Mijn generatie, tien jaar later ~ Politiek

esterVan alles op de hoogte, door niets bewogen
Rob Wijnberg

7.1 Inleiding
Sinds ons eerste generatieonderzoek in 1996 is op bijna geen ander terrein zoveel, misschien zelfs onhollands veel, turbulentie geweest als op het ter­rein van de politiek in Nederland. Forse polarisatie met name op het thema immigratie en integratie, twee echte politieke moorden, ware aardverschui­vingen in verkiezingsuitslagen, maandenlange soap-achtige voorstellingen in ‘Den Haag’, diep wantrouwen jegens leiders die nauwelijks een jaar later op een voetstuk geplaatst worden. Omgekeerd, lijsttrekkers die niet stuk lij­ken te kunnen en toch de verkiezingen glansrijk verliezen, daarnaast politici die onder constante politiebeveiliging gesteld zijn, grote verdeeldheid in ge­vestigde partijen met kopstukken die live op televisie elkaar en via videocasts zichzelf uit de gratie helpen en diepe versplintering aan de extreme kanten van het politieke bedrijf. Voor de liefhebber waren de jaren 1996-2007 mooie maar verwarrende tijden, misschien wel de meest sensationele jaren van de naoorlogse periode.

In hoofdstuk 3 is al een schets gegeven van de voor velen, onderzoekers incluis, verrassende ontwikkelingen in politiek Nederland in deze periode. Zoals we daar, in navolging van Pels (2003a), opmerkten, lijkt de politiek “met de Fortuyn-revolutie in een hogere versnelling te zijn geraakt”. We wil­len hier schetsen of en hoe generaties hun invloed in de politiek ervaren, of ze verschillen in politieke opvattingen tussen generaties in Nederland zien, wat hun politieke interesse eigenlijk is en of ze andere politieke prioriteiten stellen. Uiteraard kijken we, waar mogelijk, of er veranderingen tussen 1996 en het heden zijn opgetreden. Zoals al eerder aangegeven, hebben we om dit type vergelijkingen in bredere zin te kunnen maken, in het voorjaar van 2007 een extra dataverzameling onder de CentERdata-panelleden gedaan. In paragraaf 7.2 schetsen we eerst enkele trends rondom politieke invloed. Met name de veelgehoorde neergang in lidmaatschappen van maatschappelijke en politieke organisaties komt in dat kader aan de orde. Ook laat deze para­graaf zien hoe generaties zelf hun politieke invloed ervaren. Paragraaf 7.3 houdt het zelfde format aan voor het onderwerp politieke interesse, zoals paragraaf 7.4 dat doet voor politieke prioriteiten. Bij dat laatste zoomen we vooral in op het links-rechtscontinuüm en het populaire onderscheid in ma­terialisme versus postmaterialisme. We sluiten in paragraaf 7.5 af met de belangrijkste conclusies.

7.2 Politieke invloed
Politieke invloed gaat hand in hand met politiek en maatschappelijk ac­tivisme. De mare gaat dat jongere generaties sinds jaar en dag niet meer actief (willen) zijn in de traditionele politieke en maatschappelijke organi­saties. Met het afkalven van lidmaatschappen en andere klassieke vormen van maatschappelijke betrokkenheid, neemt de kans toe dat de belangen van de niet-deelnemers, jongere generaties derhalve, nauwelijks nog gere­presenteerd zijn en dat via dit mechanisme ook de invloed op de politieke agenda afneemt. De kans bestaat dat het politieke bedrijf, maar ook bijvoor­beeld vakbonden en andere belangenverenigingen (consumenten-, milieu-, mensenrechtenorganisaties, en dergelijke), vooral de prioriteiten, interesses en stellingnames van oudere generaties vertegenwoordigen en agenderen. Met andere woorden, een dalende betrokkenheid van jonge generaties bij de klassieke en formele organisaties in het maatschappelijk middenveld is geen onschuldig verschijnsel. De vraag is hoe het nu feitelijk gesteld is. We kijken eerst eens naar wat cijfers. Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

