP zoals de klasseloze maatschappij, duurzaamheid en ecologische diversiteit. Hij noemt het voorbeeld van SS-leider Heinrich Himmler die de hele SS wilde laten overschakelen op biologisch voedsel (p. 254). ‘Niet echt begrippen uit het rechtse lexicon. Wat maakte Hitler dan toch rechts?’ (p.254). Verder verhaalt Bosma van Sovjetdictator Joseph Stalin en het communisme in de toenmalige USSR en dit is zijn visie op de Tweede Wereldoorlog: ‘De oorlog is een oorlog over wie de baas is op links’ (p. 251), de nationaal-socialisten van Hitler of de communisten van Stalin. Verder maakt Bosma nog melding van het feit dat het verkiezingsprogramma van de NSB van de jaren dertig allerlei thema’s bevat die bij voorbeeld bij een partij als D66 ook in goede aarde zouden vallen: ‘Wie is de partij die in Nederland pioniert met de Europese gedachte? Opnieuw de NSB’ (p. 261). En vervolgens stelt Bosma de vraag waar Mussert op uit zou komen als hij vandaag de Stemwijzer zou invullen, suggererend dat dat niet anders dan links kan zijn [17].
Bosma trekt in het volgende hoofdstuk 23 de lijn naar de moderne tijd, de titel ervan spreekt wederom boekdelen: De nieuwe nazi’s. ‘Het is links gelukt Hitler tot symbool van rechts te maken. De logische volgende stap is dat de moslimmigranten de nieuwe joden zijn, de omdraaiing aller omdraaiingen’ (p. 267). Naar de interpretatie van Bosma ziet het huidige links de PVV als rechts-extremistisch ‘net als Hitler’, die het gemunt heeft op de joden van de nieuwe tijd, de moslims, en heeft links de taak op zich genomen de moslims te beschermen tegen dit gevaar, aldus massa-immigratie en multiculturaliteit bevorderend en zo past de PVV in de traditie van rechts. Niets is minder waar, aldus Bosma. Het huidige links is de erfgenaam van het links van Hitler en zijn trawanten en de schuld van de vele doden van de Tweede Wereldoorlog die we elk jaar herdenken ligt bij het links van toen en dientengevolge ook het links van nu. Het was pas een jaar na het verschijnen van De schijn-élite van de valse munters dat deze redenering begrepen werd door ex-Kamerlid voor de PvdA Mei Li Vos. Het bracht haar ertoe in dagblad Trouw [18] een oproep te doen de 4 meiherdenking zonder PVV-vertegenwoordigers te houden. Ze had een punt, maar ze oogstte hoongelach en stemmen van afkeuring. In hoofdstuk drie van dit boek dat over de islam gaat, stelde ik vast dat Bosma deze godsdienst weet aan te haken bij het nationaal-socialisme en zo is de cirkel weer rond.
Erfzonde
Het beeld dat De schijn-élite van de valse munters oproept van links is slecht zoals ook de islam slecht is. Hoe kan dat ook anders met zo’n nationaal-socialistische voorganger?
En het begon al slecht. Immers: ‘Genocide als beleidsinstrument duikt al op bij de oorsprong van het socialisme. Friedrich Engels (1820-1895) bestempelt Schotten, Bretonnen en Basken als “Völkerabfall”’ (p. 258). Bosma verwijst hier naar een artikel van Friedrich Engels in de Neu Rheinische Zeitung van 13 januari 1849. Het volledige citaat, dat Bosma niet geeft, luidt als volgt [19]:
‘Es ist kein Land in Europa, das nicht in irgendeinem Winkel eine oder mehrere Völkerruinen besitzt, Überbleibsel einer früheren Bewohnerschaft, zurückgedrängt und unterjocht von der Nation, welche später Trägerin der geschichtlichen Entwicklung wurde. Diese Reste einer von dem Gang der Geschichte, wie Hegel sagt, unbarmherzig zertretenen Nation, diese Völkerabfälle werden jedesmal und bleiben bis zu ihrer gänzlichen Vertilgung oder Entnationalisierung die fanatischen Träger der Kontrerevolution, wie ihre ganze Existenz überhaupt schon ein Protest gegen eine große geschichtliche Revolution ist. So in Schottland die Gälen, die Stützen der Stuarts von 1640 bis 1745. So in Frankreich die Bretonen, die Stützen der Bourbonen von 1792 bis 1800. So in Spanien die Basken, die Stützen des Don Carlos. So in Östreich die panslawistischen Südslawen, die weiter nichts sind als der Völkerabfall einer höchst verworrenen tausendjährigen Entwicklung. Daß dieser ebenfalls höchst verworrene Völkerabfall sein Heil nur in der Umkehr der ganzen europäischen Bewegung sieht, die für ihn nicht von Westen nach Osten, sondern von Osten nach Westen gehen sollte, daß die befreiende Waffe, das Band der Einheit für ihn die russische Knute ist – das ist das Natürlichste von der Welt’ (vertaling in noot) [20].