Mijn generatie, tien jaar later ~ Toekomst

esterMorgens zu jagen, nachmittags zu fischen, abends Viehzucht zu treiben,
nach dem Essen zu kritisieren, wie ich gerade Lust habe,
ohne je Jäger, Fischer, Hirt oder Kritiker zu werden
Karl Marx en Friedrich Engels

8.1 Inleiding
Zekerheid lijkt verleden tijd. Vaste bakens lijken verdwenen: een opleiding die je voor eens en voor altijd voorbereidt op werk, de vaste baan, een leven lang werken voor dezelfde baas, een haarscherpe rolverdeling tussen man en vrouw, een even duidelijke machtsbalans tussen ouders en kinderen, het op vaste tijdstippen actief zijn in de vrijetijd, het bestaan van collectieve ritmes en rituelen, rotsvaste waarden en normen en rond 65 jaar een vast pensioen. Met het verdwijnen van de vaste bakens verliest ook de toekomst, zowel in maatschappelijk als in persoonlijk opzicht, haar voorspelbaarheid. Het moderne individu, jong of oud, kan niet meer rekenen op een gega­randeerde toekomst. De toekomst is diffuus en vol onzekerheden. Deze ontwikkelingen krijgen meer en meer aandacht in overheidsbeleid, maar ook in sociaal-wetenschappelijk onderzoek.[i] Een reden om ook in dit boek uitgebreid aandacht te besteden aan dit thema. In dit hoofdstuk bekijken we of generaties inderdaad verschillen in hun beelden van de toekomst en of ze ook anders met de toekomst omgaan.

Het verdwijnen van vaste bakens zien we terug in de moderne levensloop. Levenslopen van jonge generaties worden tot keuzebiografieën: hét ken­merk van onze keuzegeneratie. Vanaf de jaren tachtig wordt verondersteld dat een einde gekomen is aan het standaardlevensloopmodel dat typerend was voor de moderne, industriële samenleving.[ii] Moderne levenslopen de­standaardiseren en individualiseren (Held, 1986; Kohli, 1985; Hurrelmann, 2003; Mayer, 2001, 2004; Wohlrab-Sahr, 1992). Enerzijds dwingt de moder­nisering van onderwijs, arbeidsmarkt en welvaartsstaat dit af.

Anderzijds ontwikkelen mensen individualistischere biografische oriëntaties die op hun beurt instituties onder druk zetten om afwijkingen van de standaardle­vensloop mogelijk te maken (Beck, 1986; Giddens, 1991). Persoonlijke ont­wikkeling wordt afgedwongen dan wel door mensen zelf centraal gesteld in oriëntaties op leren, werken en andere levensdomeinen. De standaardbio­grafie zou in laat-moderniteit plaats hebben gemaakt voor een keuzebiogra­fie (Du Bois-Reymond et al., 1998). In de keuzebiografie kunnen meerdere levensplannen uitgestippeld worden, plannen die voorwaardelijk zijn, een open einde hebben en herzien kunnen worden, waarmee levenslopen niet meer voorspelbaar, maar alleen achteraf begrijpelijk zijn (Sannen, 1998).

Tegelijk is jeugd als levensfase gedestandaardiseerd. Tijdens de jeugdfase vinden er ook al transities plaats die zich vroeger pas voltrokken tijdens de volwassenheid.[iii] Het is bijvoorbeeld onduidelijk of de zestienjarige scholier met een eigen IT-zaakje nog een jongere is of al een volwassene. Van huidige jongeren wordt verwacht te ‘yo-yo-en’ (Pais, 1995) tussen de rollen van afhan­kelijke jongere en zelfstandige volwassene (als consument, maar tegenwoor­dig ook als werknemer en partner). Transities worden niet meer na elkaar, maar simultaan genomen, strekken zich uit over een steeds langer traject en zijn bovendien omkeerbaar geworden (bijvoorbeeld eerst werken, dan weer studeren; Stauber & Walther, 2002).[iv] Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

Mijn generatie, tien jaar later ~ Epiloog

esterHet ene geslacht gaat, en het andere geslacht komt;
maar de aarde staat in der eeuwigheid

Prediker 1:4

Het generatiebesef in Nederland is sterk. Dat was het in het midden van de jaren negentig van de vorige eeuw en dat is het tien jaar later. Grote groepen Nederlanders rekenen zich tot een generatie. Het generatiebesef neemt niet eenduidig toe met het ouder worden van de drie generaties die we in ons boek onderscheiden hebben. Wel zien we dat vooral de oudere generaties nu meer verwijzen naar historische gebeurtenissen uit hun jeugdjaren dan ze tien jaar geleden deden. Geen van de drie generaties, ook de jongste, keuzegeneratie niet, noemt recente formatieve gebeurtenissen, wat opmerkelijk mag heten als we denken aan de grote turbulentie in de periode 1996-2006. In het onderwijs, op de arbeidsmarkt, in het domein van waarden en normen en in de politiek in binnen- en buitenland hebben zich grote en soms zeer abrupte omwentelingen voltrokken. Het is opvallend dat zelfs de jongste generatie hier nauwelijks aan refereert als ze de typerende kenmerken van de eigen generatie benoemt. We vinden een grote verscheidenheid aan zelftyperingen binnen deze generatie, een verscheidenheid die fraai overlapt met de vele, zeer diverse en elkaar snel opvolgende etiketten in de media. Het is evident dat hoe verder in de tijd we teruggaan, hoe meer oudere generaties zich eenduidiger typeren en hoe meer jonge generaties blijk geven vooral een heterogene generatie te zijn.

Generaties zijn met de jaren optimistischer geworden over hun eigen kansen in het onderwijs. Als ze zich vergelijken met jongere en met oudere generaties oordelen ze doorgaans positiever over de kansen van de eigen generatie. Het jongste keuzegeneratiecohort (geboren na 1970) is het meest opgeschoven in deze gunstiger zelfbeoordeling en de keuzegeneratie als geheel acht zich op dit moment zelfs het beste af. Die toppositie was tien jaar geleden nog voor de babyboomers weggelegd. In de oordelen over diverse kansen van jongeren in het onderwijs is ook een trend naar meer optimisme waarneembaar. Grote groepen dachten in 1996 dat jongeren het in het onderwijs moeilijker kregen, bijvoorbeeld vanwege de druk op de studieduur, de betaalbaarheid van opleidingen, de kansen op een baan na een studie. In 2006 zijn alle generaties minder somber. Ook de jongste keuzegeneratie, al hebben zij hun oordelen het minst in positieve richting aangepast. In het onderwijsdomein, zo kan men concluderen, zien de generaties minder scherpe generationele tegenstellingen.

Dat is anders in het domein van de arbeid. De kansen op werk en de carrièremogelijkheden worden in 2006 juist sterker generationeel beoordeeld. Naar de oordelen van de drie generaties zijn er scherpe verschillen. De babyboomgeneratie onderstreept de eigen betere uitgangspositie als ze zich vergelijken met oudere generaties. De keuzegeneratie is in de loop van de jaren optimistischer en de oorlogsgeneratie juist het meest pessimistisch geworden. Het kunnen ‘zorgen voor de oude dag’ is voor de jongste keuzegeneratieleden een heet hangijzer en reden tot somberheid. Over de hele linie zijn alle generaties, ook de jongste, pessimistischer geworden zodra ze zich in het arbeidsdomein vergelijken met jongere generaties. Ook vindt men, en zeker de jongste generatie, nu meer dan een decennium geleden het oneerlijk dat de overheid voor oudere generaties van alles geregeld en betaald heeft en dat jongeren hier nu letterlijk zelf de rekening voor moeten betalen. Er is ook onder de jonge generatie een toenemende neiging om te oordelen dat generaties beter voor hun eigen generatiegenoten kunnen zorgen. Dit paren zij aan een afnemende bereidheid om bij te dragen aan de AOW voor huidige en toekomstige generaties ouderen en aan steun voor het draagkrachtprincipe bij de herinrichting van de AOW (zoals de ‘Bos-belasting’). Economische herstelbewegingen ten spijt zien we scherpe tegenstellingen tussen de generaties en een somber oordeel over de sociale zekerheid van de jongere generatie, iets waar de oorlogs- en babyboomgeneratie zich nauwelijks zorgen om maken. Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