Engels heeft het in zijn artikel over volkeren die in toenmalige en eerdere natiestaten een minderheidspositie innamen en die, ideologisch gesproken, verkeerde machthebbers steunden als contrarevolutionairen. Hij voorziet dat deze volkeren ofwel verdelgd worden (Vertilgung) ofwel gedenationaliseerd (Entnationalisierung), waarmee bedoeld wordt dat ze hun nationale karakter verliezen. Het is verleidelijk de term Vertilgung te vertalen met genocide. De term genocide impliceert echter het bestaan van een actief van overheidswege geïnitieerde politiek die planmatig en stelselmatig streeft naar het elimineren van een bepaald volk of een bepaalde bevolkingsgroep. In het citaat van Engels is geen sprake van een actief onderwerp.
Vertilgung vertalen met genocide is dan ook een brug te ver.
Die discussie is evenwel een academische. De communisten zijn zich immers gruwelijk te buiten gegaan aan geweld tegen tegenstanders, ongetwijfeld geïnspireerd door onder andere dit citaat. Overigens geeft Engels ook aan dat ideologisch verdwaalde volkeren kunnen opgaan in andere volkeren en in die zin is dat een wellicht minder bloeddorstige oplossing.
Het citaat van Engels gelezen hebbende, is de conclusie dat het nooit wat was met dat socialisme en ook nu is het niets. Het is ‘verschrikkelijk’ zoals partijleider Wilders het telkens weer zo treffend weet te verwoorden. Toch klopt er iets niet in de redenering. Laat ik een oudtestamentisch argument gebruiken om te laten zien wat ik bedoel. Het denken van Bosma over links sluit naadloos aan bij de tekst zoals verwoord in Leviticus 14: 18: ‘De Heer is geduldig, groot in liefde, die misdaden en overtredingen vergeeft, en een schuldige niet ongestraft laat, maar de misdaden van de vaders straft in hun kinderen, in de derde en vierde generatie’. We hebben het hier over het erfzondeprincipe. De socialisten van nu moeten boeten voor de schanddaden van hun – verre – voorouders. Maakt niet uit of je een vredelievende sociaal-democraat bent, maakt niet uit of je zelf een joodse achtergrond hebt als PvdA-leider Job Cohen. Je bent besmet met het bloedige verleden van je voorgangers. Een groteske redenering.
Maar, zo waag ik de vraag te stellen, hoe zit het dan met de vader en opa van Martin Bosma, die toch, Bosma’s karakteristiek parafraserend, ’authentieke oersociaal-democraten’ waren? En de oude en jonge Drees hadden het toch ook bij het rechte eind? De gedachtegang is als volgt: de start van het marxismesocialisme was al scheef, de strijd op links liep uit op een gigantische wereldoorlog en vandaag de dag is links nog steeds verschrikkelijk. Maar de periode van, zeg, de jaren ‘50 tot half jaren ’60, toen de Zaankant nog een gelukkig rood bolwerk was, was anders. Dat was die goeie ouwe rooie tijd. Het is een merkwaardige draai in de gedachten van Bosma, en het siert hem in zekere zin. Hij doet niet aan nestbevuiling: hij zal toch zeker nooit willen beweren dat zijn vader en opa (nationaal-) socialisten zijn? Maar de uitzondering die hij het authentieke links van die tijd en van die streek gunt, plaatst zijn integrale beschouwing over links in een merkwaardig daglicht en maakt zijn analyse er nog ongeloofwaardiger op dan hij al was.
Besluit
Eens te meer stel ik vast dat het denken in schrille tegenstellingen nauwelijks houdbaar is. Het lijkt erop dat wat kwaad is zomaar goed kan zijn en wat goed is zomaar kwaad.
Het doet me denken aan een uitspraak van de christelijke denker Augustinus (354-430). In zijn Betreffende de Stad van God, tegen de heidenen, boek 11, paragraaf 22, schrijft Augustinus:
’Zelfs vergiften die bij onkundig gebruik, een verwoestend effect hebben, veranderen in heilzame medicijnen als ze deskundig worden toegepast. En tegengesteld is het zo dat zaken die plezier geven zoals eten en drinken en zelfs het licht, als schadelijk ervaren kunnen worden als ze onbeperkt en onjuist worden gebruikt’ (mijn vertaling, citaat uit: Larrimore, 2001, p. 55). Ik weet niet of Bosma Augustinus onder dat christendom schaart, dat hij goed vindt, maar zijn woorden drukken een belangrijke levensles uit. Bij nadere beschouwing zijn dingen soms het tegengestelde van wat ze lijken. Het schijnbaar eenvormige bos van het socialisme bestaat uit bomen met uiterst giftige en uiterst heilzame vruchten.