Mijn generatie, tien jaar later ~ Literatuur

esterAalberts, C. (2006). Aantrekkelijke politiek? Een onderzoek naar jongeren en popularisering van politiek. Apeldoorn: Het Spinhuis.
Aalst, H. van (2001). Van marktwerking in het onderwijs naar leren in de markt: Naar microkeuzen en netwerkleren. In M. van Duyck (Red.), Onderwijs in de markt (pp. 313-336). Den Haag: Onderwijsraad.
Abma, R. (1990). Jeugd en tegencultuur. Een theoretische verkenning. Nijme­gen: SUN.
Akker, P. van den, I. Diepstraten & H. Vinken (1997). Jongeren en risicoge­drag. Een inventarisatie van theorie en onderzoek over invloeden van gezin en directe omgeving, school en werk, jeugdcultuur, vrije tijd en persoonlijk­heid. Tilburg: IVA.
Alheit, P. (1994). The biographical question as a challenge to adult edu­cation. National Review of Education, 40, 283-298.
Alheit, P. (1995). “Biographizität” als Lernpotential. In H. Krüger & W. Marotzki (Hg.), Erziehungswissenschaftliche Biographieforschung (pp. 276-307). Opladen: Leske + Budrich.
Alheit, P. & B. Dausien (2002). The double face of lifelong learning. Stu­dies in the Education of Adults, 34, 1, 3-22.
Alles begint met Nix (1997). De ik’s van Nix. Amsterdam: Boom.
Amato, P.R. & A. Booth (1997). A generation at risk. Growing up in an era of family upheaval. Cambridge: Harvard University Press.
Ancona, H. D’ & T. Beumer (1987). Marginalisering of mobilisering? De minstbedeelden in de afbrokkelende verzorgingsstaat. In P. Fortuyn & S. Stuurman (Red.), Socialisten in no nonsense-tijd (pp. 99-115). Nijme­gen: SUN.
Arnett, J. (2004). Emerging adulthood. The winding road from the late teens through the twenties. New York: Oxford University Press.
Atkinson, J.S. (1984). Flexibility, uncertainty and manpower management. Brighton: Institute of Manpower Studies (IMS report no. 89).
Baird, S. (1999). What’s wrong with boys? Adressing the underachievement discussion. www.generationyouthissues.fsnet.co.uk/education/what’s wrong with boys.htm.
Baltes, P.B. & M.M. Baltes (1990). Successful aging: perspectives from the behavioral sciences. Cambridge: Cambridge University Press.
Beekers, W.P. (2005). Mao in de polder. Een historisch-sociologische be­nadering van het Nederlandse maoïsme 1964-1978. Amsterdam: Vrije Universiteit (doctoraal scriptie).
Beck, U. (1986). Risikogesellschaft. Auf dem Weg in eine andere Moderne. Frankfurt am Main: Suhrkamp.
Beck, U. & E. Beck-Gernsheim (1994). Riskante Freiheiten. Frankfurt am Main: Suhrkamp.
Beck, U., A. Giddens & S. Lash (1994). Reflexive modernization. Stanford: Stanford University Press.
Becker, H.A. (Ed.) (1990). Life histories and generations. Utrecht: ISOR.
Becker, H.A. (1992). Generaties en hun kansen. Amsterdam: Meulenhoff.
Becker, H.A. (1995). Onderzoek naar generaties. Een reactie op Dekker en Ester. Acta Politica, 30, 351-354.
Becker, H.A. (1997). De toekomst van de verloren generatie. Amsterdam: Meulenhoff. Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

The Purchase Of The Farm Braklaagte By The Bahurutshe ba ga Moiloa – Whose Land Is It Anyway? (1908-1935)

Pisani1

Basking in the early morning sun
Photo: Michelle du Pisani

Braklaagte, registered as farm number 168 on the Transvaal farm register (the number was changed in the second half of the twentieth century to JP-90), was 3,152 morgen and 529 square rood in size, which is equal to 2,700.5441 ha in metric measurements.

The first title deed to the farm was registered in October 1874 in the name of Diederik Jacobus Coetzee. Ownership of the farm was transferred several times to other white farmers. W.M. Beverley was the last white owner before the farm was bought by the Bahurutshe ba ga Moiloa.

In 1906 a dispute arose in the Bahurutshe ba ga Moiloa tribe of Dinokana in Moiloa’s Reserve between Abraham Pogiso Moiloa and Israel Keobusitse Moiloa. When Abraham’s father, Ikalafeng, had died in 1893 he was a minor and Israel, Ikalafeng’s younger brother, would for a number of years act as regent. When Israel had to hand over the bokgosi (chieftainship) to Abraham in 1906 differences arose between them. A section of the tribe, led by Israel, moved eastward and settled at Leeuwfontein.

Already in 1876 Leeuwfontein had been bought for the tribe by chief Sebogodi Moiloa of Dinokana at the price of 200 head of large cattle, equivalent to about £1,000, but the transfer of the farm to the tribe had not yet been effected. ‘Quite an exodus’ of the Bahurutshe ba ga Moiloa took place from Dinokana to Leeuwfontein and by 1907 the majority of Israel’s adherents had settled there.
Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

From the Web – The World Atlas of Language Structures

wals

 

 

The World Atlas of Language Structures (WALS) is a large database of structural (phonological, grammatical, lexical) properties of languages gathered from descriptive materials (such as reference grammars) by a team of 55 authors (many of them the leading authorities on the subject).
The first version of WALS was published as a book with CD-ROM in 2005 by Oxford University Press. The first online version was published in April 2008. Both are superseeded by the current online version, published in April 2011.

WALS Online is a joint effort of the Max Planck Institute for Evolutionary Anthropology and the Max Planck Digital Library.

It is a separate publication, edited by Dryer, Matthew S. & Haspelmath, Martin (Munich: Max Planck Digital Library, 2011)
ISBN: 978-3-9813099-1-1. The main programmer is Robert Forkel.

Read more: http://wals.info

 

image_pdfimage_print
Bookmark and Share
  • About

    Rozenberg Quarterly aims to be a platform for academics, scientists, journalists, authors and artists, in order to offer background information and scholarly reflections that contribute to mutual understanding and dialogue in a seemingly divided world. By offering this platform, the Quarterly wants to be part of the public debate because we believe mutual understanding and the acceptance of diversity are vital conditions for universal progress. Read more...
  • Support

    Rozenberg Quarterly does not receive subsidies or grants of any kind, which is why your financial support in maintaining, expanding and keeping the site running is always welcome. You may donate any amount you wish and all donations go toward maintaining and expanding this website.

    10 euro donation:

    20 euro donation:

    Or donate any amount you like:

    Or:
    ABN AMRO Bank
    Rozenberg Publishers
    IBAN NL65 ABNA 0566 4783 23
    BIC ABNANL2A
    reference: Rozenberg Quarterly

    If you have any questions or would like more information, please see our About page or contact us: info@rozenbergquarterly.com
  • Like us on Facebook

  • Archives